www.vergadering.nu  Recensie-index  www.vergadering.nu

4 RECENSIES


Omhoog kijken in platland
Over geloven in de wetenschap
Auteurs/redactie:
   prof. dr. Cees Dekker,
   prof. dr. René van Woudenberg
   prof. dr. Gijsbert van den Brink
Uitgeverij: Ten Have, Kampen, 2007 
ISBN 9789025957766
Pagina’s: 432 
Prijs: € 24,90
Dit boek bestellen bij Boekwinkeltjes.nl (tweedehands)...

of zoek bij: fakkel.nl | ichthusboekhandel.nl | goedhartboeken.nl


Lees ook het RD-artikel 4-10-2007: http://www.refdag.nl/artikel/1317765
Plasterk wil scheiding geloof en wetenschap
Atheïsten en christenacademici in debat bij presentatie boek ”Omhoog kijken in platland”

 


4. Ellips – februari 2008

OP ZOEK NAAR RUIMTE IN PLATLAND

Recensie door Tim van Wijngaarden

Waar heeft de trilogie van prof. Cees Dekker tot dusver toe geleid? vraagt drs. Van Wijngaarden naar aanleiding van de verschijning van het derde deel. Hij concludeert dat de auteurs in deze bundel besef hebben van een hogere dimensie, maar dat ook zij de laatste antwoorden niet hebben. Niettemin hebben zij de vragen weer eens scherp in beeld gebracht

Er komt geen einde aan het denken over de relatie tussen geloven en wetenschap. Cees Dekker heeft er met een groep collega's een heuse trilogie aan gewijd. Onbedoeld, volgens Dekker, maar de debatten en kritieken na het verschijnen van de boeken deden steeds weer genoeg stof opwaaien om een nieuw boek mee te vullen. Na deel 1 over intelligent design volgde een nadere uitwerking van oorsprongsvragen in deel 2. De vragen gaan echter verder dan oorsprongsvragen: het laatste deel van de trilogie, Omhoog kijken in platland, is gewijd aan de vragen die gelovige christenen tegenkomen op het grensvlak van wetenschap, theologie, ethiek, metafysica en de filosofie van de geest. Ook hier zoeken christenwetenschappers in de verschillende bijdragen naar antwoorden op oude vragen in het licht van nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen.

De zoektocht van de christenwetenschappers in deel 3 van de trilogie kan op sympathie rekenen uit onverwachte hoek. De huidige minister van OC&W, Ronald Plasterk scherpe criticaster van Dekkers eerste boek nam het eerste exemplaar van het boek in ontvangst en beveelt het boek warm aan als altijd interessant en prikkelend. Zowaar ook toenadering van een hardliner uit de wetenschap! Wellicht omdat de geloofsbrieven van de wetenschappers in dit boek eerlijk, kritisch en oprecht zijn.

Het zoeken naar nieuwe antwoorden werpt nieuw licht op het kijken naar de Schrift en het kijken naar de wetenschap. De essays over de verschillende thema's uit de vakwetenschappen zijn scherp en boeiend, maar bevatten geen verrassende nieuwe denkbeelden. Het boek lijkt dan ook niet geschreven om direct de confrontatie met de vakwetenschappers te zoeken, maar lijkt veeleer een presentatie van christenwetenschappers naar elkaar. Twee bijdragen springen eruit; deze zal ik nader bespreken.

Consoneren
Interessant in de context van de zoekende christenwetenschappers is de bijdrage van redacteur Gijsbert van den Brink. Hij zoekt nieuwe modellen om de verhouding tussen geloof en wetenschap vorm te geven. Eerdere modellen als het conflict en harmoniemodel voldoen niet, doordat ze volgens Van den Brink 'te statisch en te a-historisch zijn om recht te kunnen doen aan de grote complexiteit aan verhouding tussen geloof en wetenschap die de geschiedenis te zien geeft'. Hij komt met alternatieve modellen en voegt daar een nieuw model aan toe: het consonantiemodel.

Wetenschap en geloof worden als twee aan elkaar rakende cirkels afgebeeld. Van den Brink: 'Het gaat hierbij niet zozeer om overlap tussen geloof en wetenschap, maar wel om punten waar zij elkaar raken.' Geloof en wetenschap overlappen elkaar dus niet: er is geen sprake van legitimiteit van geloofsuitspraken over wetenschap en andersom. Van den Brink: 'Hoewel beide onafhankelijk van elkaar blijven is er van tijd tot tijd toch de suggestie dat de dingen kloppen, harmoniëren. Vanuit de raaklijn tussen beide laat zich het een en ander vermoeden aan gene zijde van de grens, dat consoneert met wat in dat andere domein gezegd wordt. Het bewijst niets, maar het is toch wel mooi als beide op elkaar aan blijken te sluiten.'

Gevolg van dit model is dat het alle creationistische wetenschap, die geloof ziet als een cirkel rondom de cirkel van de wetenschap, diskwalificeert: het wetenschappelijk onderbouwen van bijbelse (heils)feiten is principieel 'over de grens'. Alle mooie zondvloedmodellen en wetenschappelijke verklaringen van de doortocht door de Rode Zee en alle meetkundige modellen die moeten aantonen dat alle dieren echt in de ark gepast hebben, slaan de plank dus mis. Wat overblijft is volgens Van den Brink de evocatieve kracht die sommige zaken binnen de wetenschap hebben; ze roepen iets op: 'een besef dat de natuurwetmatige werkelijkheid geen gesloten geheel is. Zonder dat er logisch afdwingbare verbanden zijn te leggen, is het op deze manier toch zo dat wat op het ene terrein (de natuur) gebeurt, resoneert met wat op het andere (de 'schriftuur') aan de orde is.'

Van den Brink is de eerste om te zeggen dat dit in de wetenschap niet de dagelijkse praktijk is. De christenwetenschapper is op zoek naar dergelijke consonantie. Van den Brink komt in dit essay niet toe aan een goede doordenking van de gevolgen van het consonantiemodel. Zijn voorstel om de raaklijn tussen beide cirkels van geloof en wetenschap te zien als de lijn van de heilsgeschiedenis komt zomaar uit de lucht vallen en ook het noemen van intelligent design en het antropisch principe als voorbeelden van consonantie zijn niet overtuigend uitgewerkt. Het blijkt ook allemaal niet hard gemaakt te kunnen worden: het is meer een gevoel van consonantie 'met als gevolg dat christenen meer uit één stuk in het leven kunnen staan, en ook iets beter begrijpen dat de werkelijkheid uiteindelijk één is'.
Het gaat dus om praktische ethiek, veel meer dan om metafysica. Dit past in de matschappelijke ontwikkeling waarin streven van authenticiteit hoger wordt aangeslagen dan het streven naar een consistent wereldbeeld. Voor een authentiek persoon is consonantie wellicht voldoende om 'uit één stuk’ te zijn en dan volgt de metafysica, het wereldbeeld, vanzelf.

Boeiende gedachten en stellingen, die vragen om verdere uitwerking. In de zoektocht naar nieuwe antwoorden is dit een markant mijlpunt, dat startpunt kan zijn voor nieuw en verfrissend denken over geloof en wetenschap.

Leren lezen
Verrassend zijn ook de bijdragen die gaan over het gebruik en de interpretatie van de bijbelse gegevens in verhouding tot wetenschap. Ook hier wordt ruimte gevraagd om nieuwe antwoorden te zoeken op oude vragen. Eerder kwam dat Cees Dekker en Willem Ouweneel op felle kritiek te staaan, o.a. in correspondenties in het Nederlands Dagblad. De prachtige, bijkans literaire, bijdrage van Eep Talsma is één grote smeekbede om onze dogmatische bril af te zetten en de Bijbel eerst te lezen en dan pas te redeneren. Talsma kritiseert de 'losse tekstexegese' en breekt een lans voor het 'doorlezen’ door de veelheid van soms contrasterende teksten. De theologie zoekt vaak vaak meer eenheid dan de Bijbel zelf heeft. Talsma: 'Niet de Bijbel is één, JHWH is één, zegt Deut. 6:4. Meer eenheid is er niet, maar minder ook niet. En verderop: wie de Bijbel leest moet niet eerst zoeken naar een routeplan achter het reisverhaal, het gaat om de voltooide route zelf. ( ... ) Het gesprek over de eenheid en veelheid in de Bijbel is niet te voeren, als we niet de wending maken van denken over waarheid naar het lezen van de teksten.'

Deze kritiek regent neer op het bijbelgebruik van creationisten dat ‘de waarheid’ van individuele bijbelverzen neemt als basis voor wetenschappelijke modellen, zonder oog te hebben voor de context, de bedoeling en positie van het verhaal in de veelheid van bijbelse verhalen. Het is te makkelijk om Talsma te betichten van vrijzinnigheid omdat hij feitelijk alleen maar ruimte maakt om de Bijbel te laten (uit)spreken. Ook het stempel postmoderne theologie laat zich niet makkelijk op de bijdrage van Talsma drukken, omdat hij daar in zijn essay dadelijk afstand van neemt: 'Wat wij als lezers doen is: ontvangen van de teksten, geconfronteerd worden met onszelf, proberen te verslaan, actualiseren. Daarmee bedoel ik niet de postmoderne stelling dat, nu alles in de Bijbel zo menselijk tot stand blijkt gekomen, ook elke interpretatie en elke voorkeur mogelijk is waar mensen maar belang bij kunnen hebben. Dan gebruikt men de uitkomsten van de bijbelwetenschap alleen als vergunning om van de klassieke leer van de kerk af te komen.' Het gaat Talsma niet om het verwerpen van orthodoxie of het verwelkomen ven welke andere dogmatiek dan ook, maar om ruimte om de Bijbel te laten spreken voordat wij antwoorden met theologie of wetenschappelijke consequenties trekken.

Op de puinhopen van het postmodernisme probeert Talsma de Bijbel opnieuw te leren lezen als gelovige, als wetenschapper. Talsma maakt hier ruimte voor en geeft aan in welke richting we zouden kunnen denken. Ook hier geldt dat de lezer met veel vragen over de uitwerking van dit verfrissende denken blijft zitten: Wat zijn de consequenties van deze manier van omgaan met de Bijbel voor de wetenschappen? Wat moet er veranderen in ons idee van waarheid en geloofwaardigheid in de Bijbel? Deze en andere vragen blijven onbeantwoord, maar de toon is gezet: we krijgen huiswerk van Talsma.

Platlanders onder elkaar
Het decor van het laatste deel van Dekkers trilogie is het verhaal van Edwin Abbott (1884) getiteld ‘platland’, waarin de bewoners van dit land slechts tweedimensionale wezens zijn. Een inwoner van platland, meneer Vierkant, krijgt een visioen waarin hij in contact komt met een driedimensionaal wezen, meneer Bol. Meneer Vierkant had tot nu toe nooit geloofd in een derde dimensie die voor hem als tweedimensionaal wezen principieel ontoegankelijk leek. Na zijn ontmoeting met meneer Bol moet hij er wel in geloven. De tragiek van het verhaal is dat de soortgenoten van meneer Vierkant niet kunnen geloven wat hij heeft beleefd.

De analogie is helder: christenen zijn als meneer Vierkant, die weten dat er meer is tussen, hemel en aarde dan wat strikt voor de waarneming toegankelijk is. Dat hebben ze 'ervaren' en ze kunnen daar niet los van komen, ondanks de moeite die ze hebben om deze ervaring te delen met mensen die zijn zoals de tweedimensionale bewoners van platland.

Echter na het lezen van Omhoog kijken in Platland vraag ik me af of bovenstaande interpretatie van het verhaal van Abbott wel overeenkomt met de inhoud van de essays in de bundel. Want van triomfantelijke inzichten in de derde dimensie en de samenhang hiervan met de andere twee is geen sprake. Het boek ademt niet een geest van meneren Vierkant die het licht hebben gezien. Integendeel: de schrijvers van Omhoog kijken in Platland zijn niet de platlanders met de driedimensionale waarheid op zak. Ze zoeken en tasten om antwoorden te vinden op vragen die samenhangen met een dimensie waar ze niet veel van begrijpen, maar waarvan ze de overtuiging hebben dat die er is. Ze vragen ruimte aan de platlanders die niet in die extra dimensie geloven, maar ook aan de platlanders die hun hand overspelen met hun denken en spreken over die derde dimensie.

Daarmee is Omhoog kijken in Platland een boek waarin vooral de vragen opnieuw en zuiver worden gesteld en waarin nieuwe inzichten worden gevonden. De platlanders Dekker en de zijnen weten als geen ander dat het tasten is: als door een spiegel, in raadselen, maar ze weten diep in hun platlanderhart dat de schijnbaar haaks op elkaar staande dimensies waar ze zo weinig over lijken te weten samenkomen in één punt, De Oorsprong. Daar houden ze zich aan vast.

Drs. T.C. van Wijngaarden (1979) is natuurkundige en filosoof, hij werkt als docent Natuurwetenschap en Wetenschapsleer op de EH en als docent Natuurkunde in Culemborg.


3. Nederlands Dagblad – 9 november 2007

Zoeken en tasten in vertrouwen

Recensie door Rene Fransen

In 2005 gooide de Delftse nanotechnoloog Cees Dekker een knuppel in twee hoenderhokken. Samen met wiskundige Ronald Meester en filosoof René van Woudenberg bracht hij een bundel opstellen uit, waarin werd onderzocht of er sporen van (intelligent) ontwerp zijn te vinden in de wereld om ons heen. Misschien zou dat ontwerp wel naar God kunnen wijzen. Allereerst vlogen de ongelovige hoenders op: een wetenschapper die God als een mogelijke verklaring opvoert, dat kon niet. De discussie over Intelligent Ontwerp leidde zelfs tot vragen in de Tweede Kamer, maar ook tot een debat, georganiseerd door de Koninklijke Akademie voor Wetenschappen, KNAW. Na de ongelovigen werden ook de christelijke hoenders onrustig. Dekker, die eerst werd geprezen omdat hij de evolutietheorie ter discussie zou stellen, bleek wel degelijk achter een bepaalde mate van
evolutionaire ontwikkeling te staan en geloofde ook dat de aarde miljarden jaren oud is. Deze onrust veroorzaakte in christelijke kring een hernieuwde discussie over geloof en wetenschap.

Vorig jaar verscheen van dezelfde drie redacteuren het boek En God beschikte een worm. Dit ging niet zozeer over intelligent ontwerp, het was meer een verkenning van de relatie tussen geloof en wetenschap. Het boek sloot mooi aan bij de onrust in de twee hoenderhokken, veroorzaakt door het eerste werk. En voor zowel gelovigen als ongelovigen werd de onrust nog een beetje opgepord. En nu is er een drieluik gecompleteerd, met het boek Omhoog kijken in Platland. Dit boek, toegankelijker geschreven dan de eerste twee bundels, is vooral gericht op het hoenderhok der gelovigen – al is het nu misschien tijd om de beeldspraak te beëindigen. Want naast rondvliegende veren en gekakel hebben deze boeken een serieus resultaat opgeleverd. Ze stimuleerden een hernieuwde bezinning op de relatie tussen geloof en wetenschap, die zeer zinvol is. Er is zelfs een soort nieuw zelfbewustzijn onder christenen te signaleren. Gelovigen durven weer meepraten en laten zich niet langer in de hoek drukken. Al is voor dat zelfbewustzijn natuurlijk meer dan één oorzaak aan te wijzen, de boeken van Dekker en de zijnen hebben er zeker aan bijgedragen. Zeker weten

Als gezegd, Omhoog kijken in Platland lijkt meer bedoeld voor een christelijk publiek. Redacteur Ronald Meester is in dit boek afgelost door theoloog Gijsbert van den Brink. Meester had geen tijd maar wellicht paste zijn meer vrijzinnige stijl ook minder goed bij dit boek, dat aansluit bij het eerdergenoemde zelfbewustzijn: het geloof wordt minder verdedigd, meer als gegeven uitgangspunt genomen. Dat begint al in de eerste bijdrage, van VU-theoloog Bram van de Beek. Hij opent met de stelling dat het christelijk geloof bestaat uit een zeker weten. De drie hoofdstukken die volgen, betogen nog eens dat de relatie tussen geloof en wetenschap niet problematisch hoeft te zijn.

Het boek is opgedeeld in blokken en het tweede blok – van drie bijdragen – gaat over de Bijbel. De theologen Ad de Bruijne (Kampen, Broederweg) en Eep Talstra (VU) leggen uit, hoe complex de Bijbel in elkaar steekt. God is één, de Bijbel niet, betoogt Talstra. In die veelkleurige Bijbel is het oppassen voor te snelle interpretaties. Het zal voor sommigen misschien even slikken zijn, deze ‘Schriftkritiek’ uit orthodoxe bron.

En Willem Ouweneel stelt dat het in de Bijbel om het heil gaat, niet om thermodynamica. Wie wil aantonen dat de Bijbel wetenschappelijke kennis bevat, zoals de bolvorm van de aarde, zit er naast, zo sluit Ouweneel af. Het lijkt een indirecte aanval op boeken als Moderne wetenschap en de Bijbel van Ben Hobrink.

Het volgende blok onderzoekt de relatie tussen natuurlijk en bovennatuurlijk. De Nederlandse natuurkundige Ard Louis, werkzaam aan de universiteit van Oxford (Eng.), verhaalt van wonderen als de incidentele afwijkende noot die een componist in zijn muziekstuk kan stoppen. Een enkele afwijkende noot versterkt het stuk, te veel afwijkende noten zouden de harmonie van het stuk doorbreken. Zo zijn ook de wonderen van God uitzonderingen die de regels doorbreken.

Moeras
In deel vier gaat het over de vrije wil en de ziel, een thema dat zeker actueel is. Neurowetenschappers werken hard aan een theorie van het bewustzijn, maar maken betrekkelijk weinig vorderingen. Het vakgebied staat bekend als een moeras waarin al menig wetenschappelijk talent vastliep en kopjeonder ging. Ook de christenwetenschappers komen er niet echt uit. Daar komt bij dat ze het vraagstuk vooral vanuit de filosofie benaderen. Natuurlijk zijn filosofische modellen voor de vrije wil interessant, maar de uitdaging ligt mijns inziens juist in de relatie tussen ziel en hersenen. Meer neurowetenschap en minder filosofie zou deze hoofdstukken spannender hebben gemaakt.

In deel vijf gaat het om de mogelijkheden die de wetenschap biedt om onszelf te verbeteren, via nanotechnologie, kunstmatige intelligente computers of gentechnologie. De auteurs, onder wie Cees Dekker, proberen te ontdekken waar de grenzen liggen binnen het christelijke wereldbeeld. Opvallend is dat Dekker die grenzen niet zoekt met een verrekijker vanuit een veilige positie achter het front, iets waar christenen goed in zijn, maar juist áán het front. Hij wil actief worden op het terrein van ‘kunstmatig leven’, een vakgebied met een enorme potentie ten goede, maar ook ten kwade. Het is een houding die verfrissend en lofwaardig is.

Het laatste blok gaat over de moraal, over goed en kwaad. Zowel filosoof René van Woudenberg als de Amerikaanse theoloog Alvin Plantinga gaat in op de evolutionaire verklaring van de moraal. Van Woudenberg probeert aan te tonen dat die evolutionaire verklaring niet sluitend is, en dus geen bedreiging vormt voor het christelijke denken over goed en kwaad. Zijn bijdrage overtuigt niet helemaal, omdat hij de evolutionaire verklaring van de moraal wel erg absoluut weergeeft, alsof die pretendeert elk aspect van moreel gedrag te verklaren. Plantinga heeft min of meer hetzelfde onderwerp, maar gaat er genuanceerder mee om. De conclusie van Van Woudenberg is misschien de helderste van de twee, persoonlijk vind ik Plantinga overtuigender.

Tussen deze beiden geklemd schrijft de christelijk-gereformeerde predikant Bert Loonstra over de relatie tussen geloof en geologie, vooral over de rampen die de geologie in het aardse verleden heeft aangetroffen. Ramspoed voor de zondeval is een probleem voor sommige vormen van theologie. Kunnen we dit aanvaarden, of hebben de jongeaardecreationisten gelijk en toont de huidige geologie ons een fata morgana? Loonstra aanvaardt de gegevens uit de traditionele wetenschap en concludeert dat de scheppingsgeschiedenis in Genesis een literaire uitdrukkingsvorm is. Hij meent dat de paradijselijke toestand van voor de zondeval niet de hele aarde omvatte, buiten de tuin sluimerde het gevaar. God zou volgens Loonstra ervoor gekozen kunnen hebben de astronomische en geologische processen tot op zekere hoogte hun eigen dynamiek te laten volgen, inclusief catastrofale inslagen van bijvoorbeeld een meteoriet. Wel stelt hij dat zonder de zondeval de mens gevrijwaard zou zijn gebleven van lijden en dood.

Vertrouwen
Schrijver Willem Jan Otten sluit het boek af met een soort recensie, die eindigt met de zin ‘Dit boek is geschreven in vertrouwen, niet in zekerheid’. En zo is het. De auteurs zoeken en tasten, maar weerstaan de verleiding te vluchten in de zekerheden van geloof of wetenschap. De titel Omhoog kijken in Platland verwijst naar een bijna 125 jaar oude novelle, waarin de Britse hoofdonderwijzer Edwin A. Abbott beschreef, hoe een bewoner van het tweedimensionale Platland, waar alleen lengte en breedte bestaan, kennismaakt met een wezen uit een hogere dimensie, een bol. Voor Platlanders is zoiets nauwelijks te bevatten, net zoals het voor ons moeilijk is buiten onze drie dimensies te denken. Maar God staat boven onze wereld, verder nog dan een bol boven Platland uitsteekt.

Wanneer deze analogie gebruikt zou worden om de ‘platheid’ van atheïsten te benadrukken, en de verhevenheid van de gelovigen, zou dat hoogmoedig zijn. Maar dat is niet wat de auteurs doen. Wel erkennen zij dat er iets hogers is, iets waar zij niet bij kunnen. En ze proberen zich in te denken wat het voor ons betekent dat dit hogere ons bestaan kan doorsnijden, zoals de hoofdpersoon in Platland een bol ontmoette: hij zag een punt die uitgroeide tot een cirkel en weer kromp.

Dat die cirkel een bol is, is een kwestie van geloof of openbaring. Zo nemen de auteurs sporen van God waar, op plaatsen waar een ander misschien alleen iets ziet dat prima binnen de bekende kaders past. Maar zij waken ervoor om al te gemakkelijke antwoorden te geven op de vraag waar we God dan exact zien werken.

Daarmee laat dit boek veel vragen onbeantwoord. Maar, zoals Bram van de Beek in het eerste hoofdstuk schreef: ,,Halve waarheden zijn erger dan een hele leugen, want ze zetten je op het verkeerde been.’’


2. CV-Koers – 1 november 2007

Omhoog kijken in platland

Boekrecensie door Tjerk de Reus

Problemen tussen geloof en wetenschap zijn oplosbaar. Niemand hoeft zich in de hoek gedrukt te voelen door wat de wetenschap' zegt. Dat is de optimistische sfeer van het boek Omhoog kijken in platland over geloven in de wetenschap. Dit lijvige boek wil allereerst helderheid bieden met het oog op de verhouding tussen geloof en wetenschap. Maar vervolgens waaiert deze centrale thematiek breed uit in een reeks interessante onderwerpen. De vraag of de Bijbel historisch betrouwbaar is passeert de revue, evenals de vraag of bidden wel helpt. En hoe het zit met de vrije wil en het bestaan van de geest en/of de ziel? Ook kunstmatige intelligentie en het bestaan van een objectieve moraal krijgen aandacht.

Het is kortom een ruim opgezet boek. Het moderne wereldbeeld, dat in hoge mate door de wetenschap wordt bepaald, ervaren christenen vaak als een bedreiging. Dit boek vertrekt niet vanuit die vrees, maar beschouwt juist het verlichte modernisme als bekrompen. Dat is een geluid dat in de afgelopen decennia ontbrak in het publieke debat. Christenen moeten zich natuurlijk ook niet in een hoekje gaan zitten vastklampen aan hun `onzinnige geloof'. De markt op, het debat aangaan want het christelijke verhaal is ijzersterk!


1. Reformatorisch Dagblad - 10 oktober 2007 - www.refdag.nl 

Kleingeestige wetenschappers
Bundul "Omhoog kijken in platland" wil geloof en wetenschap op elkaar betrekken

Boekrecensie door K. van der Zwaag


Wetenschap en geloof raken elkaar. Maar op die raaklijnen doen zich vaak spanningsvelden voor. Een bundel van twintig -vaak vakwetenschappelijke- bijdragen verkent deze spanningsvelden. De les is dat een christenwetenschapper serieus zijn werk kan doen zonder zijn geloof op de drempel van de tempel der wetenschap achter zich te laten. 

De titel ”Omhoog kijken in platland” verwijst naar Edwin Abbotts novelle ”Flatland” (1884). Daarin leeft een zekere meneer Vierkant in de wereld van het platte vlak. Omdat Vierkant niet omhoog kan kijken, weigert hij te geloven dat er een driedimensionale ruimte bestaat. Het is voor hem heel simpel: wat zijn ogen niet kunnen zien, kan er niet zijn. 

De redactieleden van ”Omhoog kijken in platland” -prof. dr. Gijsbert van den Brink (theoloog), prof. dr. Cees Dekker (moleculair biofysicus) en prof. dr. René van Woudenberg (filosoof)- herkennen de situatie uit dit boekje. Op een vergelijkbare manier denken velen vandaag dat wat zich niet laat meten en wegen, niet kan bestaan. Het getuigt van kleingeestigheid als toonaangevende intellectuelen menen dat de laatste en diepste vragen met betrekking tot onze werkelijkheid slechts langs wetenschappelijke weg zijn te beantwoorden. Daarmee keert de redactie zich tegen prominente intellectuelen zoals Richard Dawkins, Daniel Dennett, Sam Harris en (in Nederland) Dick Swaab, Piet Borst en Herman Philipse, mensen die hun antireligieuze aanspraken ’wetenschappelijk’ presenteren. 

Aan de bundel werkten verder diverse wetenschappers mee, onder anderen prof. dr. ir. Jan H. van Bemmel, prof. dr. Abraham van de Beek, dr. Ad L.Th. de Bruijne, drs. ing. Leon de Bruin, prof. dr. Gerrit Glas, prof. dr. ir. Henk Jochemsen, dr. Herman Koningsveld, dr. Guus H. Labooy, dr. Bert Loonstra, dr. Ard A. Louis, Willem Jan Otten, prof. dr. Willem J. Ouweneel, dr. Kees de Pater, prof. dr. Alvin Plantinga, prof. dr. Marcel Sarot, prof. dr. Pieter G. Smelik en prof. dr. Eep Talstra. 

Breed palet 
In tegenstelling tot de eerdere studies ”Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp?” (2005) en ”En God beschikte een worm” (2006) verkent deze derde bundel -bedoeld als afsluiting van een trilogie- het brede palet van wetenschap en christelijk geloof. Met aandacht voor allerlei deelthema’s, zoals de geloofwaardigheid van de Bijbel, de aard van de natuur en de geest, de grens tussen mens en machine en de relatie ”goed, kwaad en God”. 

Prof. dr. A. van de Beek stelt dat geloven en weten geen tegenstellingen zijn. Ze horen onlosmakelijk bij elkaar. Het verschil zit niet tussen geloven en weten, maar tussen gefundeerd of ongefundeerd, betrouwbaar of onbetrouwbaar. God Zelf heeft mensen aangesproken en is in hun leven gekomen. Het christelijk geloof is geen fictie, maar berust op wat is gebeurd. Het gaat om Jezus Christus, Zijn leven, sterven en verrijzenis. 

Waarom hebben mensen er zo’n behoefte aan om het geloof te bestrijden, het heiligste en diepste van mensen? zo vraagt dr. Van de Beek zich af. Hij denkt dat mensen dat doen omdat zij zich verzetten tegen wat hen bedreigt. „Om de relatie met Hem te verbreken is er meer nodig dan een filosofische theorie of seculiere wereldbeschouwing. Dan moet er met de feiten aangetoond worden dat Hij mij bedriegt.” 

Toch lijkt dr. Van de Beek het feitelijk karakter van de Bijbel los te maken van de wetenschap. Hij zegt dat alles wat er in de Bijbel staat gericht is op de kennis van Christus als de gekruisigde en daarom moeten we niet verwachten dat allerlei informatie over de natuur en de geschiedenis zelfstandige betekenis kan hebben. „Vragen over geologie en geschiedenis, over biologie en astronomie moeten we bij de bestudering van de Bijbel achterwege laten.” Neigt dat toch niet te veel naar een boedelscheiding? 

Raaklijn 
Dr. G. van den Brink schetst enkele posities ten aanzien van geloof en wetenschap. Het zogenoemde consonantiemodel is voor hem het meest acceptabele: het doet aan geloof en wetenschap recht zonder het kwalitatieve verschil te negeren. Er is een raaklijn tussen geloof en wetenschap, de lijn van de heilsgeschiedenis, die zich uitstrekt van de Schepping naar de voleinding. „De wetenschap krijgt deze lijn niet in haar greep, kan haar weerleggen noch bewijzen. Maar ze kan haar wel in meerdere of mindere mate aannemelijk of onaannemelijk maken.” 

Er volgen tal van specifieke bijdragen, zoals van prof. dr. G. Glas over neurowetenschap en de vrije wil en van drs. ing. L. de Bruin over de neurobiologische grondslag van de menselijke geest. 

Dr. C. Dekker schetst de contouren van een Brave New World waarin de technologie ingrijpt in de kern van de menselijkheid zelf. Het zogeheten transhumanisme beoogt het verbeteren van de mens en zijn biologische beperkingen te ondervangen. Met als volgende stap de integratie van mens en computer. Er is sprake van een trendbreuk als de geneeskunde zich van het herstellen van gebreken gaat richten op het verbeteren van de mens. In het transhumanisme ziet hij de oerzonde, te willen zijn als God. De mens streeft naar ongelimiteerde capaciteit, naar eeuwig leven en goddelijke macht. 

Ook prof. dr. ir. Van Bemmel schetst de extreme ontwikkelingen op het punt van kunstmatige intelligentie en kunstmatig leven. Er is een overspannen verwachting die raakt aan sciencefiction. Op de achtergrond speelt een principiële keuze mee: voor of tegen een materiële en deterministische opvatting van het leven. De opdracht van de mens om de naaste en God lief te hebben en zorg te dragen voor de wereld, is radicaal verschillend van speculatief denken over intelligentie en bewustzijn in computers. 

Prof. dr. ir. Jochemsen belicht de ethiek van onderzoek met menselijke stamcellen. Dit onderzoek vormt een concentratiepunt van langer gekoesterde verlangens om niet alleen ziekten en kwalen te overwinnen, maar ook de sterfelijkheid. Het embryo is niet gedeeltelijk, maar volledig beschermwaardig, stelt Jochemsen. Het is een nieuw biologisch organisme, met een eigen morele status. 

Prof. dr. Van Woudenberg bekritiseert evolutionaire verklaringen van de moraal (ten koste van een objectieve moraal), zoals prof. dr. Plantinga de evolutionair-psychologische verklaringen van religie kritisch onder de loep neemt. Dr. B. Loonstra gaat in op de vraag hoe het komt dat in de Schepping catastrofes en rampen voorkomen. Is zij dan wel ”zeer goed”? Het feit dat er voor de mens een leefbaar territorium is ontstaan, rechtvaardigt de kwalificatie ”zeer goed”. Genesis 2 en 3 laten volgens dr. Loonstra niet zozeer het accent vallen op een verandering in de hoedanigheid van de aarde, maar op het moeitevolle leven dat de mens voortaan zou leiden. 

Geloofwaardigheid 
In het gedeelte over de geloofwaardigheid van de Bijbel stelt de vrijgemaakte ethicus dr. A. L.Th. de Bruijne dat orthodoxe christenen de vragen die voortvloeien uit het moderne wereldbeeld niet kunnen negeren, om niet in een „riskant spagaat” verzeild te raken. De Bijbelse geschiedschrijving is volgens hem treffend te typeren als een koord dat bestaat uit drie met elkaar verweven draden: een feitelijk-historische, een literaire en een theologische. Alle drie moeten maximaal in beeld komen. Het criterium blijft wel dat de uitleg herkenbaar dient te blijven als uitleg van de Heilige Schrift.


Prof. dr. E. Talstra geeft als advies: eerst lezen, dan redeneren. De Bijbel is weerslag van de lange geschiedenis van God met Zijn volk. Wat we wetenschappelijk allereerst waarnemen is een enorme veelheid. Hoe perfect moet iets zijn om Woord van God te mogen heten? Wordt het Oude Boek er minder heilig van wanneer we zijn wonderlijke gang door de geschiedenis bekijken? 

De hoogleraar Oude Testament aan de VU wil niets weten van de postmoderne stelling dat alles in de Bijbel vrij geïnterpreteerd mag worden. Dan gebruikt men de uitkomsten van Bijbelwetenschappelijk onderzoek alleen als vergunning om van de klassieke leer van de kerk af te komen. Anderzijds laat de eenheid van de Bijbel zich niet afdwingen noch ergens situeren dan alleen in de ene God. God is één, de Bijbel is een veelheid. 

Prof. dr. W. J. Ouweneel stelt dat de Bijbel niet onwetenschappelijk is, maar veeleer niet-wetenschappelijk, of liever bovenwetenschappelijk. De Bijbel is geen handboek voor de wetenschap, hij bevat geen wetenschappelijke taal of theorieën. Het gaat in de Bijbel om heil, niet om allerlei natuurkundige krachten en gegevens. „Het gaat in de Schrift zeker ook om de natuur en de geschiedenis, maar dan als de werkelijkheid waarin dat heil zich voltrekt; in typisch vakwetenschappelijke vraagstellingen stelt zij geen belang.” 

Volgens prof. dr. P. G. Smelik is er een innige samenhang tussen religie en wetenschap. Het toevalsgeloof, gebaseerd op blinde levensprocessen (Dawkins), moet haast tegen beter weten in iets ontkennen wat evident is: de inherente doelgerichtheid van alle levensprocessen. Doelgerichtheid is volgens hem helaas taboe onder biologen. Dat de werkelijkheid in een voortdurende afhankelijkheidsrelatie staat tot de Schepper, is zijns inziens de meest plausibele verklaring van de werkelijkheid. 

De Oxfordse docent dr. A. A. Louis stelt dat de wetenschap haar grote kracht ontleent aan het stellen van grenzen. Elk zinvol denksysteem moet zich openstellen voor kritisch onderzoek. Hij maakt zich zorgen over het optreden van Dawkins, die de wetenschap gebruikt als rechtvaardiging van ongeloof. Het zal er uiteindelijk toe leiden dat het grote publiek zich nog sterker tegen de wetenschap zal keren. 

Sommige bijdragen zijn voor de niet-exact geschoolde lezer pittig. De kracht van het boek is dat niet theoretisch over geloof en wetenschap wordt gesproken, maar bewust vanuit de vakwetenschappelijke disciplines. Juist om aan te tonen dat een serieuze wetenschapper zijn geloof niet tussen haakjes hoeft te plaatsen. 

De schrijvers hopen met dit boek een aankomende generatie gelovige academici of, breder, denkende gelovigen te helpen bij het vinden van hun weg in de vaak existentiële vragen over de relatie tussen geloof en wetenschap. Daar is het boek zeker in geslaagd. De schrijver Willem Jan Otten zegt in zijn nawoord dat het simpelweg ontkennen dat belijdende christenen in de rationaliteit thuishoren na dit boek niet goed mogelijk is. Het boek prikkelt niet alleen tot nadenken over de algemene verhouding tussen geloof en wetenschap, maar geeft ook inzicht in de geweldige complexiteit van allerlei deelproblemen. Dr. Van de Beek zegt daarover: „Wetenschappelijk onderzoek is altijd boeiend - maar met geloof in de Schepper is het veel boeiender.”

www.vergadering.nu