Dexter Van Zile: De Wereldraad van Kerken verspreidt een dodelijke verhaal... | pdf 
Dexter Van Zile: De bijbehorende brief aan ds. Tveit van de WvK... | pdf
( lees ook: Dexter Van Zile: Sabeel en zijn christelijke minachting... | pdf)


Dit artikel is een vertaling van:
http://jcpa.org/JCPA/Templates/ShowPage.asp?DRIT=3&DBID=1&LNGID=1&TMID=111&FID=624&PID=0&IID=9018 
Vertaald door Harry Sleijster (www.vergadering.nu)

Uitspraken van de Wereldraad van Kerken doorgelicht

1 augustus 2011 / 1 Av 5771

Een dodelijk verhaal verspreiden
   De Wereldraad van Kerken en Israël

Door Dexter Van Zile

(De auteur wijdt dit essay aan de nagedachtenis van ds. dr. Landon Tracy Archer Summers)

- De Wereldraad van Kerken, een overkoepelende organisatie voor 349 protestantse en orthodoxe kerken, opgericht in 1948, heeft zijn bezorgdheid geuit over de veiligheid en het welzijn van het Joodse volk, maar is grotendeels vijandig tegenover haar staat, in het bijzonder in tijden van conflict. Op die momenten demoniseren de instellingen van de Wereldraad van Kerken Israël en gebruiken dan een dubbele standaard om haar acties te beoordelen en in sommige gevallen de Joodse staat te delegitimeren. Ze hebben ook hardnekkig de intentie van Israëls tegenstanders ontkend om het Joodse volk haar recht op een soevereine staat te ontnemen.

- Hoewel de uitspraken van de Wereldraad van Kerken worden afgeschilderd als het resultaat van studie en biddende overweging, speelt de politiek een centrale en beslissende rol bij het bepalen wie de Wereldraad van Kerken zal bekritiseren en bij wie hij zich onthoudt van kritiek. Terwijl de ‘Midden-Oosten Raad van Kerken’ de overhand heeft op de Wereldraad van Kerken om Israël te veroordelen, was de Russisch-orthodoxe Kerk in staat om te voorkomen dat de Wereldraad van Kerken de Sovjet-invasie in Afghanistan in de jaren 1980 zou veroordelen.

- Net als de grote kerken in de Verenigde Staten escaleerde de anti-Israëlische campagne van de Wereldraad van Kerken sterk na het begin van de Tweede Intifada. Deze escalatie werd vooral duidelijk in het Centraal Comité van de Wereldraad van Kerken, die in aanvulling op het onderschrijven van desinvestering, twee bureaus oprichtte - het Oecumenische Begeleidings Programma in Palestina en Israël (EAPPI) en het Palestina Israël Oecumenisch Forum (PIEF) - die beide als enig doel hebben: de beëindiging van de Israëlische bezetting van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook.

- De Wereldraad van Kerken heeft een aanzienlijke hoeveelheid van zijn middelen apart gezet voor het verspreiden van haar eenzijdige verhaal over het Arabisch-Israëlische conflict, maar heeft nagelaten een effectief antwoord te vormen op een lopende campagne van terreur tegen christenen in de meerderheid van islamitische landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. De Wereldraad van Kerken heeft regelmatig gesprekken met moslims, maar slaagt er niet in om het probleem van de anti-joodse en anti-christelijke retoriek in de islamitische leer het hoofd te bieden. Bijgevolg kunnen moslim-extremisten deelnemen in een langzaam vermalende campagne om het christendom uit het Midden-Oosten te verwijderen, zonder tegenstand van de Wereldraad van Kerken.

Introductie

Opgericht in 1948, is de Wereldraad van Kerken een van de meer mondige en prominente niet-gouvernementele organisaties die actief zijn op internationaal gebied. Dienend als een overkoepelende organisatie voor 349 protestantse en orthodoxe kerken in 110 landen, werkt de Wereldraad van Kerken aan het bevorderen van de christelijke eenheid met het uiteindelijke doel “één eucharistische gemeenschap” te creëren onder alle christenen. Naast het bevorderen van eenheid tussen kerken, wil de Wereldraad van Kerken een gemeenschappelijk christelijk getuigenis genereren voor de problemen van de mensheid. [1] In de loop van zijn geschiedenis heeft het de oorzaken van nucleaire ontwapening opgevoerd, [2] de bezorgdheid voor de vrijheid van godsdienst, [3] de rechten van vrouwen, [4] en meer recent, de zorg voor het milieu, met een bijzondere nadruk op de klimaatverandering. [5] De organisatie deed ook uitspraken over de verschillende conflicten die plaatsvinden in de wereld met het doel om deze tot een eind te brengen. [6]

Deze uitspraken komen uit een aantal verschillende bronnen, waaronder de ‘Assembly’ van de organisatie, dat elke zeven jaar bijeenkomt, [7] zijn ‘Centraal Comité’, dat elke twaalf tot achttien maanden bijeenkomt, [8] en het ‘Uitvoerend Comité’, dat tweemaal per jaar bijeenkomt. [ 9] Als we het hebben over kwesties die verband houden met oorlog en vrede, vertrouwt de Wereldraad van Kerken meestal op rapporten van de medewerkers van de Wereldraad van Kerken die werkzaam zijn in Genève en op de andere instellingen binnen de Wereldraad van Kerken, in het bijzonder de ‘Commissie van de Kerken op Internationale Vraagstukken’ (CCIA).

Daarnaast ondersteunen de Wereldraad van Kerken en de instellingen de steun aan het produceren van andere uitspraken en publicaties met betrekking tot de christelijke theologie, interreligieuze relaties, en internationale betrekkingen, welke tot doel hebben haar lidkerken te voorzien van een kader om de problemen van de mensheid te begrijpen. Personen die werkzaam zijn voor de Wereldraad van Kerken maken ook gebruik van hun positie om de wereldopinie te beïnvloeden. Bijvoorbeeld als de algemeen secretaris van de Wereldraad van Kerken en de directeur van de CCIA van tijd tot tijd over de waan van de dag spreken.

De uitspraken van de Wereldraad van Kerken worden vaak verspreid door de lidkerken van de organisatie, die de verklaringen van de Wereldraad van Kerken presenteren alsof ze het resultaat zijn van gebed en studiebesprekingen door de medewerkers die ze uitgesproken hebben, en de afgevaardigden die ze goedgekeurd hebben, en van objectief onderzoek door medewerkers die hen ingelicht hebben. [10] De officiële toestemming van de Wereldraad van Kerken voor een bepaald doel of agenda biedt een aura van geloofwaardigheid, geworteld in kennis, beraadslaging en goede bedoelingen.


De Wereldraad van Kerken en Israël

Haim Genizi, emeritus hoogleraar geschiedenis aan de Bar-Ilan Universiteit, [11] bood een sympathieke beoordeling van de Wereldraad van Kerken in een recente uitgave van Studies in Hedendaags Jodendom. [12] Genizi beschrijft de Wereldraad van Kerken als hebbende “gesteund het Joodse volk en hun recht op een eigen staat.” [13]

Deze ondersteuning, dat geeft Genizi toe, is enigszins ondermijnd door een “diepgewortelde theologische ambivalentie van de kant van een aantal lidkerken met betrekking tot het Jodendom en de Joden.” Genizi meldt dat deze ambivalentie de organisatie heeft genoodzaakt een “dubbelzinnige houding tegenover Israël” te tonen. [14] Bovendien beïnvloeden “de sympathie van de Wereldraad van Kerken voor de bevrijdingsbewegingen van de Derde Wereld, gecombineerd met de constante druk van de Midden-Oosten-kerken die gedomineerd worden door Arabische kerkleiders, samen de Wereldraad van Kerken om een sympathieke benadering van de Palestijnen te kiezen.” [15] Het resultaat is een behoorlijk aantal uitspraken die zeer kritisch over Israël zijn, welke Genizi tot in detail rapporteert. Toch, ondanks de kritische houding van de Wereldraad van Kerken richting van Israël, concludeert Genizi:

“...men moet in gedachten houden dat de Wereldraad van Kerken altijd de legitimiteit van de staat Israël en het recht om te leven met veilige grenzen heeft erkend; en antisemitisme en de vergelijking van het zionisme met racisme heeft veroordeeld en een succesvolle dialoog met de Joodse leiders startte.” [16 ]

De goedaardige beoordeling van Genizi hield geen rekening met de obsessie van de Wereldraad van Kerken voor de vermeende wandaden van Israël, die zich afspeelt op de website van de organisatie. Een korte blik op de site [17] levert een groot aantal uitspraken en artikelen op met betrekking tot Israël, voor de overgrote meerderheid afgeschilderd in een hard licht, terwijl het aan zijn tegenstanders voorbijgaat. Verder onderzoek zal onthullen dat het gedrag van de Joodse staat zo beledigend is voor de Wereldraad van Kerken dat het niet een, maar twee bureaus heeft opgericht, elk gewijd aan het aanvallen van Israëlische beleid. De eerste van deze is de ‘Oecumenische Begeleidings Programma in Palestina en Israël’ (EAPPI), opgericht in 2001. Net als het Doopsgezind opgerichte en ondersteunde ‘Christian Peacemaker Teams’, stuurt de EAPPI activisten naar de Westelijke Jordaanoever om Israëlische soldaten en kolonisten te confronteren en hun aandacht te trekken, zonder te confronteren of de aandacht te trekken van het Palestijnse terrorisme.

De tweede van deze bureaus is het ‘Palestina Israël Oecumenisch Forum’ (PIEF), opgericht in 2007, dat heeft geholpen een aantal eenzijdige verklaringen te publiceren over het Arabisch-Israëlische conflict, zoals het Kairos Palestina Document, een verklaring uitgegeven door Palestijnse christenen in 2009, dat door de ‘Centrale Conferentie van Amerikaanse Rabbijnen’ aan de kaak werd gesteld als supersessionistisch (Israel vervangend) en antisemitisch. [18]

De websites van beide, EAPPI en de PIEF, staan boordevol anti-Israëlische polemieken die erin falen Israëls tegenstanders verantwoordelijk te houden voor hun wandaden. Ze dienen als een kant-en-klaar archief van alle vermeende wandaden van Israël.

Er is een andere werkelijkheid die Genizi miste: het profetisch getuigenis van de Wereldraad van Kerken is verdorven door de belangen van de lidkerken, die ofwel de regeringen waaronder zij leven zoeken te beschermen voor kritiek, of de vijanden van zulke regeringen demoniseren. Deze corruptie die zichtbaar werd tijdens de Koude Oorlog, is bijzonder opmerkelijk in het afschilderen van de gebeurtenissen in het Midden-Oosten door de Wereldraad van Kerken. Israël is een veilig en gemakkelijk doelwit voor de Wereldraad van Kerken om af te tuigen. Autoritaire regimes krijgen een veel lichtere behandeling, want openlijke kritiek op hen zou de christenen die onder hen leven in gevaar brengen.

Een vluchtig onderzoek van het historisch verleden van de Wereldraad van Kerken geeft aan dat de organisatie niet alleen een ”dubbelzinnige” houding tegenover Israël en een welwillende houding ten opzichte van de Palestijnen steunt. In tijden van conflict hebben bestuursorganen van de Wereldraad van Kerken, stafleden, en activisten in verschillende mate een overduidelijk vijandige houding tegenover Israël bevorderd en een tolerante en paaiende houding ten opzichte van zijn vijanden.

Wanneer werkelijk gekeken wordt naar het totaal en in de juiste context naar het getuigenis van de Wereldraad van Kerken over het Arabisch-Israëlische conflict, dan slaagt de ‘3D-test’ die door Natan Sharanksy duidelijk is verwoord in zijn opstel van 2004 over het nieuwe antisemitisme. [19] Om precies te zijn, hebben de bestuursorganen van de Wereldraad van Kerken, stafleden, en activisten in de loop van de geschiedenis zich bezig gehouden met antisemitische verhandelingen door het demoniseren Israël, het aanbrengen van een dubbele standaard bij haar acties, en in sommige gevallen delegitimizering van het hele begrip van een Joodse staat. In het licht van het getuigenis van de Wereldraad van Kerken over het Midden-Oosten is het noodzakelijk om te overwegen nog een ander “D” toe te voegen aan Sharansky’s test van antisemitisme: het bagatelliseren of ontkennen van vijandigheid tegenover de Joden en hun staat. De Wereldraad van Kerken heeft antisemitisme theoretisch afgekeurd, maar heeft weinig of geen kritiek geboden op het moslim antisemitisme, dat zo'n dodelijke impact heeft gehad op het leven in het Midden-Oosten.

Historisch gezien heeft niet elk deel van de Wereldraad van Kerken Israël in dezelfde mate aangevallen. [20] De stemmende instanties van de Wereldraad van Kerken, zoals de Assembly en het Centrale Comité, hebben één maatstaf gebruikt om de Israëlische acties te beoordelen en een andere om de acties van de tegenstanders te beoordelen, maar ze doen dat in diplomatieke en omzichtige taal. Individuele officials en activisten van de Wereldraad van Kerken zijn echter veel meer genegen om gebruik te maken van demoniserende en delegitimizerende retoriek richting Israël.

Kortom, de instellingen van de Wereldraad van Kerken zenden een dodelijke verhaal uit, [21] dat aanhoudend geweld tegen Israël en zijn burgers rechtvaardigt. Door een combinatie van verzuim en opzet gedraagt de Wereldraad van Kerken zich als een ideologische tegenstander van de Joodse staat, en een bondgenoot van haar tegenstanders in zowel het Midden-Oosten als in het Westen. Het biedt ook religieuze en intellectuele dekking voor anderen om hetzelfde te doen.


De oprichting van de Wereldraad van Kerken en het Joodse Volk

Het ‘Voorlopig Comité’ van de Wereldraad van Kerken, dat het voorbereidende werk deed in de aanloop naar de oprichtingsvergadering van de Wereldraad van Kerken in Amsterdam in 1948, worstelde met kwesties in verband met het Joodse volk. [22] Op de bijeenkomst in Genève in 1946 keurde het ‘Voorlopig Comité’ twee resoluties goed met betrekking tot de Holocaust. De eerste, geschreven in reactie op de verdrijving van de christenen van Joodse afkomst uit de Duitse kerken in de jaren 1930, [23] verklaarde: “alle christenen die Joodse antecedenten hebben” moeten “verzekerd zijn van een volledig deel van de rechten en plichten met betrekking tot de gemeenschap en dienst van de Kerk”. De verklaring voegde eraan toe: “aan de christenen van de Hebreeuwse afkomst dient te worden gewaarborgd dat de kerk altijd een toevluchtsoord voor hen zal zijn en dat haar bedieningen zowel van materiële en geestelijke hulp tot hun nut zal worden uitgeoefend.” [24 ]

De tweede resolutie betrof de relatie van de kerk met Joden in het algemeen. Het sprak uit: “een diep gevoel van afschuw” van het Voorlopige Comité, “over de ongekende tragedie die het Joodse volk is overkomen” als resultaat “van de nazi-poging om de Europese Joden uit te roeien.” De resolutie gaf ook uiting aan zijn sympathie voor de Joden die de Holocaust overleefd hadden, dankt de christenen die hun een schuilplaats gegeven hadden, en erkende dat de kerk had verzuimd “die factoren te overwinnen in de geest van Christus,” die hebben bijgedragen aan antisemitisme. De resolutie riep christenen op om antisemitisme te bestrijden door te getuigen dat het “de geest en de leer van Jezus Christus schendt”, en door onder andere het ondersteunen van “inspanningen om aanvaardbare woningen te vinden voor [sic] Joden”, die werden uitgezet door de Holocaust. [25]


Sympathie maar geen soevereiniteit

Deze uitingen van spijt over de Holocaust, en sympathie voor het Joodse volk, werden echter niet vertaald in steun voor de Joodse soevereiniteit toen de Wereldraad van Kerken zijn eerste vergadering had in 1948. Deze bijeenkomst stelde antisemitisme aan de kaak en gaf toe dat de kerk had “geholpen om een beeld van de Joden te bevorderen als de enige vijanden van Christus, wat heeft bijgedragen tot antisemitisme in de seculiere wereld.” [26] Maar als het ging om Joodse soevereiniteit blokkeerde de Eerste Vergadering en verklaarde:

De oprichting van de staat “Israël” voegt een politieke dimensie toe aan de christelijke benadering van de Joden en dreigt antisemitisme te verwarren met politieke angst en vijandschap.

Op de politieke aspecten van het Palestijnse probleem en het complexe conflict van de “rechten” die erbij betrokken zijn, zijn we niet gebonden om een oordeel uit te spreken. [27]

In antwoord op de eerste zin heeft Paul Merkley treffend opgemerkt dat, als dit “al iets betekent, dan moet het zijn dat Israël zichzelf alleen de schuld moet geven als er nu meer 'antisemitisme' in de wereld zou verschijnen.” [28] De tweede zin geeft aan dat de vernietiging van Europese Joden in combinatie met de bedreigingen door de Arabische leiders om het werk in het Midden-Oosten af te maken, niet genoeg was om de Wereldraad van Kerken en de lidkerken te overtuigen, dat het Joodse volk recht had op een eigen staat. De organisatie was bereid om sympathie uit te drukken voor de Joden na de Holocaust, maar was terughoudend om hun recht op zelfbeschikking te erkennen.

De tekst van deze resolutie ondermijnt duidelijk Genizi’s stelling dat de Wereldraad van Kerken historisch 'het Joodse volk en hun recht op een eigen staat ondersteund had”. In 1948, toen de beweegreden van de Joodse soevereiniteit de meeste behoefte had aan ondersteuning, was de Wereldraad van Kerken wel aanwezig, maar gaf de staat zelfs de schuld voor toekomstige uitingen van antisemitisme. Dit duidt op een behoedzame maar onmiskenbare poging om het begrip van Joodse soevereiniteit te delegitimeren.

Soortgelijke ambivalentie was duidelijk op de Tweede Assembly van de Wereldraad van Kerken. Gehouden in 1954 in Evanston, Illinois, was het thema “Jezus Christus, hoop van de wereld”. Isaac Rottenberg meldde dat op deze vergadering een groep van vooraanstaande theologen tot de conclusie kwam dat dit een geschikte gelegenheid zou zijn om iets te zeggen over Israël als een teken van Gods trouw in de geschiedenis, en daarom in zekere zin een bron van hoop. Hun voorstel werd weggestemd nadat de Assembly een telegram had ontvangen van de christelijke staatsman Charles Malik in Libanon , dat er bij de afgevaardigden op aandrong om niets te zeggen en te doen wat de Arabische christenen zou kunnen kwetsen. [29]

Aan de andere kant was het Centraal Comité van de Wereldraad van Kerken in staat om de Israëlische angst te erkennen in een verklaring een paar maanden na de Zesdaagse Oorlog. Maar zelfs dit formuleerde het probleem niet naar behoren. Bij de ontmoeting in Griekenland nam het Centraal Comité een verklaring aan die mede aangaf:

“De huidige crisis heeft zich gedeeltelijk zo ontwikkeld omdat de rest van de wereld ongevoelig is voor de angsten van de mensen in het Midden-Oosten; de angsten van de mensen van de Arabische landen vanwege de dynamiek en de mogelijke uitbreiding van Israël, en de angsten van de volk van Israël, dat is ontsnapt uit vervolging op andere continenten, alleen om te worden bedreigd, op zijn minst door woorden, met uitzetting uit hun nieuwe thuis.” [30]

Om te beginnen waren de Israëlische Joden niet alleen maar “ontsnapt uit de vervolging op andere continenten”, maar waren het slachtoffer van een meedogenloze genocide. “Vervolging” doet gewoon geen recht aan deze realiteit.

Ten tweede suggereert de verklaring ten onrechte dat er een gelijkwaardigheid was tussen de Arabische en de Israëlische angst voor de Zesdaagse Oorlog. Het idee dat de Zesdaagse Oorlog was geworteld in de Arabische vrees voor Israëls “mogelijke uitbreiding” negeert een groot aantal oproepen van Arabische leiders tot de vernietiging van Israël in de jaren en maanden die naar de oorlog leidden. Hun verklaringen toonden geen bezorgdheid over Israëls bedoelingen, maar eerder verontwaardiging over het bestaan ervan. De oorlog is niet uitgebroken als gevolg van de Arabische vrees, maar omwille van de Arabische verlangens Israël te vernietigen, wat onder welke moraal dan ook, onrecht is.

Bovendien negeerde het Centraal Comité in zijn misplaatste bevestiging van de Arabische vrees over de “mogelijke uitbreiding van Israël”, een belangrijk feit van de Israëlische politiek: in de jaren voor de Zesdaagse Oorlog beschouwden de Israëlische leiders de 1949-bestandslijnen als onaantastbaar en hadden geen plannen met het grondgebied daarbuiten.

Gershom Gorenberg wijst erop dat vóór de Zesdaagse Oorlog ‘verovering’ niet “op de Israëlische militaire agenda” stond en dat een vijfjarenplan geproduceerd in 1967 “veronderstelde dat Israël ‘volledig zijn nationale doelen zou kunnen realiseren’ binnen de wapenstilstandlijnen.” [31] Gorenberg merkt ook op dat in de jaren voor de Zesdaagse Oorlog, “irredentisme – het claimen van grondgebied buiten de grenzen –uit het politieke debat” in Israël werd teruggetrokken. [32] In de voorhoede van deze trend was de regerende Mapai Partij, maar “zelfs de militante Herut Partij van Menachem Begin, met zijn wortels in het radicale nationalisme van het Europese rechts tussen de wereldoorlogen, verzachtte zijn irredentistische claims in ruil voor respectabiliteit.” [33] Gorenberg merkt verder op: “de verschuiving ging verder dan politieke platforms”. Hij vervolgt:

“Een groeiend aantal Israëli's was opgegroeid of aangekomen in het land na de onafhankelijkheid. In de Hebreeuwse literatuur, opgesteld door jonge schrijvers van die tijd, merkt de Israëlische historicus Anita Shapira op: er was “geen hang naar een aantal oude historische agendapunten met Bijbelse terreinen en vergezichten...” [34]

Het jaar daarop gaf de Assembly van de Wereldraad van Kerken een neutrale verklaring uit die zei: “de dreiging van de situatie in het Midden-Oosten toont geen teken van afname.” Het ging verder:

“De resoluties van de Verenigde Naties zijn niet uitgevoerd, de territoriale integriteit van de betrokken landen is niet gerespecteerd, de bezetting blijft, settlement is niet in zicht, en een nieuwe bewapeningswedloop wordt opgezet.” [35]

In 1946 drong het Voorlopig Comité van de Wereldraad van Kerken erop aan dat Joden die zich hadden bekeerd tot het christendom het recht hadden op dezelfde rechten als ieder ander lid van de christelijke kerk. Tweeëntwintig jaar later echter kon hetzelfde lichaam niet op een zinvolle manier bevestigen, dat de Joodse staat, een lidnatie van de Verenigde Naties, een recht had om vrij te zijn van de bedreigingen om het te vernietigen.


Correspondentie met de PLO

Van de onwil van de Wereldraad van Kerken om te reageren op aanvallen op de legitimiteit van Israël blijkt ook uit de correspondentie van de organisatie met het Centraal Comité van de PLO in de vroege jaren 1970. In brieven in reactie op terroristische aanslagen, gepleegd door de opdrachtgevende organisaties van de PLO, schreven officials van de Wereldraad van Kerken op een neerbuigende toon, en vertelden PLO-leiders, dat ontvoeringen, kapingen en moorden, de kansen van de PLO schaadden op het bereiken van zelfbeschikking voor het Palestijnse volk - alsof PLO-leiders te dom waren om de gevolgen van hun daden te kennen en niet voor zichzelf konden beoordelen wel of niet de doelen te bereiken die ze wilden.

Deze neerbuigende toon werd vooral duidelijk in een brief van secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken Eugene Carson Blake in september 1970 na een golf van kapingen door de PLO. [36] Na het betreuren hoe “de internationale gemeenschap nog niet in staat was geweest om uw wensen voor gerechtigheid en zelfbeschikking te voldoen” en het uitdrukken van sympathie voor “de wens van de PLO om wereldwijd aandacht te richten” op het lot van de Palestijnen, meldde Blake dat de Wereldraad van Kerken toch “sterk moet veroordelen roekeloze handelingen van anarchie welke de fundamentele rechten van de mens, waarnaar u streeft, negeren.” Blake ging verder met dat het “in het hoogste belang van de PLO was zich te onthouden van verdere willekeurige bombardementen, aanvallen en kapingen die in toenemende mate onschuldige burgers bedreigen.” Hier schrijft Blake goedaardige motieven toe aan de PLO, en beeldt de organisatie af als bezig te streven naar “menselijk rechten” waar het document in feite een duidelijke intentie tot uitdrukking brengt om het Joodse volk hun recht op zelfbeschikking te ontnemen.

Een soortgelijke stompzinnigheid werd ook duidelijk in de brief aan het Centraal Comité van de PLO van de CCIA directeur Leopoldo J. Niilus op 2 juni 1972. Het was in reactie op het bloedbad op de luchthaven van Lod, gepleegd door het Japanse Rode Leger in opdracht van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP). Verwijzend naar een aanval die resulteerde in zesentwintig doden en vele gewonden, zei Niilus dat het bloedbad was in “schril contrast met de kapingsoperatie van september 1970”, omdat het “opzettelijk een grote en willekeurige slachting met zich meebracht, en veel van de slachtoffers geen enkele band hadden met het Midden-Oosten.” Bijgevolg kan de aanval “niet anders dan scherp worden veroordeeld door alle humane mensen.”

In minder dan twee jaar gingen de kapingen in de correspondentie van het Wereldraad van Kerken van zijnde “roekeloze handelingen van anarchie die de mensenrechten negeert” naar iets dat niet zo slecht is, omdat tenminste niemand werd gedood als ze deden in de daaropvolgende aanvallen.

Niilus verklaarde ook: “acties als deze bewijzen de slechtst mogelijke dienst aan de zaak van de Palestijnen die uw commissie probeert te dienen.”

De neiging van de Wereldraad van Kerken om PLO-leiders te behandelen als dolende kinderen is ook duidelijk in een andere brief. Deze werd verzonden op 6 september 1972 in reactie op het bloedbad van de elf leden van het Israëlische Olympische team in München door de Zwarte September factie van de PLO. In deze brief verklaarde Blake dat de “herhaling van willekeurige handelingen, zoals die bij de Lydda [Lod] Luchthaven en het zinloze terrorisme zeer zeker onrecht doen aan de zaak van de Palestijnen en teniet kunnen doen alle meer positieve stappen die zijn genomen door u, en anderen namens u.” Als Blake met een beetje meer openheid zou hebben geschreven, zou hij gezegd hebben: “Na alles wat we gedaan hebben voor u, doet u dit?”

Blake merkte toen op:
“Ik begrijp dat uw vertegenwoordiger in London zich officieus heeft gedistantieerd van de PLO in deze meest recente daden. Ik hoop van harte dat u dit officieel zult doen en dat u alle maatregelen neemt die u ter beschikking staan om de leden van de “Black September” groep te weerhouden en alle anderen die betrokken kunnen zijn bij deze activiteiten, en er onmiddellijk van af te zien.”

In plaats van de PLO op te roepen om de verantwoordelijkheid voor de acties van haar leden te aanvaarden en hen te straffen, vraagt Blake de organisatie om zich te “distantiëren” van de aanvallen, alsof dit een voldoende morele reactie van verantwoordelijke politieke leiders is. Een krachtiger reactie zou zijn geweest om te eisen dat de PLO de aanval zou veroordelen en te helpen bij de vervolging van de daders.

Het onvermogen van de Wereldraad van Kerken de PLO ter verantwoording te roepen is geworteld in het falen om de intentie te onderscheiden van de PLO om Israël te vernietigen. Op geen enkel moment in deze brieven hebben officials van de Wereldraad van Kerken dat expliciete doel van de PLO erkend, dat verkondigd is in zijn handvest, goedgekeurd in 1964, dat was de bevrijding van Palestina, wat logischerwijs betekende de vernietiging van Israël. Ditzelfde document verklaart zionisme een “illegale beweging” en “onwettig zijn haar aanwezigheid en activiteiten” op het grondgebied dat de PLO zoekt te bevrijden. Dit is duidelijk een afwijzing van Joodse zelfbeschikking. [37] Door het onvermogen van de Wereldraad van Kerken om deze realiteit te erkennen, faalde de organisatie te begrijpen dat daden van terreur niet waren gemotiveerd door een verlangen om “zelfbeschikking” te bereiken, maar een poging waren de Israëlische Joden de mogelijkheid om een normaal nationaal leven in een Joodse staat te weigeren.

Blake bereikte het hoogtepunt van morele stompzinnigheid toen hij een telegram stuurde aan de Israëlische president Zalman Shazar na de aanslag in München, dat een fundamenteel onvermogen aantoonde om het verschil tussen slachtoffer en dader te onderscheiden. [38]

In de openingszin van het telegram spreekt de secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken zijn verbijstering en grote verslagenheid uit bij “de zinloze moorden op leden van het Israëlische olympische [sic] team, hun ontvoerders en Duitse ambtenaren die hebben plaatsgevonden in München” - alsof er een gelijkwaardigheid was tussen de Israëlische slachtoffers, de Duitse politie die probeerde hen te redden, en de terroristen schuldig aan de moord. Blake beweert vervolgens dat “verantwoorde Arabische en Palestijnse groepen” zich hebben “afgescheiden” van de aanval. Hij scheen zich niet bewust dat zij daarmee de PLO-leiders dekking gaven om de schuld te ontlopen.

Blake zegt dat hij bidt “dat deze tragische gebeurtenis geen aanleiding zal geven tot represailles en wraak uit enige hoek, maar dat in het midden van verdriet en het gevoel van verontwaardiging, rede en berouw zal zegevieren en niet meer levens onnodig worden opgeofferd.” Als een christelijke organisatie moet de Wereldraad van Kerken woorden van vrede aanbieden, maar de waarschuwing aan Israël niet te reageren met represailles roept een aantal voor de hand liggende vragen op: hoe precies werd Israël verondersteld te reageren op de slachting van haar Olympische atleten in München? Als Israël verondersteld wordt de aanval te behandelen als een zaak die wordt berecht door een internationale of nationale rechter, zou de Wereldraad van Kerken in haar correspondentie met het Centraal Comité van de PLO dan niet de PLO-leiders opgeroepen hebben om de daders over te dragen aan de bevoegde autoriteiten?

Blake stelt vervolgens dat de “barbaarse” aanvallen “vooral verdrietig” zijn, omdat ze de zaak van de vrede belemmeren. Dit roept echter een andere voor de hand liggende vraag op: geloofde Blake eerlijk dat de PLO geïnteresseerd was in de zaak van de vrede in het Midden-Oosten? Sinds zijn oprichting in 1964 was de PLO verwikkeld in een voortdurende oorlog met Israël. Zelfs in een uiting van medeleven aan een verschrikkelijk bloedbad kon de Wereldraad van Kerken zich niet onthouden van het bevorderen van zijn politieke agenda.


Het antwoord van de Wereldraad van Kerken op het geweld in Libanon

De reactie van de Wereldraad van Kerken op gebeurtenissen in Libanon in de jaren 1970 en 1980 was eveneens stompzinnig. [39] In hun verklaringen faalden de stafleden en de besluitvormende organen van de Wereldraad van Kerken om de PLO verantwoordelijk te houden voor zijn acties, maar veroordeelde luidkeels Israël. Met name de door de Wereldraad van Kerken geserveerde vage en diffuse veroordelingen van de slachtingen in Libanon in die jaren, en falend om gegevens te verstrekken over zowel de identiteit van de slachtoffers of de identiteit en de motieven van de daders. Maar toen Israël Libanon binnenviel in 1982, veroordeelden de instellingen van de Wereldraad van Kerken Israël krachtig en schreven haar kwaadaardige intenties toe.

De Assembly van de Wereldraad van Kerken en het Centraal Comité zeiden nauwelijks een woord over de moordpartijen door de PLO en de christelijke Falangisten in 1976. Op 23 januari van dat jaar vermoordde de PLO enkele honderden christenen in Damour. In een artikel in Arutz Sheva in 2002 biedt Murray Kahl bijzonderheden:

“Voor de komst van de PLO, was het [Damour] een stad van zo'n 25.000 mensen, met vijf kerken, drie kapellen, zeven scholen, zowel private als publieke, en een openbaar ziekenhuis, waar moslims van de nabijgelegen dorpen gelijk werden behandeld met de christenen op kosten van de stad.
Op 9 januari 1976 was de priester van Damour, pater Mansour Labaky, bezig met een maronitische (rooms-katholieke [sic]) gewoonte van het zegenen van huizen met wijwater, toen een kogel langs zijn oor floot en insloeg in een van de huizen. Hij wist al snel dat de stad werd omringd door de strijdkrachten van Sa'iqa, een terroristische PLO-groep, verbonden met Syrië. Het schieten en bombarderen bleef de hele dag. Toen vader Labaky een lokale moslim-sjeik belde en hem als een collega-religieus-leider vroeg, wat hij kon doen om de mensen van de stad te helpen, antwoordde de sjeik: ‘Ik kan niets doen. Ze willen je kwaad doen. Het zijn de Palestijnen. Ik kan het niet tegenhouden.’ Andere Libanese politici van zowel de linker- als de rechterzijde, bleken evenmin bereid te helpen, dan slechts excuses aanbieden en medelijden hebben. Kamal Jumblatt, in wiens parlementaire kiesdistrict Damour ligt, vertelde Labaky: ‘Vader, ik kan niets voor u doen, omdat het afhankelijk is van Yasser Arafat.’ De Maronitische priester belde toen Arafats hoofdkwartier, maar werd doorverbonden met een ondergeschikte, die hem vertelde: ‘Vader, maak u geen zorgen. We willen u geen kwaad doen. Als we u vernietigen is het om strategische redenen.’” [40]

Ondanks de verzoeken werd het geweld tegen de christenen van Damour voortgezet. Labaky beschreef de laatste aanval die plaats vond op 23 januari 1976:

“Het was een apocalyps. Ze kwamen, duizenden en duizenden, schreeuwend: ‘Allahu Akbar ! God is Groot! Laten we hen aanvallen voor de Arabieren, laten we een holocaust aanbieden.’ Ze slachtten iedereen op hun pad, mannen, vrouwen en kinderen. Hele families werden gedood in hun huizen. Veel vrouwen werden verkracht, en weinigen van hen nog in leven gelaten daarna.” [41]

Het PLO bloedbad op Damour was een voorloper van een ander bloedbad in Tel al-Zaatar, dit keer gepleegd door christelijke falangisten op 12 augustus 1976. De gruweldaad vond plaats na een langdurig beleg, waarbij er geen water, voedsel, noch medische voorraden waren voor de inwoners van het kamp. Kinderen stierven door uitdroging tijdens de belegering die eindigde in een slachting van een groot aantal van de inwoners van de stad. Newsweek voorzag van enige bijzonderheden:

“Toen de mensen van Tal Zaatar uit de richting van de “confrontatie lijn” tussen het christelijke en islamitische Beiroet toestroomden, vielen de rechtsen op hen aan als wolven, volgens sommige beschrijvingen debatterend over hoeveel Palestijnen elke rechtse groep het recht had te executeren. Veel jonge Palestijnen kromden zich en schoven in erbarmelijk doorzichtige pogingen om zichzelf oud en geen strijder te laten lijken, maar het hielp niet, hele families werden gedood. Sommigen van de gelukkiger Palestijnen werden slechts in een rij gezet en gedwongen om de namen van de Phalangistenleiders en van de Syrische president Hafez Assad te juichen. ‘We deden dit gewillig,’ vertelde leraar Ahmad Maaruf aan Newsweek. ‘Het was een zeer goedkope prijs voor ons leven.’” [42]

Het Uitvoerend Comité van de Wereldraad van Kerken kwam in maart 1976 bijeen - twee maanden na het bloedbad in Damour - en gaf een verklaring af die slechts een beroep deed op “alle betrokken partijen in Libanon om geweld af te zweren en mensenlevens te sparen door middel van een hernieuwde inzet voor het vinden van onderhandelingsoplossingen.” [43] Het Uitvoerend Comité verklaarde ook “dat het conflict in Libanon in wezen politiek is, niet religieus,” en vroeg de lidkerken van de Wereldraad van Kerken om “hun uiterste best te doen om een rechtvaardige vrede in Libanon en het hele Midden-Oosten te brengen.” De verklaring maakte geen melding van de slachting van christenen in Damour.

Het Centraal Comité van de Wereldraad van Kerken kwam van 10 tot 18 augustus 1976 bijeen en zei niets over het Tel al-Zataar bloedbad dat plaatsvond twee dagen nadat het begon te beraadslagingen. In een resolutie over de gebeurtenissen in Libanon waarschuwde het Centraal Comité de massamedia te “voorkomen de crisis in Libanon te beschrijven als een religieus conflict” - ondanks de duidelijk sektarische aspecten van beide moordpartijen. De moordenaars, die zongen “Allahu Akbar” bij Damour, dachten duidelijk dat hun aanval een religieuze component had. En het is moeilijk te geloven dat de falangisten niet de Damour-aanval in hun gedachten hadden tijdens het bloedbad dat ze gepleegd hebben.

In een klaagzang over de crisis stelde het Centraal Comité dat “de burgerbevolking vaak het eerste slachtoffer is, bijvoorbeeld in Damour, Koura en Tel al-Zaatar, en dat ze onmiddellijke humanitaire hulp nodig hebben. Maar dergelijke wandaden kunnen in de toekomst alleen worden vermeden als de geest van verzoening in termen van vergeving, begrip en reconstructie nieuw leven wordt ingeblazen.” [44]

De Assembly van de Wereldraad van Kerken die in Vancouver bijeenkwam in 1983, zei niets specifieks over deze bloedbaden in haar verklaring over het Midden-Oosten en is er zelfs niet in geslaagd het Sabra- en Shatilla-bloedbad in 1982 gepleegd door de christelijke falangisten te erkennen als verbonden met Israël. In plaats daarvan sprak het in algemene termen: “De lijdensweg van de Libanese oorlog is nog niet voorbij. De integriteit en onafhankelijkheid van Libanon zijn in groter gevaar dan ooit.” De verklaring meldde ook dat de “oecumenische gemeenschap de lijdensweg deelt van de volkeren in Libanon die tragisch hebben geleden in de afgelopen negen jaar en die een te grote last gedragen hebben van de problemen in de regio.”


Israëlische invasie van Libanon

De neiging van de Wereldraad van Kerken om Israël aan te vallen, terwijl het zijn tegenstanders een goedkeuring geeft, manifesteerde zich in zijn reactie op de Israëlische invasie van Libanon, die begon op 6 juni 1982.


De PLO en zijn onderdelen hadden Israëlische burgers aangevallen, meer dan een decennium geleden. [45] Een pamflet van de Wereldraad van Kerken, vrijgegeven enkele weken na de invasie, negeerde dit feit grotendeels. [46] Dit overzicht van uitspraken, gepubliceerd door de CCIA, opent met een inleiding die Israël demoniseert, terwijl het vrijwel niets zegt over de acties van de PLO in de jaren en maanden voor de invasie van Israël in Libanon. [47]

Geschreven door de toenmalige CCIA-directeur Ninan Koshy, verklaart de inleiding dat Israëls “voorwendsel” voor de invasie “de poging tot moord was op de Israëlische ambassadeur in Londen.” In de volgende zin echter beweert Koshy dat “het staakt-het-vuren was geschonden door Israël.” [48] De poging tot moord op een ambassadeur door de PLO ontlokt geen veroordeling van hem, maar de daaropvolgende reactie van Israël doet dat wel.

Koshy gaat verder met het aanbieden van een zinderende kritiek op de Israëlische bedoelingen. Voor de invasie, meldt hij, sprak Israël de wens uit om “Zuid-Libanon te bevrijden van de PLO”, maar “toen de oorlog escaleerde, escaleerden ook de Israëlische doelen.” Zoals hij het stelt:

“Dit was een met voorbedachten rade, zorgvuldig geplande, meedogenloos uitgevoerde agressie. Het doel was om het Palestijnse nationalisme uit te roeien. De invasie maakte deel uit van de Israëlische poging tot het oplossen van het Palestijnse probleem door middel van geweld, zowel binnen de bezette gebieden als daarbuiten.” [49]


De PLO komt veel beter uit in de inleiding van Koshy


“Van alle bevrijdingsbewegingen in de recente geschiedenis, is de PLO een van de meest levensvatbare in echtheid van motivatie, gewone beroepsmensen, organisatiestructuur en internationale steun en waardering. Beproevingen van de Palestijnse onterving en staatloosheid hebben hen in het verleden bewogen om grote en onrealistische posities in te nemen. Maar als men zorgvuldig de resoluties van de Palestijnse Nationale Raad leest, kan men een beweging opmerken weg van het maximalisme, van de claims over het geheel van Palestina en de afwijzing van een ‘ministaat’, tot een stilzwijgende, hoewel voorwaardelijke, acceptatie van een dergelijke staat. Het is waarschijnlijk dat een Arabische consensus zal ontstaan, die deze verschuiving expliciet mogelijk zal maken. Er zal een nieuw politiek profiel voor de PLO te zijn. De PLO mag misschien het gevoel hebben dat de aard van de militaire opbouw [sic] die het had in Libanon, waarschijnlijk negatieve effecten had op het punt van de betrekkingen met de Libanezen.” [50]

Koshy misleid gewoon zijn lezers door te beweren dat de PLO zijn vijandigheid tegenover Israël aangepast had, afstand deed van zijn maximalistische verwerping van het bestaan van Israël, en voorwaardelijk de legitimiteit van een Joodse staat omarmd had. In februari 1982, enkele maanden voor de invasie, zei Arafat iets anders.

Sprekend op een viering van de dertiende verjaardag van de oprichting van het ‘Democratisch Front voor de Bevrijding van Palestina’ (het DFLP), wendde Arafat zich tot zijn “broeders en metgezellen van het geweer in de DFLP”, en vertelde hen dat “we samen zijn en zij aan zij in de mars naar de bevrijding van Palestina, heel Palestina [applaus].” Arafat ging om op te scheppen dat het niet de PLO was die had gevraagd om de wapenstilstand in juli 1981. In feite zei hij: “het waren zij [de Israëli's], die vroegen om een staakt-het-vuren in de juli-oorlog. [applaus].” Arafat zei dat, terwijl de PLO een wapenstilstand met Israël was overeengekomen: “het was slechts beperkt tot de Libanese grens”, en uiteindelijk kon hij “nooit instemmen met een staakt-het-vuren zolang er bezet Palestijns gebied was [applaus]”. Dat zou duidelijk moeten zijn. Geen Palestijns leiderschap kon het vuren staken zolang er bezet Palestijns gebied was. “De gezamenlijke strijdkrachten hebben welpen en bloemen [mannelijke en vrouwelijke jeugdorganisaties] die vechten en zullen doorgaan met de opmars. Wij weten, broeders, dat Palestina werd verkocht voor de laagste prijs....” [51]

Arafats toespraak echode door in een politiek platform verspreid door Fatah, een ander orgaan van de PLO, dat in 1980 opriep tot de “bevrijding van Palestina, een volledige bevrijding” en de “vernietiging van de zionistische entiteit in al haar economische, politieke , militaire en culturele manifestaties.” De strijd, verklaarde Fatah, “zal zonder onderbreking verder gaan tot de vernietiging van de zionistische entiteit en de bevrijding van Palestina zijn bereikt.” [52] Dit is niet de retoriek van een beweging met de intentie van het bereiken van zelfbeschikking voor de Palestijnen, maar van een beweging met de intentie van het ontkennen van het recht op zelfbeschikking van het Joodse volk.

Bovendien faalde Koshy om het lijden te erkennen van de Libanezen die leven onder PLO-controle. In de jaren na zijn aankomst in Libanon in 1975 - nadat het was verdreven uit Jordanië vanwege, onder andere, een poging om koning Hoessein te vermoorden – veranderde de PLO het zuiden van Libanon in een gewapend kamp. Het behandelde de Libanezen in dit gebied met grote wreedheid en minachtte de internationale gemeenschap door de VN-vredestroepen uit hun posities te zetten en ze te vervangen door zijn eigen troepen.

De details van de PLO-wandaden werden blootgelegd toen de New York Times uitgebreid verslag deed van zijn gedrag in Libanon. “Gedurende ongeveer zes jaar,” meldde de Times, “totdat Israël Zuid-Libanon binnenviel op 6 juni, hadden de Palestijnen iets wat dicht bij een onafhankelijke staat kwam.” David K. Shipler schreef dat deze entiteit “een leger had, een politiemacht, een ruw justitie systeem, een educatief en sociaal systeem, een civiele dienst en een buitenlands beleid. Degenen die leefden binnen zijn ruwe grenzen zeiden dat ze te bang waren om het te beschrijven aan buitenstaanders. Nu, voor de eerste keer, ze beschrijven hoe het was, vertellen van de diefstal, intimidatie en geweld.” [53]

Veel van de burgers van deze “staat binnen een staat” waren Palestijnse vluchtelingen die het recht werd ontzegd om burgers te worden van Libanon, maar de meesten van de inwoners waren “Libanese onderdanen... zowel christenen en moslims, die zeiden dat ze zich machteloos voelden in hun eigen huis.” De meesten waren bereid om hun verhaal te vertellen, meldde Shipler, maar anderen vreesden de terugkeer van de PLO. Zij die wel praatten, vertelden verhalen vergelijkbaar met wat Hamas en Hezbollah later deden in resp. Gaza en Libanon. Terroristen die de huizen en tuinen van de mensen gebruikten om wapens op te slaan en aanvallen op Israël te lanceren, daarmee Israëlische aanvallen uitlokkend op hun eigendom.

Shipler meldde ook dat:
“de grote sommen geld die de PLO ontving van Saoedi-Arabië en andere Arabische landen, in eerste instantie schijnen te zijn uitgegeven aan wapens en munitie, die strategisch werden geplaatst in dichtbevolkte civiele gebieden in de hoop dat dit ofwel de Israëlische aanvallen zou afschrikken of een prijs van Israël zou eisen in de wereldopinie voor het doden van burgers.” [54]

Op dezelfde dag dat de New York Times Shiplers artikel publiceerde, publiceerde de Los Angeles Times een rapport over de Libanese christenen, dat vertelt over PLO-wreedheden in hun land. Ze spraken van de PLO die mensen uit elkaar scheurde door hen vast te binden aan auto's, en van hen laten rijden in tegengestelde richting; en van de PLO die lijken van hun tegenstanders in vaten met zuur gooit. [55]

Op een andere toon.
Ter verdediging van Koshy kan worden gesteld dat de onthullingen over de PLO-wandaden aan het licht kwam nadat de CCIA achtergrondinformatie ter perse ging op 12 juli 1982. [56] (The New York Times en de Los Angeles Times artikelen werden de volgende dag gepubliceerd.)

Niettemin, noch het Centraal Comité van de Wereldraad van Kerken dat bijeenkwam na de publicatie van deze artikelen in juli 1982, noch de Assembly die bijeenkwam in de zomer van 1983, veroordeelde de PLO bij name in de verklaringen zij uitgaven.

Het Centraal Comité hield een vergadering in Genève van 19 tot 28 juli 1982, geruime tijd nadat de PLO-wreedheden werden geopenbaard aan de wereld, maar het zegt niets over hen. In plaats van te erkennen hoe de PLO het Libanese volk had mishandeld, gaf het Centraal Comité Israël de schuld voor het opleggen van de druk “gericht op de verdere verdeling van de Libanezen en hen meer te verbitteren tegen de Palestijnen.” [57] De PLO had een fijn werk gedaan door het Libanese volk te verbitteren tegen de Palestijnse zaak, maar het Centraal Comité gaf Israël de schuld van dit proces.

Het Centraal Comité meldde vervolgens dat een delegatie van de Wereldraad van Kerken had gesproken “met bijzondere spoed over de toestand van West-Beiroet, en beschrijft de belegering door de Israëlische strijdkrachten als afschuwelijk en schandalig. Ze portretteerde de ondraaglijke fysieke en psychologische druk op een mensen die wachten op een definitieve, verwoestende aanval.”

En terwijl de Assembly van de Wereldraad van Kerken in Vancouver in 1983 niets zei over de slachtingen in Libanon, was het zeer kritisch over het Israëlische beleid in de West Bank en riep Israël op zich terug te trekken uit “alle in 1967 bezette gebieden.” 

“Het Israëlische nederzettingenbeleid op de Westelijke Jordaanoever heeft geresulteerd in een ‘de facto annexatie’, terwijl het de laatste hand legt aan een discriminerend beleid van de ontwikkeling van volken, die flagrant de fundamentele rechten van het Palestijnse volk schenden. Er zijn angsten voor verhuizing van de bewoners op de Westelijke Jordaanoever en hun uitzetting. Een groot aantal van de Palestijnen zijn onder arrest in de gevangenissen op de Westelijke Jordaanoever en in kampen in Libanon.” [58]

De Assembly was ook zeer kritisch over Israël supporters, en riep christenen in het Westen op te “herkennen dat hun schuldgevoel over het lot van de Joden in hun landen hun visie op het conflict in het Midden-Oosten kunnen hebben beïnvloed en dat heeft geleid tot een kritiekloze steun van het beleid van de staat Israël, waardoor van het lot van het Palestijnse volk en hun rechten genegeerd wordt.” De verklaring klaagde ook over de moeilijkheden die Palestijnen hadden bij de toegang tot heilige plaatsen in Jeruzalem, alsof de betrekkingen tussen de Israëli's en de inwoners van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook niet zorgen voor ernstige bedreigingen van de veiligheid voor Israëli's die leven in die stad.

Isaac Rottenberg, auteur van ‘De Turbulente Driehoek: christenen, Joden, Israel’, schrijft dat de tekst van de verklaring over het Midden-Oosten was gebaseerd op een ontwerp, geformuleerd door een “zelfbenoemde groep van partizanen, gefinancierd door de Midden-Oosten Raad van Kerken”. “Deze partizanen kwamen naar de Assembly”, rapporteert Rottenberg, “niet voor de dialoog, maar om er een politieke coup uit te slepen. Het klimaat dat ze vonden was voor hen sympathiek (of op zijn minst onverschillig) genoeg om te slagen.“ Rottenberg voegt eraan toe dat na de aanvaarding van deze verklaring secretaris-generaal Phillip Potter van de Wereldraad van Kerken “werd gevraagd over de voor de hand liggende vooroordelen en onevenwichtigheden in het document betreffende het Midden-Oosten.” Rottenberg vervolgt:

“Volgens berichten in de pers ging zijn reactie als volgt: ‘De Joden hebben andere stemmen die spreken in hun naam.’ Met andere woorden: door onze onbalans brengen we de schaal in balans voor de arme Palestijnen en de PLO. Die hebben geen andere stem, dus ze verdienen de barmhartige zorg van de Wereldraad van Kerken.” [59]

Deze episode toont het corrupte getuigenis van de Wereldraad van Kerken over het Arabisch-Israëlische conflict in een notendop. Personeel van de Wereldraad van Kerken legt verklaringen af die Israël demoniseren. Verklaringen van Assembly van de Wereldraad van Kerken die gaan over het Arabisch-Israëlische conflict worden geschreven in meer bedachtzame en diplomatieke taal, maar toch kiezen ze enkel Israël uit voor een veroordeling in opdracht van de christenen in het Midden-Oosten. De Wereldraad van Kerken bagatelliseert de wandaden van andere meedogenloze regimes in de hele wereld, in opdracht van de plaatselijke kerken die leven in de schaduw van deze regimes. Aan zorgen over de toegang tot de heilige plaatsen in Jeruzalem wordt meer gewicht gegeven dan de Israëlische veiligheid nodig heeft. Steun voor Israël wordt afgeschilderd als 'onnadenkend', vooroordelen ten gunste van de tegenstanders worden afgeschilderd als de zijde kiezen van de machtelozen.

Het verschil tussen de uitdrukkingen die de Wereldraad van Kerken gebruikt om Israël en andere spelers in het Midden-Oosten neer te zetten is zo duidelijk als wat. In de Westelijke Jordaanoever is er geen verwarring over wie verantwoordelijk is voor het lijden (Israël) en wat het moet doen (terugtrekken). Maar als het gaat om Libanon, waar bekende spelers onuitsprekelijke wreedheden hadden begaan, die elke verantwoordelijke religieuze leider zou veroordelen, dan trekt de Wereldraad van Kerken zich terug in oppervlakkig gemompel. Vanuit haar verklaringen is er gewoon geen manier om te zeggen wie verantwoordelijk is voor het leed dat de Wereldraad van Kerken betreurt in Libanon, tenzij dit lijden is te wijten aan Israël.

Dit probleem is hardnekkig doorgegaan in de decennia daarna. ‘Het Instituut voor Religie en Democratie’ (IRD) documenteerde het probleem in een rapport in 2004 over de hoofdlijnen van het mensenrechtenactivisme, waarin een paragraaf over de Wereldraad van Kerken is opgenomen. Volgens de IRD maken verklaringen over de rechten van de mens, uitgegeven door liberale protestantse kerken en de instellingen die zij ondersteunen, het moeilijk om te bepalen wie, afgezien van Israël (en de Verenigde Staten), wordt bekritiseerd. Maar “wanneer het onderwerp op de Israëlische schendingen komt, ontdekken de injecterende resolutieschrijvers vaak een genot in keiharde proza. Ze noemen de slachtoffers, beschrijven hun specifieke lijden, en wijzen een vinger naar de dader. Elk detail dient om het gevoel van verontwaardiging te verhogen.” [60]

Kortom, de reactie van de Wereldraad van Kerken op gebeurtenissen in Libanon voldoet aan twee van Sharansky’s criteria voor antisemitisme in het handelen met Israël. Koshy's geschriften over de invasie van 1982 demoniseren Israël duidelijk en passen een dubbele standaard toe op de diverse acties van de PLO en de Israëlische regering. En de resoluties die worden aangenomen door het Centraal Comité van de Wereldraad van Kerken en de Assemblee gebruiken verschillende standaarden om de acties van Joden en Arabieren in het Midden-Oosten te beoordelen. Simpel gezegd was de profetische stem van de Wereldraad van Kerken zwaar beschadigd met een onmiskenbare obsessie voor het gedrag van de Joodse staat.


Bedekking voor de Sovjet-Unie

De corruptie van de profetische stem van de Wereldraad van Kerken werd ook snel duidelijk in de wijze waarop de organisatie reageerde op de Sovjetinvasie in Afghanistan in 1979. Zoals gezegd, hekelde de Assembly van de Wereldraad van Kerken in 1983 Israël voor haar beleid op de Westelijke Jordaanoever; het koos echter een veel zachtere opstelling in de richting van de Sovjetinvasie, welke duizenden mensen doodde, velen van hen burgers. In haar verklaring gaf de Algemene Vergadering geen verwijzing naar de invasie van de USSR in een ander soeverein land, maar klaagde slechts dat de “aanhoudende gevechten” in Afghanistan hadden “geleid tot een enorm lijden voor grote delen van de bevolking, van wie velen vluchtelingen zijn geworden. De VN schat dat er meer dan drie miljoen Afghaanse vluchtelingen in Pakistan en Iran zijn.” [61]

De verklaring van de Algemene Vergadering riep verbazingwekkend genoeg op tot “een einde te maken aan de levering van wapens aan de oppositiegroepen van buiten” - wat aan de Sovjet-Unie heel effectief de vrije hand zou hebben gegeven in het land dat het was binnengevallen. De verklaring riep ook op tot een “terugtrekking van de Sovjettroepen uit Afghanistan in het kader van een algemene politieke oplossing, inclusief overeenstemming tussen Afghanistan en de Sovjet-Unie.” Een verklaring uitgegeven door het uitvoerend comité van de Wereldraad van Kerken kort na de invasie in 1979 was niet veel sterker; het drukte slechts “ernstige bezorgdheid” uit over “het militaire optreden van de Sovjet-Unie in Afghanistan door het opzetten van de laatste directe gewapende interventie in het ene land door een ander.” [62]

Dit is duidelijk waterige pap in vergelijking met de reactie van de verantwoordelijken van de Wereldraad van Kerken op de onderdrukking van de Sovjet-Unie van de Praagse Lente in 1968. In dat geval deden zij een beroep op de Sovjet-Unie om de invasie te heroverwegen en om “al zijn troepen in een zo vroeg mogelijk stadium uit Tsjecho-Slowakije te verwijderen en afstand te doen van het gebruik van geweld op zijn bondgenoten.”

J.A. Emerson Vermaat meldt dat de Wereldraad van Kerken een zachte aanpak in de richting van de Sovjet-invasie in Afghanistan koos, omdat het werd “gedwongen door haar lidkerken in Oost-Europa, met name de Russisch-Orthodoxe Kerk, om dichtbij het officiële Sovjet-standpunt te komen.” De kwestie, meldt Vermaat, werd besproken tijdens twee bijeenkomsten van de Wereldraad van Kerken voor de Assembly van 1983.

De eerste was de Wereldconferentie over zending en evangelisatie, welke plaatsvond in Melbourne in mei 1980. Op dit door de Wereldraad van Kerken georganiseerde evenement vormden afgevaardigden van de Russisch-orthodoxe kerk een alliantie met afgevaardigden van Latijns-Amerika om de invasie van Afghanistan van tafel te houden. De Latijns-Amerikaanse afgevaardigden, vermeldt Vermaat, werkten voor het aanvaarden van een verklaring over het Amerikaanse beleid in Nicaragua en wilden niet dat de kwestie van Afghanistan de aandacht van hun zaak zou afleiden. [63]

Afgevaardigden van de Verenigde Staten werkten ook samen met deze poging, vertelt Vermaat, om zo te voorkomen dat het probleem van Afghanistan de conferentie zou verdelen:

“Amerikaanse kerkafgevaardigden in Melbourne nodigden de Russen uit voor een bijeenkomst... om de rol van de kerken te bespreken als ‘agenten van verzoening’. Tijdens deze vergadering werd besloten om de kwestie van Afghanistan uit te sluiten van de werkzaamheden van de conferentie en zich te concentreren op andere kwesties waar de verdeeldheid minder scherp was, zoals de rol van de kerken in de verkondiging van vrede. Zo slaagden de Russen erin om het grootste deel van de oppositie doeltreffend te neutraliseren in de voorstellen en de kwestie Afghanistan weg te laten uit de definitieve documenten. [64]

Toch waren er een aantal weigeraars die erop aandrongen dat er een verwijzing naar de invasie zou worden gemaakt in de notulen van de conferentie, daarmee bevestigend dat het Afghaanse volk recht had op zelfbeschikking, net als de mensen in Latijns-Amerika. In reactie verklaarde een Russische aartsbisschop dat de Russisch-orthodoxe delegatie miljoenen gelovigen in de Sovjet-Unie vertegenwoordigt. “We vertegenwoordigen miljoenen gelovigen in de Sovjet-Unie. Onze mensen delen het beleid van onze regering die van plan is de Afghaanse regering de steun te geven die het vroeg.” Een andere Russische afgevaardigde waarschuwde dat als Afghanistan werd genoemd, “onze positie in de Wereldraad van Kerken onderwerp van heroverweging zou worden.” [65]

Uiteindelijk gaf de conferentie een verklaring uit die sprak van “buitenlandse machten [die] militair ingrijpen en regeringen die onschuldige mensen onderdrukken, uitbuiten, opsluiten en vermoorden.” Deze landen werden niet nader genoemd, want, aldus de verklaring, “door dat te doen, zou het de positie - zelfs het leven - van veel van onze broeders en zusters in gevaar kunnen brengen, van wie sommigen deelnemen aan deze conferentie. We belijden daarom ons onvermogen om zo profetisch te zijn als we zouden moeten zijn, want dat kan in sommige gevallen leiden tot het opleggen martelaarschap op onze geloofsgenoten in die landen - iets wat we niet vanuit een veilige afstand durven doen.” [66]

Afgevaardigden van de Russisch-Orthodoxe Kerk waren in staat om Afghanistan van tafel te houden op een andere bijeenkomst van de Wereldraad van Kerken in augustus 1980. Op deze bijeenkomst van het Centraal Comité in Genève bevestigden afgevaardigden een resolutie die een beroep op de Verenigde Staten deed om “aan alle hulp aan El Salvador een einde te maken en te garanderen dat het niet zal ingrijpen om het lot van de Salvadoraanse bevolking te bepalen.” Maar toen het aankwam bij het probleem van Afghanistan, meldt Vermaat, heeft het Centraal Comité geen melding gemaakt van Afghanistan of de Sovjet-Unie bij name; in plaats daarvan verwees het haar volgelingen terug naar een verklaring van het Uitvoerend Comité van de Wereldraad van Kerken in februari 1980: “Het Centraal Comité, in het licht van ‘bedreigingen van de vrede’, aangenomen door het Uitvoerend Comité van de Wereldraad van Kerken... spreekt zijn diepe aanhoudende bezorgdheid uit over de heersende bedreigingen van de vrede, waaronder die welke vermeld zijn in de verklaring....” [67]

Hetzelfde proces speelde zich af op de Assembly van 1983. Een vertegenwoordiger van de Russisch-Orthodoxe Kerk zei dat oproepen tot onmiddellijke Russische terugtrekking uit Afghanistan door de Assembly van de Wereldraad van Kerken “politiek misbruikt zou worden” en de loyaliteit van zijn kerk aan “de oecumenische beweging zou worden uitgedaagd.” Als gevolg van deze lobby, tekent Vermaat aan, “werd de Sovjet-Unie toegestaan om de termen van haar eigen terugtrekking te bepalen - een duidelijke berusting in een vorm van machtspolitiek die zo vaak is veroordeeld door de Wereldraad van Kerken als de agressor of de ingrijpende staat niet de Sovjet-Unie is.” [68]

Zo waren de kerkleiders uit het Midden-Oosten in staat om de woede van de organisatie te richten op Israël, terwijl de vertegenwoordigers van de Russisch-Orthodoxe Kerk in staat waren om te voorkomen dat de Wereldraad van Kerken de Sovjet-Unie zou veroordelen voor de invasie van Afghanistan.


De Tweede Intifada

Een van de lastigste aspecten van het getuigenis van de Wereldraad van Kerken over het Arabisch-Israëlische conflict is dat toen het geweld tegen Israël escaleerde na de ineenstorting van het vredesproces in 2000, de polemieken tegen Israël van de organisatie op hetzelfde moment escaleerden. Wanneer Israëlische burgers werden opgeblazen door zelfmoordterroristen tijdens de Tweede Intifada, speelden de instellingen van de Wereldraad van Kerken niet een verzoenende rol, maar zonden een eenzijdig verhaal rond, dat diende om Palestijns geweld tegen Israël te rechtvaardigen en Israëls inspanningen om zich te verdedigen ondermijnde. De uitspraken van de Wereldraad van Kerken, vooral die van het Centraal Comité, herhalen de Palestijnse verhaal, alles inbegrepen.

De toon die de Wereldraad van Kerken zou gaan aannemen in reactie op de Tweede Intifada werd onthuld op een bijeenkomst van het Centraal Comité in Potsdam in Duitsland, begin 2001, slechts een paar maanden nadat de opstand begon. In een ‘protocol’ of resolutie over de Tweede Intifada drukte het Centraal Comité “zijn diepe droefheid en ernstige bezorgdheid uit over de nieuwe escalatie van geweld in de Palestijnse autonome en bezette gebieden en Israël in de afgelopen vier maanden die een verschrikkelijke tol van mensenlevens hebben geëist, vooral onder kinderen en jongeren “. [69] 

Elders zegt het protocol:
“Wij delen de frustratie en teleurstellingen van onze Palestijnse broeders en zusters. Wij zijn ernstig verontrust over en betreuren een patroon van discriminatie, routinematige vernedering, afscheiding en uitsluiting welke de Palestijnse bewegingsvrijheid beperkt, waaronder toegang tot de heilige plaatsen, en het onevenredig gebruik van militair geweld door Israël, het ontzeggen van toegang tot tijdige medische hulp, de vernietiging van eigendommen, waaronder tienduizenden olijfbomen, en de vereiste speciale toestemming voor Palestijnen om gebieden te betreden onder Israëlische autoriteit en ‘kantonisering’ van het land, zodat de Palestijnse gebieden van elkaar worden gescheiden - een patroon dat sterk doet denken aan beleid dat de Wereldraad van Kerken in het verleden heeft veroordeeld.”

De resolutie deed ook een beroep op de secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken (Ds. Samuel Kobia) en de stafleden om “inspanningen in de richting van een onderhandelde vrede in het Midden-Oosten” te ondersteunen en om speciale aandacht te besteden aan “de toekomstige status van Jeruzalem, het recht op terugkeer van Palestijnse vluchtelingen, het toenemende aantal nederzettingen en maatregelen om alle relevante VN-resoluties, waaronder die met betrekking tot de terugtrekking uit alle bezette gebieden af te dwingen - de Palestijnse bezette gebieden, de Golan Hoogte en Shaba'a.” De verplichting om het Arabisch-Israëlisch conflict te beëindigen, vervolgens, berust uitsluitend op Israël. Het Centrale Comité beschikt niet over één woord van veroordeling of kritiek op de Palestijnen; alsof zij geen enkele verantwoordelijkheid voor de ineenstorting van het vredesproces hebben.

De weigering van het Centraal Comité te worstelen met de gebeurtenissen die aan de opstand voorafgingen werd duidelijk in een achtergrondrapport [70], aanbevolen aan de lidkerken van de Wereldraad van Kerken door het Centraal Comité op 29 januari 2001. Er staat:

“De belangrijke compromissen van de Palestijnse leiders om aan de Israëlische eisen te voldoen, werden niet beantwoord met belangrijke stappen van de kant van Israël om hun verplichtingen uit te voeren, maar eerder door herhaalde vertragingen, gepaard gaande met steeds hogere eisen aan de Palestijnse Nationale Autoriteit om zekerheid te stellen, onder meer voor illegale Israëlische kolonisten.” In de ogen van veel Palestijnen had “het zieltogende vredesproces in Jeruzalem een dodelijke beroerte gekregen met de enorme show van gewapend geweld op het moment van het bezoek van Ariel Sharon.” 
Het idee dat de Palestijnse leiders “belangrijke compromissen” hadden gesloten, waait snel over bij deze welbekende geschiedenis: Arafat wees een aanbod in Camp David af in de zomer van 2000, faalde een tegenbod te doen, en verwierp vervolgens een meer genereus aanbod in de vorm van de ‘Clinton-parameters’ een paar maanden later. Over welke “belangrijke compromissen” spreekt het rapport?

En de bewering dat Ariel Sharons bezoek aan de Tempelberg op 28 september 2000 “een dodelijke beroerte veroorzaakte” aan het vredesproces houdt er geen rekening mee dat twee Israëlische soldaten werden gedood in de dagen voor zijn bezoek, en dat de Palestijnse leiders bezig waren met de voorbereiding van de Tweede Intifada kort nadat de onderhandelingen instortten.

Bijvoorbeeld, in juli 2000 had Arafat een brief gepubliceerd in het maandblad Al-Shahuda van de Palestijnse Autoriteit “om het dappere Palestijnse volk” te vertellen “voorbereid te zijn. De strijd om Jeruzalem is begonnen.” En op 30 augustus 2000 vermeldt de Palestijnse Autoriteit in een andere officiële publicatie, Al-Sabah (“The Morning”), dat het zou verklaren: “een algemene Intifada voor Jeruzalem. De tijd voor de intifada is aangebroken, de tijd voor de jihad is aangebroken.” Bovendien meldde Khaled Abu Toameh dat “als de Camp David-top eraan kwam; en Arafats Fatah organisatie, de grootste factie van de PLO, was begonnen met de opleiding van Palestijnse tieners voor het komende geweld, in 40 trainingskampen in de hele Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook.” Kortom, de Palestijnse Autoriteit was zich publiekelijk aan het voorbereiden op de Tweede Intifada, al maanden voordat het begon, waaruit blijkt dat in het slechtste geval, Sharons bezoek een voorwendsel was voor de intifada, en niet de doodsklok van het vredesproces. [71]

In de zomer van 2001 stuurde de Wereldraad van Kerken een delegatie naar Israël als onderdeel van een ‘fact-finding’ commissie. In aanvulling op het officieus bijwonen van de begrafenis van PLO-leider Faisal Husseini (kleinzoon van de Grootmoefti van Jeruzalem) en een ontmoeting met diverse vertegenwoordigers van de orthodoxe kerken in Jeruzalem, had de delegatie een ontmoeting met de bisschoppen Munib Younan, Michel Sabbah, en Riah Abu al-Assal (die allen hun carrières hebben doorgebracht met aanvallen op Israël), VN-functionarissen en Sabeel-activisten Jean Zaru en Hillary Rantisi. De delegatie had een ontmoeting met een aantal Israëlische groepen zoals Bat Shalom, Badil, rabbijnen voor de Mensenrechten, en het Israëlische Comité tegen huisverwoestingen. [72] Deze maken echter allemaal deel uit van het Israëlische vredeskamp dat een verhaal heeft omarmd van Joodse zelf-hervorming dat moet leiden tot vrede, maar dat is ontkracht door de recente geschiedenis. [73]

Gezien de route van de delegatie is het geen verrassing dat zijn verslag over zijn reis geen rekening gehouden heeft met de rol die de Palestijnse leiders hebben gespeeld bij de ineenstorting van het vredesproces. [74] In plaats daarvan vervormt het rapport de gebeurtenissen die aan de Tweede Intifada voorafgegaan zijn door te stellen dat tijdens vergaderingen van de delegatie “het territoriale compromis door de Palestijnen werd herhaald en het recht van Israël om te bestaan binnen veilige en erkende grenzen werd erkend. De oproep was om te strijden tegen de bezetting, niet tegen het bestaan van Israël.” Opnieuw is het noodzakelijk om vragen: over welk territoriale compromis spreekt het rapport?

De delegatie omlijst Palestijns geweld met zachte eufemismen en excuses, en zegt: “het was te horen dat de offensieve en defensieve maatregelen die door Palestijnen zijn genomen te wijten aan het falen van de internationale gemeenschap om te reageren op de straffeloosheid die Israël blijft genieten, en de huidige totale belegering die is opgelegd aan de Palestijnse gebieden.” Het rapport bevatte een lange litanie van hoe de Palestijnen te lijden hadden, maar geen beschrijving van het geweld dat de Israëli's verduurden, noch vermeldde het de inspanningen van Hamas om het vredesproces te laten ontsporen met zijn zelfmoordaanslagen. Het rapport faalt al helemaal om Arafats misdaden te benoemen. Met een dergelijk eenzijdig verhaal, dat legitieme en onbetwistbare Israëlische zorgen negeerde, diskwalificeerde de delegatie van de Wereldraad van Kerken zichzelf van het verschaffen van een geloofwaardig getuigenis over het conflict.


De Wereldraad van Kerken en de Conferentie van Durban

De reactie van de Wereldraad van Kerken op de gebeurtenissen in de ‘VN-Wereldconferentie tegen Racisme, Rassendiscriminatie, Vreemdelingenhaat en Aanverwante Onverdraagzaamheid’ die plaatsvond in Durban, Zuid-Afrika, in 2001, is een demonstratie van intellectueel en moreel faillissement. In een persbericht van 7 september van dat jaar verklaarde de delegatie van de Wereldraad van Kerken dat het “viert dat een dergelijk forum werd gehouden, omdat het valt binnen de lang gekoesterde traditie de Wereldraad van Kerken van het geven van ruimte, en van ondersteuning van slachtoffers [van racisme] om in het openbaar te spreken.” De delegatie meldde ook dat het “zeer werd geholpen door de gevoelige uitleg en ondersteuning van haar Palestijnse leden.” [75]

De verklaring is er niet in geslaagd het virulente antisemitisme dat op de conferentie te zien was te benoemen. Arabische en islamitische extremisten uit het Midden-Oosten, samen met hun bondgenoten uit radicaal links in Europa en de Verenigde Staten, waren in staat om de vergadering te overtuigen om een mengsel van rituele beschuldigingen van genocide, racisme en etnische zuivering gericht op Israël te bekrachtigen.

Joden werd merkwaardiger wijze het recht ontzegd om deel te nemen aan de handelingen op de conferentie, omdat zij niet “objectief ” konden zijn. Het ‘Jewish Center’ op de conferentie was gesloten vanwege het gevaar van geweld. Demonstranten voerden borden waarop stond dat als Hitler de klus geklaard had, er geen staat Israël was geweest en geen Palestijns lijden. [76] Tijdens de conferentie werd een Joodse arts door mensen geslagen die geblokte keffiyehs droegen - het symbool van de Palestijnse zaak - die zeiden dat Joden de oorzaak waren van alle problemen in het Midden-Oosten. Een lokale Joodse leider schreef de aanval toe aan de sfeer op de conferentie. [77]

De delegatie van de Wereldraad van Kerken becommentarieerde niets van dit alles, maar merkte slechts op dat “er een aantal verklaringen in het NGO-forum-document zijn, die buiten het kader van het beleid van de Wereldraad van Kerken staan, en die de Wereldraad van Kerken niet kan ondersteunen, zoals: gelijkstelling van zionisme met racisme, het beschrijven van Israël als een apartheidsstaat, en de oproep tot een algemene boycot van Israëlische goederen. Dit neemt niet weg de steun van de Wereldraad van Kerken voor het document als geheel.” [78]

De Conferentie van Durban sloeg om in een anti-Joods haatfeest, en het beste wat de delegatie van de Wereldraad van Kerken kon doen, was zeggen dat het enkele uitspraken afkeurde die “buiten het beleidskader van de Wereldraad van Kerken waren.”

De delegatie beweerde ook dat 
“focussen op sommige delen van het NGO-Forum-document respectloos is naar alle andere onderdelen, die een groot aantal onderwerpen bevatten die van belang zijn voor de slachtoffers van racisme, rassendiscriminatie en vreemdelingenhaat. Die brede bezorgdheid is vertegenwoordigd binnen het lidmaatschap van delegatie van de Wereldraad van Kerken en kan niet worden genegeerd.” [79]


Met deze bevestiging negeerde delegatie van de Wereldraad van Kerken een centraal aspect van de Durban-conferentie: het negeerde de mishandeling van religieuze en etnische minderheden in de islamitische meerderheidslanden van het Midden-Oosten. Walid Phares meldt dat er op de conferentie geen vertegenwoordigers waren van 
“Zuid-Sudan, Darfur, Koerden, Berbers, Kopten, Assyrio-Chaldeeën, Mauritaanse zwarten, Arabieren in Iran, of andere vervolgde groepen in de Arabische en islamitische wereld... Discriminatie van etnische groepen binnen de Arabische en islamitische wereld was niet eens op de agenda. Organisatoren gaven gedetailleerd historisch en vanzelfsprekend Westers racisme, maar spraken geen enkel woord over het hedendaagse leed van honderden miljoenen rechteloze mensen van het Atlas-gebergte tot aan de Himalaya.” [80]

De Wereldraad bevestigde deze vervormde agenda voordat de conferentie begon. In een achtergronddocument, voorgelegd aan de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten op 15 augustus 2001, demonstreerde de Wereldraad van Kerken een exclusieve focus op de impact van blank kolonialisme van de Derde Wereld volken zonder de gevolgen te erkennen die het Arabische imperialisme en de expansionistische islam hebben gehad op de minderheden in de hele wereld. De ‘woordvoerder’ beweert dat de “eerste bron van dit maatschappelijk kwaad [racisme] blank racisme tegen gekleurde mensen over de hele wereld is.” Hij waarschuwt ook dat de “rol die het christendom heeft gespeeld in het denigreren en het devalueren van inheemse bijdragen aan het begrijpen van het christendom in de context van de niet-westerse traditie, erkend moet worden.” [81]

De uitspraak stond toe dat “religieuze intolerantie en de politieke manipulatie van religie en religieuze aansluiting opkomen in vele delen van de wereld, en die zijn in toenemende mate een factor in de nationale en internationale conflicten,” en dat “bepaalde religieuze leerstellingen en praktijken bijdragen aan, en verergeren, de religieuze onverdraagzaamheid, maar ook culturele en raciale discriminatie.” Het droeg er zelfs toe bij dat “bepaalde religieuze ondernemingen zijn gebruikt als katalysatoren voor kolonisatie, slavernij en apartheid.” [82]
Het zei juist niet waar.


Een lofrede op Arafat

Toen Yasser Arafat in 2004 stierf, openbaarde de Wereldraad van Kerken verder zijn pro-Palestijnse inslag in het verzenden van een condoleancebrief aan de Palestijnse premier Ahmed Qurei. Geschreven door CCIA regisseur Peter Weiderud, zei het in een deel:

“President Arafat zal worden herinnerd voor het samenbrengen van het Palestijnse volk en voor zijn unieke en vasthoudende bijdrage aan de zaak van de stichting van hun nationaal tehuis.
ij staan met de kerken van het Heilige Land om te eren zijn inzet voor hun plaats in de Palestijnse samenleving, hun zaken en hun toekomst. President Arafat zorgde er vaak voor de kerk en de moskee als kerninstellingen van de Palestijnse nationale leven te noemen. Trouw aan de gebruiken van wederzijds respect onder zijn divers volk, vierde hij Kerstmis met de kerken van Bethlehem als de omstandigheden het toestonden.

Op zijn lange weg als leider kwam Yasser Arafat tot de erkenning dat ware gerechtigheid, vrede, veiligheid en hoop voor zowel Palestijnen als Israëli’s omvat. Zijn weg is nu geëindigd, te midden van de rotsen en doornen van de bezetting, op afstand van het doel dat zocht hij. Als hij is te ruste gelegd, zal de wereld zien - vanaf de locatie van zijn laatste rustplaats - hoe ver het Palestijnse volk samen moet reizen.” [83]

Weiderud's grafrede sprak Arafat vrij van zijn falen om de rechten van christenen te beschermen in de Palestijnse gebieden gedurende zijn ambtstermijn, zijn falen om te goeder trouw te onderhandelen in Camp David in de zomer van 2000, en zijn verwerping van de ‘parameters’ een paar maanden later. Vergeten was zijn onverschilligheid ten opzichte van het bloedbad van de christenen in Damour, zijn steun voor het Palestijnse terrorisme tijdens de Tweede Intifada, ondanks het feit dat was overeengekomen om er een einde aan te maken onder de Oslo-akkoorden. Vergeten was Arafat's diefstal van miljarden dollars aan buitenlandse hulp, bedoeld om de levens van Palestijnen te verbeteren en de oprichting van een levensvatbare Palestijnse staat te bevorderen.

Het is redelijk voor een oecumenische organisatie om nota te nemen het overlijden van Arafat en medeleven te bieden aan het Palestijnse volk, maar de Wereldraad van Kerken had niet de man op zo'n groteske manier te hoeven prijzen, luisterend naar vlijerige geschriften van Koshy over de PLO in de vroege jaren 1980. Door zo te doen ontaardde de Wereldraad van Kerken zelf en haar profetische stem voor de vrede.


Desinvesteringen

In februari 2005 sprak het Centraal Comité van de Wereldraad van Kerken steun uit voor de desinvesteringscampagne in de grote Amerikaanse protestantse kerken, dat een verwrongen historisch verhaal gebruikte om te rechtvaardigen dat het Israel alleen uitkoos voor economische sancties. Nadat de Algemene Vergadering van de Presbyterian Kerk (USA) een desinvesteringsresolutie had aangenomen die verklaarde dat de bezetting de basis was van geweld tegen onschuldigen aan beide kanten van het conflict – alsof de antisemitische aanzetten in de Palestijnse samenleving niets te maken hadden met het conflict [84] – gaf het Centrale Comité van de Wereldraad van Kerken een ‘protocol’ uit dat de beslissing prees. “Deze actie is lovenswaardig, zowel in methode en wijze, en gebruikt criteria die geworteld zijn in geloof, en roept de leden op ‘dingen die vrede maken’ te doen (Lucas 19:42).” [85]

Een paar maanden later, na het ontvangen van zware kritiek van de Anti-Defamation League (Anti Smaad Bond) [86] en het Simon Wiesenthal Center, [87] gaf de Wereldraad van Kerken een verklaring uit [88] die probeerde het Centraal Comité te verdedigen tegen beschuldigingen van het uitkiezen van Israël als een legitiem doelwit voor desinvestering. Maar het Centraal Comité had dat in feite gedaan door het prijzen van de Presb. Kerk (USA) voor “het initiëren van een proces van gefaseerde selectieve desinvestering van multinationale bedrijven die betrokken zijn bij de bezetting”, waardoor geen enkele verwijzing gedaan werd naar het desinvesteren van bedrijven die profiteren van Palestijns geweld.

In juli 2005 gaf de Wereldraad van Kerken een persbericht uit waarin een gesprek met secretaris-generaal Wereldraad van Kerken ds. Samuel Kobia op de conferentie van 2005 van de Internationale Raad van Christenen en Joden in Chicago. Kobia citeerde de verklaring van de Assembly van de Wereldraad van Kerken van 1948 met betrekking tot de christelijke benadering van de Joden en noemde antisemitisme een “zonde tegen God en mens” en “absoluut onverenigbaar met de praktijk van het christelijk geloof”. Toch waarschuwde hij de desinvestering niet te vergelijken “met een oproep tot boycot van Joodse goederen en personen als in Duitsland in de jaren 1930.” [89]

Zo hinderlijk als het kan zijn voor de voorstanders van BDS, de vergelijking tussen desinvestering en de boycot van Joodse goederen is passend. Ondersteuning voor desinvestering was gericht op Israël en op geen enkel ander land ter wereld, alsof zijn acties uniek zondig waren en een opmerkelijk ernstige schending van het internationaal recht vertegenwoordigde. Kobia zelf maakte dit bericht expliciet in een toespraak in 2009 voor het Centraal Comité van de Wereldraad van Kerken, waarin hij stelde: “Bezetting, samen met de daarmee gepaard gaande vernedering van een heel volk gedurende meer dan zes decennia, betekent niet slechts economische en politieke misdaden, maar, zoals antisemitisme, is het een zonde tegen God.” Hij vervolgde: “We hebben al sinds 1948 gezegd dat antisemitisme een zonde tegen God was. Zijn we klaar om te zeggen dat bezetting ook een zonde tegen God is?” [90]

Kobia’s opmerking: “We hadden al sinds 1948 gezegd dat antisemitisme een zonde tegen God was”, is verhelderend. Ondanks de verklaring van 1948 blijft antisemitisme een probleem, vooral in het Midden-Oosten. Toch schijnt Kobia te denken dat de Wereldraad van Kerken genoeg heeft gedaan met de eerdere verklaringen en het probleem nu kan negeren.

En dat is precies wat de Wereldraad van Kerken heeft gedaan. Terwijl de organisatie regelmatig heeft gewaarschuwd tegen het antisemitisme in een christelijke en westerse context, heeft het gefaald het probleem te benoemen als het gaat om het Midden-Oosten, waar het bijzonder ernstig is, zoals wordt gedocumenteerd in een aantal belangrijke teksten. [91]


Reactie op de Flotilla

Kobia’s vertrek uit de Wereldraad van Kerken in 2008 verminderde zijn anti-Israëlische polemieken niet. Op 1 juni 2010 verspreidde de algemeen secretaris Olav Fykse Tveit van de Wereldraad van Kerken een openbare verklaring, waarin hij klaagde over de confrontatie die plaatsvond tussen Israëlische commando's en passagiers aan boord van de Mavi Marmara, een deel van flottielje van de Free Gaza-beweging die probeerde de in Turkije opgeleide jihadisten in de Gazastrook binnen te brengen met behulp van westerse vredesactivisten als dekking. Het schip werd tegengehouden en Israëlische commando’s gingen aan boord in de Middellandse Zee alvorens het Gaza bereikte.

Tveit mis-karakteriseerde de gebeurtenissen op een bijzonder ongehoorde manier toen hij schreef: “We veroordelen de aanval en het doden van onschuldige mensen die probeerden om humanitaire hulp te leveren aan de bevolking van Gaza, die onder een verlammende Israëlische blokkade zijn sinds 2007” Tveit ging aan de kaak stellen: “de flagrante schending van het internationaal recht door Israël in het aanvallen van en aan boord gaan van een humanitair konvooi in internationale wateren.” [92]

Tveits voorstelling van de gebeurtenissen botsen met de video's van het incident, welke de passagiers van de Mavi Marmara tonen, die de Israëlische militairen aanvallen als ze op het dek geland zijn. Een video toont zelfs dat een Israëlische soldaat wordt gestoken. [93]

Israëlische soldaten die waren uitgerust met paintball geweren, werden geslagen met ijzeren staven, hun handwapens werden gestolen, en ze werden gestoken met messen. Een soldaat werd van het ene dek op het andere gegooid en verloor het bewustzijn als gevolg daarvan. Soldaten die bewusteloos geslagen benedendeks werden gehouden als gijzelaars. En toen een boot met Israëlische soldaten de Mavi Marmara naderde, werden ze door de zogenaamde activisten aangevallen met een kist platen en zelfs een handgranaat. Als gevolg van de gevechten raakten zeven Israëlische soldaten gewond, twee ernstig. Hun tegenstanders waren geen onschuldige vredesactivisten, maar getrainde jidadisten die de Free Gaza Movement gebruikten als dekmantel om aan te vallen en een internationaal incident te creëren door te streven naar het martelaarschap. Een van de zogenaamde activisten vertelde een verslaggever voor de confrontatie: “Wij zien nu uit naar een van de twee happy-endings: ofwel het martelaarschap of het bereiken van Gaza.” [94] Een zoektocht op de websites van de Wereldraad van Kerken geeft aan dat de organisatie haar verklaringen over de confrontatie in de volgende dagen of weken niet heeft geupdate of gecorrigeerd. De PIEF heeft een artikel [95] in zijn geheel gepost, dat oorspronkelijk werd gepubliceerd door de nieuwsblad Ekklesia, waarin de gebeurtenissen alsvolgt beschreven werden:

“Negen Turkse activisten werden doodgeschoten door Israëlische commando's. De IDF beweerde dat ze werd bedreigd en gaf een bewerkte film vrij om deze bewering te steunen.
Latere onderzoeken hebben uitgewezen dat de soldaten het eerste schoten, en zij die aan boord waren claimden dat ze handelden uit zelfverdediging toen er zonder waarschuwing binnengevallen werd.”

Dit is demoniserende propaganda die uitgesproken onwaarheden als feiten aansmeert. Wat doet dit op een Wereldraad van Kerken-website?


De Anti-Israëlische bureaucratie van de Wereldraad van Kerken

Tijdens en na de Tweede Intifada maakte het Centraal Comité anti-Israëlisch activisme tot een deel van de bureaucratie van de Wereldraad van Kerken door het creëren van twee organisaties, de ‘Oecumenische Begeleiding Program in Palestina Israël’ (EAPPI) en het ‘Palestina Israël Oecumenisch Forum’ (PIEF). Gecreëerd door een stemming van het Uitvoerend Comité van de Wereldraad van Kerken in 2001, biedt het EAPPI een infrastructuur voor anti-Israëlische activisten in de lidkerken van de Wereldraad van Kerken om Israël en de Westelijke Jordaanoever te bezoeken, de impact van de Israëlische veiligheidsmaatregelen op de Palestijnen te documenteren, en een eenzijdig verhaal te verspreiden voor christenen buiten het Midden-Oosten. De PIEF, opgericht in 2007, fungeert als een platform voor kerkleiders van naam uit de hele wereld om het Israëlische beleid tegenover de Palestijnen aan te vallen. De EAPPI is grotendeels gewijd aan het helpen van leken uit de lidkerken van de Wereldraad van Kerken om zich bezig te houden met anti-Israëlisch activisme. De PIEF, aan de andere kant, voorziet de geestelijkheid van de lidkerken van de Wereldraad van Kerken van de materialen die zij kunnen gebruiken om Israël en zijn supporters aan te vallen op zowel theologisch als liturgisch niveau.


De EAPPI

De EAPPI werd opgericht in opdracht van kerkleiders in Jeruzalem. Dit programma, dat een centraal element was van ‘Decennium om te Overwinnen Geweldscampagne’ van de Wereldraad van Kerken, [96] is een constante bron van anti-zionistische propaganda. Actief op een manier die vergelijkbaar is met, en samenwerkend met, de Doopsgezind opgezette en ondersteunde ‘Christian Peacemaker Teams’, staan de EAPPI activisten met de Palestijnen tijdens de confrontaties met de Israëlische kolonisten en soldaten in de Westelijke Jordaanoever. Ze vestigen de aandacht op de Israëlische wandaden, maar bieden weinig of geen kritiek op de daden van Palestijnse terreurgroepen. [97] Een studie van de website van EAPPI biedt alles wat nodig is om anti-Israëlische agenda de groep te herkennen, die expliciet op haar homepage te onderscheiden is:

“Het ‘Oecumenische Begeleiding Programma in Palestina en Israël’ (EAPPI) brengt linkse arbeidersorganisaties naar de Westelijke Jordaanoever om het leven onder de bezetting te ervaren. Oecumenische Begeleiders (EA’s) bieden een beschermende aanwezigheid om kwetsbare gemeenschappen, en controleren en rapporteren schendingen van de mensenrechten en ondersteunen de Palestijnen en de Israëli's samen te werken voor de vrede. Als ze naar huis terugkeren, voeren EA’s campagne voor een rechtvaardige en vreedzame oplossing van het Israëlisch/Palestijnse conflict door een eind aan de bezetting, respect voor internationaal recht en de uitvoering van de VN-resoluties.” [98]

Voor de EAPPI is de oorzaak van het Arabisch-Israëlische conflict uitsluitend geworteld in de bezetting. Voor haar activisten die de Palestijnen begeleiden, biedt het de mogelijkheid om voorstellingen en getuigenissen te verzamelen die Israël afschilderen als alleen schuldig voor het voortdurende bestaan van het conflict. [99]

De EAPPI heeft de tragische geografie van de Arabisch-Israëlische conflict veranderd in een themapark waar rijke westerlingen kunnen handelen vanuit heldhaftige fantasieën en de video's op het internet zetten als ze weer thuis zijn. [100] De website van de groep laat de EAPPI-activisten heldhaftig poseren met eenvoudige en belegerde Palestijnen die in de rij staan te wachten bij checkpoints, en wanhopig kijken omdat hun huizen worden gesloopt, of herstellen van de gevolgen van traangas, gelanceerd door Israëlische soldaten bij vreedzame protesten. EAPPI-materialen worden niet gebruikt om een nauwkeurige kaart van het Arabisch-Israëlische conflict te vervaardigen, maar om de verbeelding van haar aanhangers en activisten te prikkelen met een mythologie die onschuldige Palestijnen uitbeeldt die lijden onder de zweep van de buitengewoon kwade Joodse staat.

In een reeks foto’s die getoond wordt op de website van EAPPI, [101] is een Israëlische soldaat afgebeeld als een Romeinse soldaat, die Maria en Jozef dreigt als ze proberen naar Bethlehem te gaan. Bij de foto's is een artikel van EAPPI-publicist Larry Fata, die meldt dat de confrontatie werd georganiseerd door het Burgerlijke Comité van de Westelijke Jordaanoever stad Sawahreh, twee dagen voor Kerstmis in 2003. “De demonstratie was voortgekomen uit een eenvoudige vraag: Zouden Maria en Jozef in staat zijn geweest om naar Bethlehem te gaan voor de geboorte van Jezus als ze vandaag op reis waren” Fata verder:

“Terwijl de twee de controlepost naderden, werd het idyllische kerstkaartscene verbroken door de soldaten die ‘Maria en Jozef’ vragen naar ID's, door een andere soldaat die een machinegeweer op ons richt, en een derde die de hele procedure filmt, mogelijk voor beveiligingsdoeleinden. De twee soldaten die het checkpoint bemannen, namen de hele gebeurtenis in beslag met het verzoek aan de twee acteurs in het Arabisch “Je bent opnieuw de Maria en Jozef scene aan het creëren?” Eén vroeg de twee waar ze vandaan kwamen. Toen een waarnemer grapte “Nazareth!”, gaven de twee hun ware woonplaatsen. Dit gaf het antwoord op de fundamentele vraag: Onze Maria en Jozef konden niet passeren...”

Waarom konden Maria en Jozef in de 21ste eeuw niet oversteken? Onze Maria heeft een Israëlisch paspoort en kan daarom niet legaal Bethlehem binnen, dat deel uitmaakt van de Westelijke Jordaanoever. De burgers van de staat Israël is niet toegestaan om de Westelijke Jordaanoever binnen te gaan voor “veiligheids”redenen. Onze Jozef heeft een Westelijke Jordaanoever ID en als zodanig zou hij legaal van de ene West Bank stad naar de andere in dit gebied kunnen gaan, maar hij heeft die op dat moment niet bij zich. Daarom kon hij ook niet over te steken. [102]

De rest van het artikel beschrijft de gevolgen van de checkpoints voor de Palestijnen van de Westelijke Jordaanoever, en hoe de aanwezigheid van de EAPPI-activisten “dient om het niveau van de spanning te verminderen” bij deze controleposten. Om het EAPPI tegen de anti-Israëlische vooroordelen te vrijwaren, beschrijft Fata hoe de groep activisten werkt met Machsom Watch, een Israëlische groep die het gedrag van Israëlische soldaten bij de checkpoints monitoort. De spottende alarm-aanhalingstekens die Fata plaatst om het woord veiligheid in de hierboven aangehaalde passage, dienen om de Israëli’s te tonen als pover geïnspireerd, dwaas en onverschillig voor het lijden dat de checkpoints veroorzaakt. In overeenstemming met de boosaardige toon van het artikel, gepubliceerd op het hoogtepunt van de Tweede Intifada, maakt Fata geen melding van de moorddadige campagne van zelfmoordaanslagen die Israël noodzaakten om in de eerste plaats veiligheidsmaatregelen af te dwingen. Om een of andere reden, vond Fata, net als andere EAPPI-activisten, dit geweld niet opmerkelijk.


‘ChainReaction’

Tussen 2005 en 2007 publiceerde EAPPI op kwartaalbasis ‘ChainReaction’ (Kettingreactie), een uitgesproken anti-zionistische publicatie die Palestijnse vijandigheid richting Israël afschilderde als gerechtvaardigd en begrijpelijk, en Israëlische gevoelens van angst en vijandigheid jegens de Palestijnen als een irrationele nawerking van de Holocaust, waarvan ze weigeren te herstellen. Palestijns terrorisme tijdens de Tweede Intifada wordt verdoezeld of helemaal niet genoemd, en meestal is het er niet. De veiligheidsbarrière wordt afgebeeld als de enige oorzaak van het Palestijnse lijden, Palestijnse kinderen als slachtoffers van de Israëlische veiligheidsmaatregelen, Palestijnse vrouwen als treurige getuigen van hun lijden onder de druk, en de Palestijnse mannen als hulpeloze maar liefhebbende vaders, niet in staat om hun onschuldige zonen te beschermen tegen neerschieten of gevangenisstraf wegens onverklaarbare redenen. Zoals gezegd worden principiële Joodse critici van Israël voortdurend aangehaald om een aura van geloofwaardigheid te verlenen aan deze anti-zionistische fantasie, die soms verdwaalt in krachteloze onverschilligheid voor de veiligheid van de Israëlische Joden.

Bijvoorbeeld, Rifat Odeh Kassis, de coördinator en project manager van het internationale programma van EAPPI, vertoonde een schokkende ongevoeligheid in de richting van de Israëli's die gedwongen uit de Gazastrook waren verwijderd in 2005. In dit verband speelde Kassis een vergelijkbare rol als gespeeld door Ninan Koshy in de jaren 1970 – een official van de Wereldraad van Kerken die de ingezette middelen welke hem waren toevertrouwd gebruikte om Israël te demoniseren en haar legitimiteit aan te vallen. [103] In een hoofdartikel in augustus 2005 schreef Kassis dat hij “net als veel andere mensen voor de tv moest zitten, van de 15e augustus tot de 12e september, kijkend naar de dramaserie van de terugtrekking van de kolonisten - mensen die eenvoudig gezegd niet verondersteld waren om daar te zijn in de eerste plaats; hun aanwezigheid in Gaza was in strijd met het internationaal recht en wordt door veel juristen beschouwd als een misdaad tegen de menselijkheid.” [104]

De aanwezigheid van Israëlische Joden in Gaza een “misdaad tegen de menselijkheid” noemen, rechtvaardigt geweld tegen hen, puur en simpel.

In een ander hoofdartikel in 2007 valt Kassis Israëls legitimiteit aan. Schrijvend dat het 1947-VN-verdelingsplan “een grote onrechtvaardigheid voor het Palestijnse volk” was, beweert hij dat de VN in plaats daarvan had moeten aandringen op de oprichting van “een staat waar Joden en Arabieren elk zouden genieten van zelfbeschikking.” [105] Kassis , een Palestijns christen, weet goed hoe niet-islamitische minderheden worden behandeld in de moslim-meerderheid-landen en dat de Joodse zelfbeschikking in een moslimmeerderheidstaat gewoon een onmogelijkheid is. In deze zelfde paragraaf stelt hij dat het verdelingsplan “de oprichting van twee staten voor beide volken bedoelt, maar... was nooit helemaal vastgesteld.” [106] In zijn verhaal laat Kassis een cruciaal feit weg: het plan werd niet aangenomen omdat, terwijl Israel het aanvaardde, de Arabieren dat niet deden. Dit is basisgeschiedenis die elke eerlijke commentator zou moeten opnemen.

Kassis is niet de enige bron van dergelijk commentaar. Een bijzonder kolossaal geval, met de titel “40 Manieren om de bezetting te beëindigen”, verscheen in het zomernummer van 2007 van ‘ChainReaction’. In dit artikel, geïnspireerd door Paul Simon's “Vijftig manieren om je geliefde verlaten,” geven EAPPI-activisten een lijst met veertig manieren waarop mensen Israël kunnen aanvallen. Ze roepen mensen op om “de echte tegenstander te benoemen - aanhangers van de bezetting”, “de bezetting blootleggen”, “het kwade van de muur blootleggen door het schilderen op zijn muren”, “boycot producten uit de nederzettingen”, en te ondersteunen een “artistieke en culturele boycot van Israël”. “Het artikel roept zelfs activisten op de wet te breken”: “Hack (overheids)websites”. [107]

In aanvulling op ChainReaction publiceerde de EAPPI in andere pamfletten die focussen op Israëlische beleid (zoals de bouw van de veiligheidsmuur) zonder enige context van het Palestijnse geweld. In 2003 heeft de EAPPI uitgegeven: “Security of segregatie? De humanitaire gevolgen van Israëls scheidingsmuur” [108] , dat in detail de impact van de veiligheidsmuur op de Palestijnen beschreef, zonder het aanbieden van informatie over de terroristische aanslagen welke aan de bouw van de barrière voorafging. De barrière, zo wordt de lezers verteld, legt beslag op Palestijns land, ontzegt de boeren toegang tot hun land, voorkomt dat de Palestijnen werk in Israël krijgen, en plaatst dorpen in een “niemandsland tussen de muur en de Groene Lijn”. Het rapport betreurt ook dat stad Qalqiliya op de Westelijke Jordaanoever is omgeven door een betonnen muur en wachttorens, en geeft gedetailleerde lijsten van confrontaties tussen Israëlische soldaten en aannemers en de Palestijnen van de Westelijke Jordaanoever.

Dit zijn realiteiten waar zogenaamde vredestichters rekening mee moeten houden bij het aanpakken van de Arabisch-Israëlische conflict. De barrière heeft zijn humanitaire gevolgen. Zo ook de terroristische aanslagen die de bouw ervan noodzakelijk maakte. De barrière werd niet gebouwd in een vacuüm, maar na een reeks van brutale zelfmoordaanslagen, afkomstig van de Westelijke Jordaanoever-steden zoals Qalqiliya, waarbij honderden Israëlische burgers werden gedood tijdens de Tweede Intifada, die begon in september 2000. In het verhaal dat wordt aangeboden door “Veiligheid of Scheiding?”, zijn de enige acties die enige morele consequenties hebben, de Israëlische acties. Palestijnen zijn onschuldige slachtoffers waar altijd op gereageerd wordt, onderdrukt, en gedicteerd, en zijn nooit verantwoordelijk voor hun eigen daden.

Een soortgelijk verhaal wordt gepresenteerd door een ander boekje dat de EAPPI publiceerde in 2005. Deze, getiteld “Sawahreh tegen de Muur: De strijd van een Palestijns dorp, Omgaan met de inbreuken op de vrijheid teweeggebracht door Israëls steeds strengere Beroep”, toont de impact van de veiligheidsbarrière op een stad van ongeveer vierentwintigduizend mensen. De eerder genoemde Larry Fata schreef de inleiding, waarin staat:

“Het dorp Sawahreh staat letterlijk en figuurlijk tegen de muur. Gelegen deels in Oost Jeruzalem en deels op de Westelijke Jordaanoever, is Sawahreh indicatief voor alle dagelijkse hindernissen die de Palestijnen moeten ondergaan als gevolg van de aanhoudende Israëlische bezetting. De komende “scheidingsmuur” is alleen het laatste en meest voor de hand liggende symbool van de wurggreep die de bezetting uitoefent op de Palestijnse bevolking.
De plaats van de komende muur dwars door Sawahreh dreigt het dorp in drie delen te snijden. De mensen van Sawahreh protesteren tegen de muur, terwijl ze op hetzelfde moment met hun rug ertegen staan. Ze vechten voor hun voortbestaan als volk en cultuur, terwijl de regering van Israël hen wil ommuren en hun vooruitzichten voor zelfbeschikking wil verstikken.” [109]

Geen echte discussie over de veiligheidsbarrière kan plaatsvinden zonder een eerlijke voorstelling van de ineenstorting van het vredesproces, het geweld van de Tweede Intifada, en de impact die dit geweld had op de Israëlische samenleving, met name de impact ervan op de geloofwaardigheid van de Israëlische vredesbeweging. Een echte poging tot het begrijpen van de veiligheidsbarrière zou ook een poging vereisen om de motivatie te beoordelen achter de terroristische aanslagen, met name die gepleegd zijn door Hamas, een groep gewijd aan de vernietiging van Israël.

Maar nergens in een van deze boekjes, of in ‘ChainReaction’ , heeft de EAPPI enige informatie over een van deze problemen verstrekt. Terwijl de EAPPI-activisten tal van mogelijkheden vonden om met Palestijnen te spreken wier leven werd verstoord door de barrière, hebben ze niet eens het lijden van Israëlische slachtoffers van zelfmoordaanslagen erkend. Hun lijden is niet waard om op te merken, hun verhalen zijn gewoon niet de tijd en de moeite van te verzamelen waard. In plaats daarvan laat men de indruk achter dat het Israëlische volk en hun leiders monsters zijn, die besloten hebben om een barrière te bouwen vanuit de wens de Palestijnen te laten lijden.

Dit is demonisering puur en simpel.


De PIEF

De PIEF werd opgericht om te bevorderen: de “interreligieuze actie voor vrede en gerechtigheid, die alle volkeren van het Midden-Oosten bedient”. Net als de EAPPI echter, wordt het gemotiveerd door een bijzondere focus op het Israëlisch beleid. In de resolutie bij de oprichting van de PIEF, instrueerde het Centraal Comité het forum om te “katalyseren en coördineren nieuwe en bestaande kerkelijke belangenbehartiging voor vrede, [en] gericht te zijn op het beëindigen van de illegale bezetting in overeenstemming met VN-resoluties....” [110]

In lijn met deze agenda heeft de PIEF zich gericht op de vermeende zonden van Israël onder uitsluiting van feitelijk alle andere aspecten van het conflict. Met name de PIEF dient als platform voor de oecumenische verklaringen die de bewijslast voor het beëindigen van het conflict op Israël leggen. In 2009 heeft de PIEF geholpen bekendheid geven aan het bekende Kairos Palestina Document, en twee jaar eerder hielp het de ‘Amman Oproep’ te verspreiden, uitgegeven door kerkleiders die in Jordanië verzameld waren voor de oprichting van de PIEF. Dit document is opmerkelijk in zijn steun voor het Palestijnse “recht op terugkeer”, dat als het wordt uitgeoefend, de eliminatie van Israël als een Joodse staat zal betekenen. [111]

In 2008 organiseerde de PIEF een oecumenische conferentie met de titel “Beloofde Land”. Het uiteindelijke document is zeer specifiek in zijn beschrijving van de motieven voor deze conferentie:

“Na decennia van onteigening, discriminatie, illegale bezetting, geweld en bloedvergieten in Palestina-Israël, worden christenen uitgedaagd om door te gaan met studeren, kritiek en revisie op theologieën van het land om de levenbevestigende christelijke visies te bevorderen en de reacties op het conflict. Dit proces verkent zowel de contexten waarin onze theologieën zijn gemaakt en de gevolgen daarvan voor miljoenen mensenlevens.” [112]

Met andere woorden, Israëls wandaden tegen de Palestijnen vereisen een ondervraging van de christelijke theologie en in het bijzonder het christelijke zionisme dat de belofte aan het Joodse volk in het boek Genesis bevestigt. De anti-Israëlische groep spelers van de conferentie is duidelijk in haar programma. Niet elke spreker was herkenbaar vijandig tegenover Israël, maar een voldoende aantal van hen heeft Israël aangevallen om aan te geven dat het doel van de conferentie niet was om vrede te bevorderen, maar om de Joodse staat voor de oordeelstroon te plaatsen. Groeten werden aangeboden door de secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken Samuel Kobia, die, zoals gezegd, de ‘disvestment’ (‘beroving’) ondersteunde en de bezetting verklaarde als een zonde tegen God. Groeten werden ook aangeboden door Michel Sabbah, de voormalige Latijnse Patriarch van Jeruzalem, die in februari 2002 een spetterende verdediging gaf van de Palestijnse zelfmoordaanslagen tijdens de Tweede Intifada:

“De situatie is eenvoudig militaire bezetting vanaf 1967 tot vandaag. Het onze is een bezet land, wat verklaart waarom mensen moe zijn en zichzelf opblazen. De Israëli’s zeggen tegen de Palestijnen: Stop het geweld en je hebt wat je wilt zonder geweld. Maar men heeft in de geschiedenis van de laatste tien jaar gezien dat de Israëli's alleen gedwongen door geweld verplaatst zijn. Helaas, niets anders dan geweld maakt dat mensen vertrekken. En niet alleen hier. Elk land is geboren in bloed.” [113]

Onder normale omstandigheden zou een bereidheid om zelfmoordaanslagen te verontschuldigen een spreker diskwalificeren om te verschijnen op een oecumenische conferentie gewijd aan de vrede. Maar niet Sabbah, en niet wanneer de conferentie wordt georganiseerd door de Wereldraad van Kerken.

Een andere presentator op de conferentie was Dr Geries Khoury van de ‘Al Liqa Centrum voor Religieuze en Erfgoed Studies in het Heilige Land’. De PIEF voorziet niet in een schriftelijke samenvatting van zijn verklaring zoals voor sommige van de andere presentatoren. In zijn boek uit 1989 ‘De Intifada van Hemel en Aarde’, [114] is Khoury echter een anti-Israëlische polemist bij uitstek. In de Engelse samenvatting van dit boek dat is gepubliceerd in het Arabisch, promoot Khoury een “theologie van de Intifada”, waarin hij beweert: “Herodes is vandaag vertegenwoordigd door de heersers van Israël, die zich gedragen zoals hij deed , maar de nieuw geboren baby's zullen nooit stoppen op te roepen tot gerechtigheid, waarheid en vrede op de wijze van de baby van de grot.” [115]

De cover van Khoury's boek toont een katholieke kerk met de Palestijnse vlag aan het kruis bovenop de toren, die is bedekt met graffiti, waar in het Arabisch te lezen staat “Islamitische Jihad” en “Allah is de grootste”. Bijbelgeleerde Malcolm Lowe merkt op dat Khoury misschien zonder het te weten ervoor koos om zijn Palestijnse bevrijdingstheologie te symboliseren met de ontheiliging van een katholieke kerk door de moslims, een ontheiliging gepleegd in de naam van de intifada, welke zijn boek verheerlijkt. Deze kolossale vergissing is zo onthullend als het absurd is. Het typeert precies hoe het boek de christelijke woordenschat in dienst van de islamitische jihad tegen Israël ontheiligt, ongeacht de schade aan de kerk. [116]


De Wereldraad van Kerken en de Islam

De Wereldraad van Kerken heeft twee organisaties opgedragen aan het aanvallen van het Israëlische beleid in de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook en is bereid om het christelijke en het Joodse geloof over Gods belofte van land aan de Joden te ondervragen. Maar het heeft geen bureau dat belast is met het bevorderen van de rechten van christenen in islamitische meerderheid landen. En de organisatie heeft weinig moeite om de verbinding tussen de islamitische ideologie en de vijandigheid jegens christenen in het Midden-Oosten te beoordelen. [117]

Deze tekortkoming heeft de mogelijkheden van de Wereldraad van Kerken geschaad om een verdediger voor het christendom in het Midden-Oosten te zijn, behalve wanneer het kan worden afgeschilderd als zijnde onder de aanvallen van de Joodse staat. Kortom, de Wereldraad van Kerken kan het probleem van het islamitische geweld tegen christenen niet benoemen zonder met de beschuldigende vinger te wijzen op Israël. Dit werd duidelijk in een verklaring van het Centraal Comité op 22 februari 2011. Opgesteld als reactie op twee meedogenloze aanvallen tegen christenen - een in Bagdad op 31 oktober 2010 en de andere in Alexandrië op 31 december 2010 – noemt de verklaring niet de naam van de vermoedelijke daders, noch noemt het op welke wijze dan ook de moslimleringen over niet-moslims en de rol die deze hebben gespeeld bij het aanwakkeren van geweld tegen christenen in de islamitische meerderheidslanden in het Midden-Oosten. [118]

In plaats daarvan doet het document er alles aan om de bewijslast voor de aanvallen op Israël te leggen. Het roept het Kairos Palestina Document (dat Israël aanvalt) op als een uitdaging aan de “oecumenische familie en de internationale gemeenschap om een einde te maken aan de Israëlische bezetting”. Het Centraal Comité stelt ook dat “de Israëlische bezetting van Palestijnse gebieden en van ander Arabisch land een bron van onrust en spanningen blijft in de regio en daarbuiten, en een belangrijk obstakel voor het bereiken van een rechtvaardige vrede die veiligheid, stabiliteit en welvaart kan brengen aan alle volken in de regio” - alsof er een logisch verband is tussen wat er gebeurt in de Westelijke Jordaanoever en de moord op christenen in Irak en Egypte.

Wat betreft hetgeen de lidkerken van de Wereldraad van Kerken zouden moeten doen in reactie op de aanslagen op christenen in Irak en Egypte, beveelt het Centraal Comité deze kerken aan “bestuderen en verspreiden het Kairos Palestina document en... luisteren en concreet reageren op de Palestijns christelijke aspiraties en gesprekken die in dit document worden uitgedrukt” - alsof het luisteren naar de vervormde Palestijns christelijke klachten over Israël zal helpen om de ideologie te begrijpen van de islamisten elders in het Midden-Oosten.

En tot slot waarschuwt het Centraal Comité dat “een even grote zorg is dat deze incidenten worden uitgebuit door sommige politieke partijen in verschillende landen en door sommige religieuze groepen als brandstof voor islamofobe tendensen en negatieve beeldvorming over de islam.” Met andere woorden, wanneer moslimextremisten christenen in Irak en Egypte hebben gedood, dan heeft het Centraal Comité van de Wereldraad van Kerken niet gereageerd met veroordeling van de aanvallers en hun ideologie, maar in plaats daarvan Israël aangevallen en het spookbeeld van de islamofobie verhoogd, om critici van de islam tot zwijgen te brengen.

De conclusie is onontkoombaar: de obsessie van de Wereldraad van Kerken met Israël en het geloof dat het de bron is van alle problemen in het Midden-Oosten, maakte het onmogelijk voor de organisatie om een lopende campagne van religieuze zuiveringen te benoemen, gepleegd door moslimextremisten tegen christenen in islamitische meerderheidslanden in het Midden-Oosten en elders. Bijgevolg kunnen moslimextremisten deelnemen aan een langzaam verbrijzelende campagne om het christendom te elimineren uit het Midden-Oosten zonder effectieve bestrijding vanuit de Wereldraad van Kerken.



N.B.: Voetnoten zijn grotendeels onvertaald overgenomen van de Engelse website. Een aantal voetnoten die aanvullende tekst bevatten zijn echter wel vertaald.


[1] “What is the World Council of Churches?” World Council of Churches, www.oikoumene.org/en/who-are-we.html  , accessed 6 July 2011.
[2] The WCC has issued numerous statements in support of nuclear disarmament, which can be seen at “Documents on nuclear weapons” www.oikoumene.org/cc-commissions/international-affairs/peace-and-disarmament/nuclear-weapons.html , accessed 6 July 2011.
[3] Peter Weiderud, “Religious Freedom and Liberty in the Emerging Context,” presentation by Peter Weiderud, director, CCIA, at the EKD Working Group on Religious Freedom, Hanover, 18 December 2003, www.oikoumene.org/resources/documents/wcc-commission.../and-liberty-in-the-emerging-context.html , accessed 6 July 2011.
[4] Anonymous, “Women in Church and Society,” World Council of Churches, www.oikoumene.org/-the-ecumenical-movement-in-the-21st-century/women-in-church-and-society.html , accessed 11 July 2011.
[5] Anonymous, “WCC and Climate Change,” World Council of Churches, www.oikoumene.org/gr/programmes/justice-diakonia-and-responsibility-for-creation/eco-justice/climate-change.html , accessed 11 July 2011.
[6] Anonymous, “Public witness: addressing power, affirming peace,” World Council of Churches, www.oikoumene.org/en/programmes/public-witness-addressing-power-affirming-peace.html , accessed 11 July 2011.
[7] Anonymous, “Assembly,” World Council of Churches, www.oikoumene.org/en/who-are-we/organization-structure/governing-bodies/assembly.html , accessed 8 July 2011.
[8] Anonymous, “Central Committee,” World Council of Churches, www.oikoumene.org/en/who-are-we/organization-structure/governing-bodies/central-committee.html, accessed 8 July 2011.
[9] Anonymous, “Executive Committee,” www.oikoumene.org/en/who-are-we/organization-structure/governing-bodies/executive-committee.html , 8 July 2011.
[10] A cursory search of the websites of mainline U.S. Protestant churches will reveal numerous links to WCC documents.
[11] Professor Haim Genizi (curriculum vitae), www.biu.ac.il/JS/hy/genizi.html , accessed 16 May 2011.
[12] Haim Genizi, “The Attitude of the World Council of Churches (WCC) toward the Israeli-Palestinian Conflict,” in The Protestant-Jewish Conundrum, Studies in Contemporary Jewry, Jonathan Frank and Ezra Mendelsohn, eds., Vol. 24, published for the Institute of Contemporary Jewry at the Hebrew University of Jerusalem by Oxford University Press, 2010, 91-105.
[13] Ibid., 91.
[14] Ibid.
[15] Ibid., 102.
[16] Ibid.
[17] www.oikoumene.org .
[18] CCAR resolution on the 2009 Kairos Document, Board of Trustees, Central Conference of American Rabbis, 15 April 2010, http://data.ccarnet.org/cgi-bin/resodisp.pl?file=kairos&year=2010, accessed 17 July 2011.
[19] Natan Sharansky, “3D Test of Anti-Semitism: Demonization, Double Standards, Delegitimization,” Jewish Political Studies Review 16:3-4 (Fall 2004), www.jcpa.org/JCPA/Templates/showpage.asp?DBID=1&LNGID=1&TMID=84&FID=625 , accessed 4 May 2011.

[20] Het is belangrijk de Wereldraad van Kerken niet te zien als een monolithisch lichaam. Zoals kan worden verwacht van elke grote organisatie met een aantal flexibele onderdelen, is er wat “verschuiving” tussen de beslissingen die gemaakt zijn door de verschillende besluiten-nemende instanties van de Wereldraad van Kerken, zoals het Uitvoerend Comité, het Centraal Comité, de Algemene Vergadering, de CCIA en de instellingen die ze begeleiden, zoals de EAPPI en de PIEF. EAPPI-materialen, bijvoorbeeld, gaan soms vergezeld van een disclaimer die zegt dat ze niet noodzakelijk overeenstemmen met de mening van de Wereldraad van Kerken als geheel. Toch behoudt de Wereldraad van Kerken de auteursrechten voor deze materialen die worden geproduceerd en verspreid door de stafmedewerkers en activisten van de Wereldraad van Kerken met behulp van de fondsen van de Wereldraad van Kerken. Hoewel derhalve niet kan worden gezegd dat de Wereldraad van Kerken “ex cathedra” spreekt via de EAPPI of de PIEF, staat de organisatieleiding zijn stafleden en activisten toe om de middelen van de Wereldraad van Kerken te gebruiken om Israël op regelmatige basis aan te vallen. Het algemene signaal dat uit de besluitvorming van de organen, stafleden, en de ondersteunende programma’s van de Wereldraad van Kerken naar buiten komt, is beslist vijandig tegenover Israël. Deze vijandigheid werd veel meer uitgesproken na het begin van de Tweede Intifada.

[21] De term “dodelijk verhaal” werd bedacht door Nidra Poller om het verhaal te beschrijven dat verteld werd door moslim-extremisten en hun bondgenoten om het geweld te rechtvaardigen tegen het Westen in het algemeen en Israël in het bijzonder. Zie Nidra Poller, “Dodelijke verhalen: Wapen van Massa Vernietiging in de oorlog tegen het Westen”, Nieuwe Engelse recensie, juni 2009, www.newenglishreview.org/custpage.cfm/frm/40822/sec_id/40822 , accessed 8 juli 2011.

[22] Het proces dat tot de oprichting van de Wereldraad van Kerken leidde in 1948 begon op een bijeenkomst van vijfendertig vertegenwoordigers van de kerk, gehouden in Westfield College in Hampstead, Engeland, in juli 1937, slechts twee jaar voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Tijdens deze vergadering stemden de afgevaardigden in met een resolutie die opriep tot de fusie van twee reeds bestaande oecumenische bewegingen, de ene bekend als “Life and Work” en de andere als “Faith and Order”. In mei van het volgende jaar vergaderde een groep van afgevaardigden in Utrecht om een ontwerp-grondwet voor te bereiden op de organisatie. Een vergadering van het Voorlopig Comité van de Wereldraad van Kerken, in januari 1939, riep op tot de eerste vergadering van de Wereldraad van Kerken, om plaats te vinden in augustus 1941, maar deze vergadering ging niet door als gevolg van de gevechten die uitbraken in september 1939. De leden van de Voorlopige Commissie gingen voort met vergaderingen tijdens de Tweede Wereldoorlog, en nog veel meer kerken sloten zich bij de organisatie aan terwijl de oorlog vorderde. In 1946 kwam de voorlopige commissie bijeen om de datum voor de eerste vergadering van de organisatie vast te stellen, die plaatsvond in 1948. (Zie De Wereldraad van Kerken, het Proces van Formatie: Notulen en verslagen van de vergadering van de Voorlopige Commissie, gehouden in Genève van 21 tot 23 februari 1946; de constitutionele documenten van de Wereldraad van Kerken en een inleiding door W.A. Visser 't Hooft [Genève: Wereldraad van Kerken, 1946], 5-14).

[23] Voor meer informatie over dit proces, zie Robert P. Ericksen en Susannah Heschel, eds,. Betrayal: Duitse Kerken en de holocaust (Minneapolis, MN: Fortress Press, 1999), 50-52.

[24] De Wereldraad van Kerken, het proces van Formatie: Notulen en verslagen van de vergadering van de voorlopige commissie werd gehouden in Genève van 21 tot 23 februari 1946, de constitutionele documenten van de Wereldraad van Kerken en een inleiding door WA Visser 't Hooft (Genève: Wereldraad van Kerken, 1946), 33-34.
[25] Ibid., 35-36.
[26] Na een golf van antisemitische aanslagen in Europa herhaalde de Wereldraad van Kerken zijn verzet tegen antisemitisme op haar derde vergadering, die plaatsvond in New Delhi in 1961. Na het oproepen van een deel van de 1948-resolutie ter veroordeling van het antisemitisme, verklaarde de Vergadering dat het “deze verklaring vernieuwt met het oog op het feit dat de situaties blijven bestaan waarin de Joden onderwerp zijn van discriminatie en zelfs vervolging.” Na een beroep op de lidkerken van de Wereldraad van Kerken “om alles te doen wat in hun macht ligt om elke vorm van antisemitisme te weerstaan,” verklaarde de Vergadering dat “de Kruisiging niet moet worden gepresenteerd als te slaan op het Joodse volk van vandaag; verantwoordelijkheden welke de gehele mensheid toebehoren en niet tot een ras of gemeenschap. De Joden waren de eersten om Jezus te accepteren en Joden zijn niet de enigen die Hem nog niet herkend hebben.”
Deze verklaringen hebben de Wereldraad van Kerken niet gestopt van de productie van theologische teksten die inhielden, in de woorden van Amy-Jill Levine: “anti-joodse obsceniteiten.” Levine meldt dat “de Wereldraad van Kerken, samen met Orbis Books, Fortress Press, en tal van universitaire persen, en anderen, ook de “leer van minachting” voor het Jodendom en Joden verspreidde. De formele uitspraken van de organisatie zijn in tegenspraak met wat de pers publiceert en met wat de verantwoordelijken en geestelijken schrijven. 'In haar onderzoek, Levine ontdekt nieuwe manifestaties van oude problemen: een weergave van het Jodendom niet alleen als vrouwonvriendelijk, maar ook als vol “taboes”, in het bijzonder slecht geïnformeerd begrip van de rabbijnse literatuur, een versie van het multiculturalisme dat alle verschillende praktijken prijst, behalve voor die in verband met het Jodendom, en een theologie die de oude ketterij bekend als Marcionism kende, door de God van het Jodendom te scheiden van de God van Jezus.
Zie Amy-Jill Levine, De Onbegrepen Jood: De Kerk en het schandaal van de Joodse Jezus (San Francisco: HarperSanfranscico, 2006), 169-171.
Levine meldt ook dat, tot zijn eer, de Wereldraad van Kerken het probleem heeft bekend en stappen genomen om dit recht te zetten. Ze merkt echter op dat er nog steeds een probleem is. “Maar, wat op de plank ligt in Lagos en Lima, Nairobi en Nashville, blijft voer voor anti-judaïsme. In de zomer van 2004, toen ik in een Maryknoll klooster in de Filippijnen woonde, bevond ik dat zulk materiaal gemakkelijk beschikbaar is, wachtend om een andere generatie te besmetten“. Zie Anoniem: 'Predikend en onderwijzend het Nieuwe Testament: Het bevorderen van anti-judaïsme,” Anti -Defamation League, 1 november 2007, www.adl.org/main_Interfaith/newtestament.htm  , geraadpleegd 13 juli 2011.

[27] De eerste Assemblee van de Wereldraad van Kerken (Amsterdam), Comité IV, “De bezorgdheid van de Kerken: De christelijke benadering van de Joden,” De Boodschap en Verslagen van de Eerste Assemblee van de Wereldraad van Kerken: Met Hulp voor Studie en Discussie (Londen: Wereldraad van Kerken, 1948), 79. De desbetreffende tekst kan ook worden gezien bij
http://jcrelations.net/en/?item=1489 , geraadpleegd 6 juli 2011. Merk op dat als op 6 juli 2011 het “extract” van deze resolutie de Wereldraad van Kerken op het internet geplaatst is
( www.oikoumene.org/...concerns-of-the-churches-the-emergence-of-israel-as-a-state.html ), de cruciale passage over Israël als zijnde een oorzaak van antisemitisme in de toekomst is weggelaten.

[28] Paul Charles Merkley, Christian Attitudes towards the State of Israel (Montreal: McGill-Queen’s University Press, 2001), 45.
[29] Isaac Rottenberg, The Turbulent Triangle: Christians, Jews, Israel (Hawley, PN: Red Mountain Associates, 1989), 49.
[30] World Council of Churches Central Committee, “Statement on the Middle East,” Report from Reference Committee II, Minutes and Reports of the Twentieth Meeting, Heraklion, Crete, Greece (Geneva: World Council of Churches, 1967), 47.
[31] Gershom Gorenberg, The Accidental Empire: Israel and the Birth of the Settlements, 1967-1977 (New York: Henry Holt, 2006), 10.
[32] Ibid., 12.
[33] Ibid.
[34] Ibid.
[35] “Statement on the Middle East,” The Fourth Assembly of the World Council of Churches (Uppsala, July 1968), www.oikoumene.org/...ents/assembly/uppsala-1968/statement-on-the-middle-east.html , accessed 18 July 2011.
[36] This letter is quoted at length in another letter to the Central Committee of the Palestinian Liberation Front from CCIA director Leopoldo J. Niilus, dated 2 June 1972.
[37] “Palestinian National Charter of 1964,” Permanent Observer Mission of Palestine to the United Nations, www.un.int/wcm/content/site/palestine/pid/12363 , accessed 8 July 2011.
[38] The text of this telegram was included in Eugene Carson Blake’s letter to the Central Committee of the Palestinian Liberation Front, dated 6 September 1972.

[39] Libanon was het toneel van ernstig geweld en onderdrukking als gevolg van een burgeroorlog die met de moordaanslag op president van het land, Pierre Gemayel, een christelijke Phalangist, begon op 13 april 1975. In reactie op de aanval met vier doden, vielen falangisten, bedreigd door de groeiende invloed van de PLO in Libanon, een bus aan vol met meest burger Palestijnen en doodden zevenentwintig passagiers. Dit was de eerste van vele slachtingen die Libanon scheurde in de daaropvolgende decennia. “De oorlog was er, en geen kracht was in staat om het te stoppen”, schrijft Sandra Mackey in ‘Een Spiegel van de Arabische wereld: Libanon in Conflict’ (New York: WW Norton, 2008), Kindle location 1050. Sommige, maar niet al deze massamoorden werden gepleegd door de PLO.

[40] Murray Kahl, “Yasir Arafat and the Christians of Lebanon,” Arutz Sheva, 13 January 2002, www.israelnationalnews.com/Articles/Article.aspx/786 , accessed 8 July 2011.
[41] Ibid.
[42] Fay Willey et al., “The Fall of Tal Zataar,” Newsweek, 23 August 1976, 49.
[43] “The WCC’s Executive Appeal on Lebanon,” Ecumenical Review 28-3 (July 1976): 350.
[44] World Council of Churches Central Committee, “Lebanon,” Minutes, Twenty-Ninth Meeting of the Central Committee of the World Council of Churches, Geneva, 10-18 August 1976, 43.

[45] Bijvoorbeeld, op 22 mei 1970 doodde het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (Algemeen Commando) - een orgaan van de PLO - twaalf burgers, onder wie acht kinderen, in een Israëlische schoolbus die reed op de weg tussen Avivim en Dovev. In mei 1974 pakte het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) 120 mensen, de meesten van hen kinderen, en gijzelde hen in Maalot gedurende twee dagen. Aan het eind van de impasse werden vijfentwintig personen, waaronder tweeëntwintig kinderen vermoord door de PFLP. En in 1978 infiltreerden PLO-terroristen Israël, kaapten een bus, en vermoordden bijna iedereen. De PLO had ook talrijke artillerie aanvallen gelanceerd, die Israëlische burgers in de schuilkelders dreef. Op het moment van Israëls invasie was de PLO bezig het staakt-het-vuren te gebruiken voor herbewapening om een nieuwe ronde van geweld voor te bereiden.

[46] Commission of the Churches on International Affairs et al., “Invasion of Lebanon: Christian Response in Face of the Threat to Lebanese and Palestinian Existence,” World Council of Churches, 1982.

[47] Alle reacties die zijn opgenomen in het ‘compendium’ veroordeelden Israël voor haar daden en gaf de PLO een vrijbrief. Bijvoorbeeld, de Wereldraad van Kerken herdrukte een telegram dat gestuurd was door de leiders van de Verenigde Presbyteriaanse Kerk van de Reagan- regering op 9 juni 1982. Het verklaarde dat “Huidige militaire acties van Israëls strijdkrachten hebben de soevereiniteit van Libanon geschonden en het staakt-het-vuren gebroken, dat verzorgd was door ambassadeur Habib tussen Israël en de PLO, en welke is waargenomen door de PLO voor negen maanden. Israël heeft de moordaanslag van ambassadeur Argov misbruikt als reden voor massale bombardementen op Libanon, ondanks PLO-ontkenningen van de betrokkenheid en voor er enig bewijs van schuld van de PLO was.”
De Verenigde Kerk van Christus en de Discipelen van Christus, gaven een soortgelijke verklaring af die Israël veroordeelden voor het overtreden van “de grenzen van wettige zelfverdediging”. Een persbericht van de ‘Midden-Oosten Raad van Kerken’ - die al langer veel van de dhimmi-kerken vertegenwoordigde die zich bewegen in de moslimmeerderheidslanden in de regio – veroordeelde Israël ook en zei niets over de PLO wandaden.

[48] Ibid., 5.
[49] Ibid.
[50] Ibid., 8-9.
[51] “Arafat’s Speech to DFLP 13th Anniversary Rally,” BBC Summary of World Broadcasts, 23 February 1982. Source: Voice of Palestine (i) in English 1500 gmt, (ii) in Arabic 1630 gmt, 21 February 1982. (The quoted section is from the Arabic translation.)
[52] Fatah political platform adopted by the Fourth Fatah Conference in May 1980, in Raphael Israeli, ed., PLO in Lebanon: Selected Documents (New York: St. Martin’s, 1983), 13.
[53] David K. Shipler, “Lebanese Tell of Anguish of Living Under the P.L.O.,” New York Times, 25 July 1982.
[54] Ibid.
[55] Frank Gervasi, “A story of PLO terror in Lebanon: Prominent Christians claim murders, rapes, mutilations are commonplace,” Los Angeles Times Examiner, 13 July 1982.
[56] Commission of the Churches on International Affairs et al., “Invasion of Lebanon: Christian Response in Face of the Threat to Lebanese and Palestinian Existence,” World Council of Churches, 1982, 5.
[57] Central Committee of the World Council of Churches, “Statement on the Middle East,” Minutes of the Thirty-Fourth Meeting, Geneva (Geneva: World Council of Churches, 1982), 83.
[58] “Sixth Assembly Statement on the Middle East,” World Council of Churches General Assembly, Vancouver, July-August 1983, www.oikoumene.org/...mbly/vancouver-1983/statement-on-the-middle-east.html , accessed 19 July 2011.
[59] Ibid., 53.

[60] Erick R. Nelson en Alan FH Wijsheid, “Human Rights Advocacy in the Grote Protestantse Kerken (2000-2003),” Instituut voor Religie en Democratie, 2004, 17. In haar beoordeling van het getuigenis over de mensenrechten van de Wereldraad van Kerken berichtte de IRD dat uit de drieëntachtig kritische opmerkingen over rechten van de mens die vergeleken werden in diverse landen in de wereld, Israël het doel was van 36 of 43 procent van deze verklaringen, terwijl andere landen met veel slechtere mensenrechtenverleden, zoals Haïti, Cuba, Birma, Soedan, Pakistan, Irak en Zimbabwe - alle naties gekozen door Freedom House - kregen slechts een totaal van zestien kritische opmerkingen van de Wereldraad van Kerken (12-13).

[61] The full text of the resolution can be seen at J. A. Emerson Vermaat, “The Would Council of Churches and the Afghanistan Crisis 1980-1984,” Conflict Quarterly 5:3 (summer 1985): 18, http://journals.hil.unb.ca/index.php/JCS/article/viewFile/14679/15748 , accessed 12 July 2011.
[62] Ibid., 6.
[63] Ibid., 8.
[64] Ibid.
[65] Ibid., 9.
[66] Ibid., 9-10.

[67] Geconfronteerd met het verschil tussen de stilte van het Centraal Comité op Afghanistan en de robuuste veroordeling van de aanval Noord-Korea op Zuid-Korea in 1950, liet de Algemene Secretaris van de Wereldraad van Kerken weten aan zijn luisteraars dat Korea “een sterke christelijke gemeenschap” had, terwijl Afghanistan er geen had. In feite is “het betrokken land sterk heidens. Men kan er niet naar verwijzen op dezelfde manier”. (ibid., 11).

[68] Ibid., 14.
[69] World Council of Churches Central Committee, “Minute on the situation in the Holy Land after the outbreak of the second Palestinian uprising,” adopted by the Central Committee, Potsdam, Germany, 29 January-6 February 2001, www.oikoumene.org/...n-the-holy-land-after-the-outbreak-of-the-second-palestinian-uprising.html , accessed 20 July 2011.
[70] World Council of Churches, “Israeli-Palestinian Conflict: Background Document on the Situation in the Middle East,” Commended to the churches by the Central Committee, 29 January-February 2001, www.oikoumene.org/...the-holy-land-after-the-outbreak-of-the-second-palestinian-uprising.html , accessed 29 August 2011.

[71] Khaled Abu Toameh, “Hoe de oorlog begon”, Jerusalem Post , 20 september 2002. Toameh rapporteert ook:
“Imad Faluji, de PA-minister van communicatie, gaf op 11 oktober 2001 toe dat het geweld was gepland in juli, ver voor Sharons ‘provocatie’. Hij zei:” Wie denkt dat de intifada uitbrak door het bezoek van de verachte Sharon aan de Al-Aksa Moskee, heeft het verkeerd, zelfs als dit bezoek de laatste druppel was voor het Palestijnse volk brak. Deze intifada was van tevoren gepland, sinds terugkeer van president Arafat van de Camp David-onderhandelingen, waar hij de tafel ondersteboven draaide op president Clinton. [Arafat] bleef standvastig en daagde uit [Clinton]. Hij verwierp de Amerikaanse voorwaarden, en hij deed het in het hart van de VS. “

[72] “Programme of Visit,” World Council of Churches Delegation to Occupied Palestinian Territories/Israel 27 June-July 2001, http://web.archive.org/...-coe.org/wcc/what/international/visitprog.html , accessed 15 July 2011.
[73] For a discussion of this phenomenon, see Kenneth Levin, The Oslo Syndrome: Delusions of a People under Siege (Hanover, NH: Smith & Kraus, 2005).
[74] World Council of Churches, “Report of the WCC delegation to the Occupied Palestinean [sic] Territories & Israel June 27-July 1, 2001,” 6 August 2001, www.oikoumene.org/....g-peace/middle-east-peace/report-of-delegation-to-israelpalestine.html , accessed 15 July 2011.
[75] World Council of Churches, “Background paper on the draft declaration and programme of action, submitted to the UN High Commissioner for Human Rights,” 15 August 2001, www.oikoumene.org/...elated-intolerance-durban-south-africa-26-august-7-september-2001.html , accessed 21 July 2011.
[76] Michael J. Jordan, “Jewish Activists Stunned by Hostility, Anti-Semitism at Durban Conference,” Jewish Telegraphic Agency, 5 September 2001; Aleza Goldsmith, “Lantos: ‘I saw the raw face of anti-Semitism’ in Durban,” Jewish Bulletin, 14 September 2001; Caroline B. Glick, “Human Rights and Wrongs,” Moment, August 2002.
[77] “Doctor Beaten in S.A. by attackers chanting anti-Jewish slogans,” Haaretz.com, 4 September 2001, www.haaretz.com/news/doctor-beaten-in-s-a-by-attackers-chanting-anti-jewish-slogans-1.68881 , accessed 22 July 2011.
[78] World Council of Churches, “Background paper on the draft declaration and programme of action, submitted to the UN High Commissioner for Human Rights,” 15 August 2001, www.oikoumene.org/...-intolerance-durban-south-africa-26-august-7-september-2001.html , accessed 21 July 2011.
[79] Ibid.
[80] Walid Phares, The Coming Revolution: Struggle for Freedom in the Middle East (New York: Threshold Editions, 2010), 69.
[81] World Council of Churches, “Background paper on the draft declaration and programme of action, submitted to the UN High Commissioner for Human Rights,” 15 August 2001, www.oikoumene.org/...-and-related-intolerance-durban-south-africa-26-august-7-september-2001.html , accessed 21 July 2011.
[82] Ibid.
[83] World Council of Churches, “WCC expresses condolences for Arafat, hopes for justice with peace,” 11 November 2004, www.oikoumene.org/...ttnews%5Bcat%5D=95%2C27&cHash=ce10bde8e6291d0bac91a1ceac05b3c5 , accessed 21 July 2011.
[84] Dexter Van Zile, “The U.S. Presbyterian Church’s Renewed Attack on Israel,” Post-Holocaust and Anti-Semitism 98, June 2010, www.jcpa.org/JCPA/...ID=1&LNGID=1&TMID=111&FID=381&PID=470&IID=3876 , accessed 22 July 2011.
[85] World Council of Churches, “Minute on Certain Economic Measures for Peace in Israel/Palestine,” World Council of Churches Central Committee, Geneva, 15-22 February 2005, www.oikoumene.org/......le-east/minute-on-certain-economic-measures-for-peace-in-israelpalestine.html , accessed 21 July 2011.
[86] “ADL Dismayed by World Council of Churches Decision to Pursue Divestment as Means to Punish Israel,” Anti-Defamation League, 22 February 2005, www.adl.org/PresRele/ChJew_31/4652_31.htm , accessed 22 July 2011.
[87] “World Council of Churches Refuses SWC Request to Rescind Israel Divestment Campaign,” Simon Wiesenthal Center, 24 March 2005, www.wiesenthal.com/site/apps/nlnet/content2.aspx?c=lsKWLbPJLnF&b=4442249&ct=5851287 , accessed 22 July 2011.
[88] “Understanding the WCC Central Committee Minute on Economic Measures for Peace in Israel/Palestine,” World Council of Churches, 22 July 2005, www.oikoumene.org/...onomic-measures-for-peace-in-israelpalestine.html , accessed 22 July 2011.
[89] “At Jewish-Christian gathering Kobia talks about divestment, calls for new alliances for life,” World Council of Churches, 25 July 2005, www.oikoumene.org/...an-gathe.html?tx_ttnews%5Bcat%5D=112%2C28&cHash=8d728d552032c1af818b1223d19560c6 , accessed 29 August 2011.
[90] Samuel Kobia, “The Courage to Hope and the Future of the Ecumenical Movement,” Report of the General Secretary, World Council of Churches Central Committee, 26 August-2 September 2009, www.oikoumene.org/...ommittee/geneva-2009/reports-and-documents/report-of-the-general-secretary.html , accessed 22 July 2011.
[91] See Robert S. Wistrich, “Muslim Anti-Semitism: A Clear and Present Danger,” American Jewish Committee, 2002; Robert S. Wistrich, A Lethal Obsession: Anti-Semitism from Antiquity to the Global Jihad (New York: Random House, 2009); Jeffrey Herf, Nazi Propaganda for the Arab World (Ann Arbor, MI: Sheridan Books, 2009); Tarek Fatah, The Jew Is Not My Enemy: Unveiling the Myths That Fuel Muslim Anti-Semitism (Toronto: McClelland & Stewart, 2010).
[92] Olav Fykse Tveit, “Public Statement condemning the assault on a Gaza-bound vessel,” World Council of Churches, 1 June 2010, www.oikoumene.org/...tements/statement-on-the-storming-of-a-gaza-bound-vessel.html , accessed 11 July 2011.
[93] Alex Safian, “Latest Video Clips: Gaza Flotilla Incident,” Committee for Accuracy in Middle East Reporting, 20 June 2010, www.camera.org/index.asp?x_context=7&x_issue=81&x_article=1859 , accessed 25 July 2011.
[94] Palestinian Media Watch, “Gaza flotilla participants invoked the killing of Jews,” 31 May 2010, www.youtube.com/watch?v=b3L7OV414Kk&feature=player_embedded , accessed 29 August 2011.
[95] Ekklesia staff writers, “Women-only aid ship due to sail to blockaded Gaza,” 8 August 2010, www.oikoumene.org/...en/pief/news-events/a/article/7313/women-only-aid-ship-due-t.html , 25 July 2011.
[96] Ecumenical Accompaniment Programme in Palestine Israel, “Overview,” www.eappi.org/index.php?id=4565 , accessed 11 July 2011.
[97] Dexter Van Zile, “Key Mennonite Institutions against Israel,” Post Holocaust and Anti-Semitism, 83, 2 August 2009, www.jcpa.org/JCPA/...RIT=3&DBID=1&LNGID=1&TMID=111&FID=624&PID=0&IID=3023 , accessed 12 July 2011.
[98] EAPPI’s homepage, www.eappi.org/index.php?id=4566 , accessed 11 July 2011.

[99] Dit bericht wordt expliciet aangeboden in een EAPPI promotie video, “Eindigend de Bezetting: Stemmen voor een Rechtvaardige Vrede,” geproduceerd door de Wereldraad van Kerken in 2002. Een anonieme kerkleider die in Jeruzalem sprak, niet voor de camera, zegt: “Het is de rol van de kerk de wereld eraan te herinneren dat de oorzaak van het probleem in het Midden-Oosten de bezetting is, en als de bezetting eindigt, dan zal er geen geweld en geen contra-geweld meer zijn.”

[100] Dergelijk thema-park-activisme kan niet het exclusieve domein blijven van welgestelde westerlingen. In november 2010 hield EAPPI een trainingseminar voor achttien activisten in Quezon City in een schijnbare poging om medestanders uit de Filippijnen te werven. Het seminar was onderdeel van een grotere conferentie, georganiseerd door een Filippijnse activist groep, ‘Peace For Life’, dat de deelnemers de leerstellingen van een “contra-imperialistische 'geloof' inprentte. Rev Dr Everett Mendoza riep naar verluidt de deelnemers op om ”te veroordelen de koninklijke en keizerlijke theologie die ten grondslag ligt aan de Israëlische bezetting van Palestina en de triomfalistische religieuze retoriek die grond vinden in het Amerikaanse buitenlandse beleid in de regio.” In overeenstemming met de conferentie materialen ”heeft het forum ook ingestemd om de BDS (boycot, desinvestering en sancties) campagne te ondersteunen. “Zie Anoniem, 'Rechtvaardige en Duurzame Vrede in Palestina: Een Filippijnse Solidariteit conferentie,” Peace For Life, www.peaceforlife.org/news/local/2010/10-1207-philconferenceonpalestine.html  , accessed 16 mei 2011.

[101] “Mary and Joseph Feature,” http://wcc-coe.org/wcc/photo-galleries/other/maryjoseph.html, accessed 12 July 2011.
[102] Larry Fata, “How would Mary and Joseph have fared at a checkpoint?”, World Council of Churches, www.oikoumene.org/...95%2C27&cHash=47f83d7555da1d360f3006e68bc8eeda , accessed 12 July 2011. This piece was also reprinted by the Office of the General Assembly of the Presbyterian Church (USA). See http://oga.pcusa.org/perspectives/dec04/check.htm, accessed 12 July 2011.

[103] Er moet ook worden opgemerkt dat Kassis een centrale rol in het auteurschap en de publiciteit rond het Kairos Document heeft gespeeld.

[104] Rifat Odeh Kassis, “Editorial,” ChainReaction, 5, 2007, World Council of Churches, 2. 
[105] Ibid.
[106] Ibid.
[107] Ronan Quin et al., “40 Ways to End the Occupation,” ChainReaction, 6, Summer 2007, World Council of Churches, 23-25.
[108] Eva Balslev and Sune Segal, “Security or Segregation?: The Humanitarian Consequences of Israel’s Wall of Separation,” World Council of Churches, Geneva, 2003.
[109] Larry Fata et al., “Sawahreh against the Wall: The Struggle of a Palestinian Village, Dealing with the Infringements on Freedom Brought About by Israel’s Ever-Tightening Occupation,” World Council of Churches Ecumenical Accompaniment Programme in Palestine and Israel, Geneva, 4.
[110] World Council of Churches Central Committee, “Statement on the war in Lebanon and Northern Israel, and ecumenical action for Middle East Peace,” 30 August-6 September 2006, www.oikoumene.org/...nal-report-of-the-public-issues-committee-adopted.html , accessed 15 July 2011. The PIEF was officially founded at a conference in Jordan in 2007.
[111] World Council of Churches, “The Amman Call,” issued at WCC International Peace Conference, “Churches together for Peace and Justice in the Middle East,” Amman, 18-20 June 2007, www.oikoumene.org/...affirming-peace/middle-east-peace/the-amman-call.html , accessed 25 July 2011.
[112] World Council of Churches, Federation of Swiss Protestant Churches, Reform Churches Bern-Jura-Solothurn, “Final Document,” Palestine Israel Ecumenical Forum (PIEF), International Theological Conference on “Promised Land,” www.oikoumene.org/...firming-peace/middle-east-peace/bern-perspective.html , accessed 25 July 2011.
[113] Sandro Magister, “The Patriarch’s Peace March, with an al-Fatah Escort,” 18 February 2002, http://chiesa.espresso.repubblica.it/articolo/6918?eng=y, accessed 25 July 2011.
[114] Geries Khoury The Intifada of Heaven and Earth (Nazareth: Al-Hakim, 1989).
[115] Ibid., page D.
[116] Malcolm Lowe, “Israel and Palestinian Liberation Theology,” in James Parkes, Eugene B. Korn, and Roberta Kalechofsky, End of an Exile: Israel, Jews and the Gentile World (Marblehead, MA: Micah, 2005), 276.

[117] Deze auteur contactte de Wereldraad van Kerken en vroeg of de organisatie plannen had om een begeleiding programma te stichten voor christenen in moslim-meerderheidslanden in het Midden-Oosten. Mark Beach, de communicatiemanager van de Wereldraad van Kerken reageerde gedeeltelijk als volgt: 
Het EAPPI programma bestaat omdat de lidkerken van de Wereldraad van Kerken, met inbegrip van de kerken in het Midden-Oosten hierom gevraagd hebben. Momenteel overwegen de lidkerken van de Wereldraad van Kerken en de partners in Latijns-Amerika een soortgelijk programma in Colombia waar een lange termijn-conflict is. Betreffende christenen die vervolgd worden in moslimmeerderheidslanden werkt de Wereldraad van Kerken nauw samen met de kerken in Pakistan en heeft aangedrongen op het einde van de godslasterende wetten die misbruikt worden, niet alleen tegen christenen, maar ook tegen anderen. Er is geen oproep van onze lidkerken in andere locaties van de moslimmeerderheidslanden om een vergelijkbaar type begeleidingsprogramma te ontwikkelen. 
Beach verklaarde ook dat bij het benoemen van de vervolging van christenen, "Grote zorg is genomen, zodat activiteiten van de Wereldraad van Kerken geen verhoging geeft van hun lijden" (e-mail naar de auteur, 6 mei 2011).

[118] World Council of Churches, Minute on the Presence and Witness of Christians in the Middle East, 22 February 2011, www.oikoumene.org/...resence-and-witness-of-christians-in-the-middle-east.html , accessed 29 August 2011.


Dit artikel is een vertaling van:
http://jcpa.org/JCPA/Templates/ShowPage.asp?DRIT=3&DBID=1&LNGID=1&TMID=111&FID=624&PID=0&IID=9018 


Meer artikelen van Dexter Van Zile: 
Dexter Van Zile: De Wereldraad van Kerken verspreidt een dodelijke verhaal... | pdf 
Dexter Van Zile: De bijbehorende brief aan ds. Tveit van de WvK... | pdf
( lees ook: Dexter Van Zile: Sabeel en zijn christelijke minachting... | pdf)

DEXTER VAN ZILE is christelijk media-analist voor het 'Comite voor nauwkeurigheid in Midden-Oosten verslaggeving in Amerika'. Zijn geschriften zijn verschenen in tal van Amerikaanse Joodse kranten evenals de Jerusalem Post , Oecumenische Trends en de Boston Globe . Hij heeft een BA [Bachelor of Arts] in politiek en bestuur van de Universiteit van Puget Sound en een MA [Master of Arts] in de politieke wetenschappen / milieustudies van Western Washington University. Hij is een inwoner van Massachusetts.


De Leesmap-index


 

www.vergadering.nu

Bezoekersteller