Evangelisch Gereformeerd
Overeenkomsten en verschillen

 

Evangelisch-Gereformeerd
   Home
   Blokkades
   Catechismus
   Charismatisch
   De 10 geboden
   Derde weg
   Doelgerichte gemeente
   Dorstende dominee
   Gemeentegroei
   Gergem
   Israël
   Jeugdkerken
   Middelpunt
   Openbaring
   Strijden
   Theologie
   Vereniging
   Vernieuwing
   Ziekenzalving
   Links

De Opwekking komt eraan

NBV recensies

Waar was God?

Abortus - Euthanasie

Kerkgeschiedenis

Satan

Een derde weg?! 

Lectori Salutem,

Voordat u ‘De Derde Weg?!’ gaat lezen, wil ik u graag op enkele zaken wijzen. 
Dit verhaal is geschreven vanuit oprechte bewogenheid met onbekeerde medereizigers en met name diegenen die behoren tot de gereformeerde gezindte. Ik behoor daar zelf ook toe en ze ligt me na aan het hart. Echter, ik bemerk een steeds groter wordend gevaar dat ons bedreigt. Ik bedoel het gevaar van wetticisme, waardoor onze godsdienst gereduceerd wordt tot een vormendienst zonder wezenlijke inhoud. 

Wetticisme kenmerkt zich door een levenshouding waarin de wetten van God en de daarop gebaseerde tradities stipt in acht gehouden worden, maar waarbij de levende en innerlijke gemeenschap met God Zelf ontbreekt. Uit de woorden van de Heere Jezus, gesproken tegen godsdienstige mensen, valt op te maken dat dit gevaar levensbedreigend is: “En gij hebt alzo Gods gebod krachteloos gemaakt door uw inzetting. Gij geveinsden! Wel heeft Jesaja van u geprofeteerd, zeggende: Dit volk genaakt Mij met hun mond, en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij; Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, die geboden van mensen zijn” (Matth. 15:6-9).

Let wel: het gaat hier om mensen die zich in uiterlijke zin keurig aan de geboden Gods meenden te houden en zich conformeerden aan de tradities. Hun probleem (en wellicht ook dat van ons) was echter dat ze daarmee meenden God te kunnen behagen en hun overtredingen enigermate te kunnen compenseren. Zij begrepen niet (of wilden niet begrijpen) dat de rechtvaardigheid Gods door het geloof alleen is (Rom. 3:21-28, Gal. 2:16). Paulus wil dit keer op keer benadrukken, bijv. als hij zegt dat we, als we in het vlees zijn (Rom.8:8) en zonder geloof (Hebr.11:6) God niet kůnnen behagen.
Vanwege dit gevaar en het feit dat serieuze mensen toch ‘eerlijk’ en ‘rechtzinnig’ onbekeerd kunnen blijven, heb ik het verhaal geschreven. De denkwijze die u tegenkomt in de gesprekken op het paadje aan de Rechterkant van de Brede Weg is met name gebaseerd op gesprekken die ik heb gehad met jongeren, maar ook met ouderen uit onze gezindte. 

Het volgende wat ik zeggen wil is dit: ik geef toe dat de brochure in bepaalde opzichten eenzijdig is. Er valt namelijk ook genoeg te zeggen van een godsdienst waarin de mens en het sentiment centraal staan, waarin Bijbelse kernwoorden zoals zonde, schuld, verootmoediging, zelfverloochening e.d. niet of nauwelijks meer genoemd worden en waarin de prediking verworden is tot een therapeutisch praatje. Ook wekt het verhaal misschien de indruk dat de beschreven situatie kenmerkend zou zijn voor de gehele gezindte. Dat mag ik gelukkig ontkennen. Toch geloof ik dat u, bij een eerlijke overweging, bepaalde zaken wel zult herkennen.

Verder is het goed om te realiseren dat het een allegorisch verhaal is. Ik probeer via beelden bepaalde gedachten tot uitdrukking te brengen. Er kunnen niet zondermeer overal lijnen getrokken worden naar de werkelijkheid. Belangrijk is in ieder geval om de in de voetnoten vermelde Bijbelteksten na te lezen. Die kunnen bepaalde gedachten wellicht verhelderen en zij hebben bovendien ook het laatste woord.

Tot slot: inmiddels is dit verhaal via brochures en e-mail verspreid, in kerkboden geplaatst en besproken, uitgedeeld aan jongeren en in het engels vertaald. Ik ben dankbaar voor de overwegend positieve reacties die ik gekregen heb. De kritische reacties hebben me aangezet om het geheel nog eens in het licht van de Bijbel te doordenken. Ook daar heb ik van geleerd. De tekst (geschreven in 2003) heb ik nog eens zorgvuldig nagekeken en hier en daar aangepast. Daarbij heb ik vanwege de duidelijkheid in deze brochure mijn naam vermeld. 
Het is in ieder geval mijn wens en bede dat door het lezen van ‘Een Derde Weg?!’ vele ogen geopend zullen worden voor het feit dat wij zonder waar geloof onmogelijk Gode kunnen behagen en dat we geen enkele verontschuldiging hebben om Jezus’ roepstemmen te negeren. Maar ook dat dan de toevlucht genomen zal worden tot de Zaligmaker, Jezus Christus, Die nog roept: “Kom! En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet.”(Openb.22:17)

“De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekere zich tot den HEERE, zo zal Hij Zich Zijner ontfermen, en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk.”(Jes. 55:7)

PW
januari 2007
pwemmers AT solcon.nl

EEN DERDE WEG?! 

(De Rechterkant van de Brede Weg) 

Ik droomde eens over twee Wegen. Die wegen bevonden zich op de Aarde. Ze verbonden de eeuwigheid die achter lag met de eeuwigheid die komen zou.

De ene Weg was breed en makkelijk begaanbaar, de andere Weg daarentegen smal en moeilijk te bewandelen. Op beide Wegen bevonden zich mensen, heel veel mensen; hoewel er zich op de Brede Weg veel meer bevonden dan op de Smalle Weg. 
Ik zag dat beide Wegen bewandeld werden door allerlei soorten mensen: blanke en bruine, jonge en oude, begaafde en minder begaafde, rijke en arme. Deze mensen vormden tezamen een ontelbare menigte, die zich allen voorwaarts spoedden. 

Maar waarheen? vroeg ik me af. Wat is hun bestemming?

Toen ik de Wegen wat beter bekeek, verbleekte ik, want ineens zag ik waar die Brede Weg eindigde. O, daar zag ik een Poel, die brandde van vuur en sulfer. Ik hoorde daar geween en het knersen van tanden. Ook zag ik daar rook, afkomstig van gepijnigde mensen, die opging tot in de eeuwigheid.1) 
Ik zag de Eeuwige Verdoemenis.

Ik keek weer naar al die mensen die op die afschuwelijke, doodlopende Weg liepen. Zagen zij dan niet wáár ze zich heen spoedden? 
Lang hoefde ik daar niet over te peinzen, want aan velen van hen was te zien dat ze inderdaad niet wisten waar deze Weg eindigde. De meesten bekommerden zich daar ook totaal niet over. Ze genoten zo van al datgene wat aan weerszijden van de Brede Weg naar hen lonkte: rijkdom, plezier, macht, muziek, sex, drank en allerlei andere soorten van vermaak. Ik merkte dat verreweg de meeste van deze mensen maar één doel voor ogen hadden: laat ons eten, drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven wij! 

Wanhopig vroeg ik me af of er dan niemand was die zich bekňmmerde om deze menigte, die onherroepelijk verloren zou gaan.

Toen zag ik ineens iets tussen die Brede en de Smalle Weg staan. Het was een ruwhouten Kruis. 
En aan dat Kruis hing een Man. Een Man van smarten. Zijn handen waren doorboord. Zijn Bloed vloeide. Zijn gelaat was getekend door smartelijk lijden. Maar o, dat gelaat straalde tegelijkertijd zóveel bewogenheid uit, dat het me diep, ja zeer diep ontroerde. 
Zijn blik ging over de zich naar het Verderf voortspoedende mensen. Toen hoorde ik dat deze Man iets naar hen riep, met luide stem: “Wendt u naar Mij toe en wordt behouden, alle gij einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer!” 
Toen begreep ik dat er wel Iemand was Die Zich bekommerde om verloren mensen. Het was het Lam Gods Zelf, Dat de zonden der wereld wegnam. 2)
Door het Bloed dat vloeide uit de doorboorde handen van die Man was er dus wel een weg ter ontkoming. 

Toen werd mijn blik getrokken naar die andere Weg, die Smalle Weg. Ik vroeg me af waar de mensen die op deze Weg liepen naar toe zouden gaan. Toch niet naar dezelfde Bestemming als die anderen?

Maar nee, wat ik daar aan het eind van die Weg zag, was zo anders, zo onnoemelijk anders. Ik zag daar een Gouden Stad. 
En iets in deze Stad gaf Licht, een Licht zo groot en zo wonderlijk schoon. Ook hoorde ik er gezang, dat zo vreugdevol en zo heilig klonk, ja zo geheel anders dan die wanhopige kreten uit die afschuwelijke Poel.
Ik zag daar aanbidding, vreugde en geluk. Er was daar geen traan, geen droefheid, geen berouw en geen pijn te bespeuren. 3)
Ik zag daar de Eeuwige Gelukzaligheid. 

Haastig wendde ik me weer tot de menigte op de Brede Weg. De meesten zagen het Kruis niet. Ook hoorden ze de Stem van de Man van Smarten niet. Ze liepen maar door en door… 
Geschokt, maar ook met een van blijdschap trillende stem riep ik hen toe: “Het Lam Gods heeft geen lust in uw dood, die u weliswaar verdient, maar daarin dat u zich bekeert en leeft! God verkondigt nu alle mensen alom dat zij zich bekeren. O mensen, een ieder die in Hem gelooft tot vergeving van zonden zal niet verderven, maar eeuwig leven! Haast u en spoedt u toch naar het Kruis. Die Man van smarten heeft gezorgd voor een Weg ter ontkoming. Wendt u naar Hem toe. O, haast u om uws levens wil.”4)
Maar helaas, ook mijn stem ging grotendeels verloren in het rumoer en gedruis van de menigte. 
O jawel, een enkeling keek vluchtig op, stond een ogenblik stil, maar werd al snel weer meegevoerd met de stroom van mensen. Anderen stonden wat langer stil, bewogen zich naar het Kruis, maar werden er toch weer vanaf gehouden door de verleidingen langs de Weg.5)
En zo bleven de meesten zich voortspoeden, regelrecht naar het Verderf, regelrecht naar hun eeuwige ondergang.

- - -

Ineens zag ik dat er aan de rechterkant van de Brede Weg een soort afgebakend Paadje liep. 
Op dat Paadje liepen ook mensen. Deze mensen gedroegen zich echter zo geheel anders dan die anderen op de Weg. Hun gezichten stonden ernstig. Ze deden niet mee met al die genietingen van de anderen, van de wereld. 
Kennelijk wisten zij wčl waar deze Weg eindigde. En kennelijk wisten zij ook van het Kruis en die Smalle Weg ter ontkoming, want velen van hen bleven er stilstaan en keken er - van een afstand - naar. Terwijl ze daar stonden spraken ze druk met elkaar.

Maar waarover spraken zij dan toch? vroeg ik me af. En waarom bleven er zovelen op een afstand? De eeuwigheid komt toch ook voor hen steeds dichterbij?

Ik kwam naderbij en ging luisteren naar hun gesprekken. 
Ze spraken met elkaar over een weg, een weg naar het Kruis dat voor hen stond. Ze legden elkaar uit wat er eerst moest gebeuren voordat ze naar dat Kruis mochten gaan. Ze konden ook precies uitleggen hoe die Weg liep en hoe moeilijk begaanbaar die was. 
Ze spraken zo vol overtuiging dat het net leek alsof ze er zelf geweest waren. Maar nee, hoorde ik ze eerlijk zeggen, dat was niet zo. Ze hadden dat gehoord en gelezen.
Ze discussieerden verder over allerlei andere zaken, zoals ‘geopenbaarde en verborgen wil van God’ en ‘aanbod van genade’ en ‘reikwijdte van verzoening’. 

Ik liep naar een andere groep mensen die ook voor het Kruis stonden en er over spraken. Er waren, zo merkte ik, hele wijze mensen bij. Ze hadden allerlei omvangrijke boeken bestudeerd en konden daaruit heel veel citeren. Zij wisten zodoende precies hoe God werkte. Daardoor konden ze stellig aangeven wie wel en wie niet naar het Kruis mochten gaan. 
Ze vroegen de mensen die hun zondelast bij het Kruis wilden neerwerpen of ze die last wel echt voelden en of zij er wel diep genoeg onder gebukt gegaan waren. Het gaat zomaar niet, zeiden ze. En vele mensen die naar hen luisterden liepen door, met hun zondenpak, want ja, in die mate hadden ze het nog niet beleefd. 
Weer schrok ik, want zo hechtten ze meer waarde aan wat die mannen zeiden dan aan wat die Man aan het Kruis sprak.

Anderen vroegen zich af tot wie het Lam Gods nu eigenlijk sprak, daar aan het Kruis. Tot allen, zeiden sommigen, maar je hebt niet veel aan die Boodschap, vervolgden ze, als je niet aan jezelf ontdekt bent. Ze voegden er nog heel nadrukkelijk aan toe dat dat Gods werk is. 
Toen zag ik dat ook velen die naar hen luisterden doorliepen, mismoedig, want God had hen nog niet aan henzelf ontdekt. Ze begrepen dat niet echt, zo hoorde ik enkelen zeggen, want ze baden wel drie keer per dag om een nieuw Hart en dat was hen nog steeds niet gegeven. Nog meer bidden, dachten ze, dan gebeurt het misschien.
En zo liepen ze verder, geen acht slaande op de stem die hun toeriep: Mijn zoon, geef Mij uw hart! 6)  Zij konden dat immers niet zelf? 

Anderen zeiden dat de Boodschap maar voor enkelen op deze Weg was. Natuurlijk niet voor allemaal, dat leren de Lichten, zo hoorde ik, de mensen die zich zo graag laten bedriegen en die met een Ingebeelde Hemel naar de Hel zullen gaan. 
Nee, zeiden ze, laten wij maar veilig hier blijven, laten wij onszelf maar niet bedriegen met een aangepraat geloof. En zij vervolgden ook hun weg, hun weg naar het Verderf.

Ik bemerkte dat, terwijl de Rampzaligheid met elke stap dichterbij kwam, deze ernstige mensen zich met veel godsdienstige zaken bezig hielden. Ze discussieerden over de schrijfwijze van een van de namen van de Zaligmaker, over het wel of niet ritmisch zingen van Psalmen en over vele andere zaken die de Vorm en het Uiterlijk betroffen. 
Ook werd er zeer afkeurend gesproken over die goddeloze wereld, die mensen die zich alleen maar bezig hielden met vermaak en over zogenaamde christenen, Juichende Christenen, mensen die Het volgens hen zelf grepen en Het altijd bezaten. 
Zijzelf waren zo heel anders, zij waren tenminste Eerlijk Onbekeerd. 

En zo zag ik tot mijn grote ontsteltenis ook velen van deze mensen zich voortspoeden op de Brede Weg, weliswaar aan de rechterkant ervan, maar toch op weg naar dezelfde Bestemming, op weg naar een nimmer eindigende Eeuwigheid.

Geschokt riep ik hen toe: “Laat u toch met God verzoenen! Heden indien gij Zijn Stem hoort, verhardt u niet, maar laat u leiden! O mensen, hoe zult gij ontvlieden indien ge op zo’n grote Zaligheid geen acht geeft?”7)
De meeste mensen keken daar echter niet van op. Ze kenden deze woorden zo goed, want ze bezaten het Woord van God. Ze hadden dat al vaak gelezen. 
Enkelen kwamen echter naar me toe en zeiden: “Meneer, die Nodiging is niet voor ons allemaal, die is alleen voor de Uitverkorenen en als we daarbij horen, dan zal God ons Zelf wel trekken. Anders heeft het echt geen zin als we ons tot God wenden” en liepen vervolgens verder. 
Dit had ik al eerder gehoord, toen ik luisterde naar hun gesprekken. Maar ik kon niet begrijpen dat dit er zo koud en zakelijk uitkwam. Wisten ze dan toch niet waar deze Weg eindigde? Ik riep ze achterna: “Maar mensen, in de Bijbel staat dat God met vlammend vuur wraak zal doen over degenen die het Evangelie van de Heere Jezus Christus ongehoorzaam zijn. En er staat ook dat Hij zal lachen en spotten in uw verderf, omdat u geweigerd hebt u zich tot Hem te keren! Zal God dan lachen, spotten en zich op u wreken, terwijl Hij zelf bepaald heeft dat u zou weigeren om op de nodiging in te gaan? 8) De belofte van vergeving en het aanbod van genade komt tot iedereen, ook tot u...9)”
Eén persoon draaide zich nog om en zei: “U moet niet denken dat u het weet. Ik heb het altijd zo geleerd en ik voel gewoon dat dat de zuivere waarheid is.” En ook hij liep verder, het Verderf tegemoet.

Anderen zeiden: “Wat wij aan het Kruis horen is de uitwendige roeping. Zodra Hij ons inwendig roept, ja, dan kunnen we ons laten leiden. En weet u trouwens niet dat wij onszelf niet kunnen bekeren, dat God dat moet doen?” Ik antwoordde: ”Ja dat is waar, maar God wěl het toch ook doen?10) Ziet toch af van uzelf en uw ellendige bestaan en vertrouw geheel op Hem, dan zal u niet beschaamd uitkomen! 11) O wendt u toch naar Hem, Die alles in u wil werken wat uzelf niet kunt!” 
“Meneer”, zo zeiden ze, “dat kan alleen door de werking van de Heilige Geest en als Die gaat werken, nou, dan komt het allemaal vanzelf, want Die werkt onwederstandelijk!”
Ik antwoordde: “U heeft gelijk dat het de Heilige Geest is die harten wederbaart, maar dat ontslaat u toch niet van uw verantwoordelijkheid om u geheel aan de Heere Jezus over te geven? U kunt God toch straks niet verwijten dat u er niets aan kon doen dat u niet bekeerd bent, omdat de Heilige Geest het bij u niet wilde werken. Trouwens, weet u wel dat u de Heilige Geest kunt wederstaan.. ?!”12)
Doch ook zij draaiden zich om en vervolgden hun weg, hun weg richting de Eeuwige Rampzaligheid, zichzelf staande houdend met de gedachte dat ze het immers zelf niet konden.

Weer iemand anders riep me toe: “Zeg, dat gaat zomaar niet. Wat moet ik bij het Kruis doen? Ik moet eerst mijn zonde en onmacht echt beseffen, pas dan mag ik bij het Lam Gods komen. Onze dominee waarschuwt altijd voor mensen die zomaar naar de Heere Jezus gaan. Nee, eerst ellende, dan pas verlossing!” En ook hij vervolgde zijn weg.
Ik riep hem nog achterna: “Maar meneer, het Woord van God geeft aan dŕt u ellendig bent, of u het beseft of niet!De opperste Wijsheid roept echter zelfs mensen die hun slechtigheid beměnnen en begeren..!13) U zult uw onwaardigheid vanuit uzelf nooit volledig beseffen! Spoed u toch naar het Kruis. Daar is Iemand Die u uw ogen voor uw ellendigheid wil openen, maar Die u ook wil laten zien Wie Hijzelf is! Werp toch een blik op de Verlosser… het is nog Genadetijd!”14) Hij keerde zich nog een keer om en riep: “U dringt de mensen maar iets op… Een Jezus van vijf letters”, waarna ook hij zich verder voortspoedde, langs het Kruis, langs de Zaligmaker, op weg naar de Hel.

Keer op keer riep ik de mensen toe dat buiten de Heere Jezus geen leven is, maar een eeuwig zielsverderf en dat ze zich op weg naar de Eeuwige Rampzaligheid bevonden. Maar de meesten hadden hun argumenten om op de Brede Weg te blijven. En die argumenten klonken zo vroom, zo rechtzinnig. Ze gelóófden er echt in.

En zo merkte ik tot mijn grote ontsteltenis dat ook de meeste van déze mensen op dat Paadje aan de rechterzijde van de Brede Weg bléven lopen, langs het Kruis en de Smalle Weg, waar ze zo dicht bij waren.
En dat samen met die andere mensen aan de andere kant van de Brede Weg. Samen het Kruis voorbij. Samen geen acht slaand’ op die Stem. Samen op weg naar hun eeuwige bestemming.

Aan het eind zag ik de Brede Weg en het smalle Paadje aan de rechterkant ervan weer bij elkaar komen. 
O, daar zag ik al die mensen verenigd. De serieuze Goddelozen čn de goddeloze Goddelozen. Samen verenigd in die Poel die brandde van vuur en sulfer.

Toen bleek dat er in wezen toch geen verschil was tussen al die mensen. Of toch wel…? vroeg ik me af. 

Toen ik wat beter naar de Poel keek, merkte ik dat de wroeging voor die serieuze Goddelozen onverdraaglijker was dan voor die wereldse Goddelozen, en ik begreep waarom.15) 
Die ernstige en serieuze Goddelozen wisten van de Smalle Weg, maar hadden die niet bewandeld.16) 

Hoe dan ook, nu was het voor hen allen te laat, voor eeuwig te laat… Al die mensen moesten voor eeuwig op die afgrijselijke Plaats blijven. Ja, al degenen die niet gewild hadden dat het Lam Gods Koning over hen zou zijn en Hem verworpen hadden.17) 
Jawel, sommigen op een vrome manier, anderen op een goddeloze manier. Maar toch, beiden niet gewild …verworpen…

Ik zag ook dat op die Plaats inderdaad géén Weg ter ontkoming meer was. Er was daar geen Man, geen Man van Smarten meer, die riep: Wendt u naar Mij toe en wordt behouden. 

Er klonken wel andere stemmen, wanhopige stemmen: Had ik maar..., had ik maar... 
Maar het was voor hen te laat, voor eeuwig te laat. 

De Genadetijd was over.

Toen ontwaakte ik.

- - -

O lezer, “had ik maar…, had ik maar…”; vult u zelf de rest in en breng dat nů in praktijk, voordat het ook voor u te laat is!

“HEDEN, INDIEN GIJ ZIJN STEM HOORT, VERHARDT UW HARTEN NIET..!!”


1) Mattheüs 25:30,46; Openbaring 20:15, 21:8 
2) Jesaja 45:22, Lukas 9:56, Johannes 3:17, 12:47 
3) Openbaring 21
4) Ezechiël 18:21-23,32; 33:11; Joh. 3:15-18,36; 5:24; Hand. 17:30; 1 Joh. 5:10-13 
5) Mattheüs 13:1-23
6) Spreuken 23:26a 
7) 2 Korinthe 5:20; Hebreën 2:3; 4:7 
8) 2 Thessalonisenzen 1:8; Speuken 1:20-33; Jesaja 66:4
9) Markus 16:15; Lukas 24:47; Johannes 6:27,29,32; Handelingen 13:26,32,38
10) Jesaja 55:8; Ezechiël 18:21-23,32; 33:11; Hand. 17:30; 1Tim. 2:3-4; 2 Petrus 3:9
11) Jesaja 50:10; Psalm 2:12; 17:7; 18:31; 31:20,25; 32:10; 33:18; 34:9,23; 36:8;
      37:5,40; 40:5 enz. 
12) Johannes 3:3-8; Handelingen 7:51; Hebreeën 4:2; 1 Thessalonicensen 2:13
13) Romeinen 3:9-19; 1 Korinthe 16:22; Spreuken 1:22
14) vergelijk Numeri 21:1-9 en Johannes 3:14-18
15) Mattheüs 11:20-24 
16) Hebreën 3:18-4:11 
17) Spreuken 1:24-27; Lukas 7:30, 10:16, 19:27; Johannes 12:48; Handelingen 13:46;
      2 Thessalonicensen 1:8, 2:10-12; Hebreeën 10:29