www.vergadering.nu De Leermap www.vergadering.nu

Bode - februari 2003

Wat zijn uw blokkades? 

Willem J. Ouweneel 

Er zijn heel veel christenen die zich afvragen of zij wel echt bekeerd zijn, of, áls zij die zekerheid hebben, waarom de kracht van God zich dan zo weinig in hun leven openbaart. Gedeeltelijk zit ’m dat natuurlijk in onwetendheid: velen kennen het overwinningsleven niet doordat niemand ze dat ooit vanuit de Schrift heeft onderwezen. Zo blijven ze steken in het arme-zondaar-geloof, waardoor ze nooit aan de innerlijke vrijmaking en de kracht van de Geest toekomen. Bij anderen is het geen kwestie van onwetendheid, maar eerder van onmacht. Ze willen wel, en weten ook dat die kracht er is, maar ze voelen zich onmachtig om de stekker van hun geestelijk leven in het stopcontact van de Heilige Geest te krijgen. Gedeeltelijk komt dit doordat ze geen ernst maken met de blokkades in hun leven. Dat kan óók weer een kwestie van onwetendheid zijn. Maar bij sommigen is het pure onwil. Ze zien de ernst van hun blokkades niet in, of willen er gewoon niet vanaf. 

Ik ga zes van die blokkades noemen (over een zevende, vloeken, hebben we het in vorige artikelen al uitvoerig gehad). Daarbij wijs ik met nadruk op het volgende. Niemand moet denken dat we eerst de blokkades helemaal opgeruimd moeten hebben voordat we de Heilige Geest in ons leven kunnen gaan ervaren. Voor dat opruimen heb je immers óók de kracht van de Geest nodig! Veeleer gaat het om een wisselwerking: hoe meer de blokkades weggebroken worden, des te meer ruimte komt er voor de Geest — en hoe meer de Geest in je leven gaat werken, des te meer ernst zul je maken met het opruimen van de laatste belemmeringen. 

1. Onbeleden zonden 
De eerste blokkade, onbeleden zonden, is de meest bekende en mede daardoor ook de gemakkelijkst benoembare. Als er boze werken op iemands geweten drukken, weet de betrokkene dat maar al te goed. Hij wéét dat die zijn geestelijk leven blokkeren, hij wéét dat ze tussen hem en God in staan. Nu is het alleen nog maar een kwestie van de wil of hij ook bereid is die zonden voor God te belijden, ermee te breken en schoon schip te maken. ‘Als wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid’ (1Jh1:9). Daarbij is ook het al eerder geciteerde woord van Salomo belangrijk: ‘Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming’ (Sp28:13). 
‘Wanneer de goddeloze zich bekeert van alle zonden die hij begaan heeft, al mijn inzettingen onderhoudt en naar recht en gerechtigheid handelt, dan zal hij voorzeker leven; hij zal niet sterven. Geen van de overtredingen die hij begaan heeft, zal hem worden toegerekend; om de gerechtigheid die hij betracht heeft, zal hij leven. “Zou Ik een welgevallen hebben aan de dood van de goddeloze?” luidt het woord van de Here HERE. “Niet veeleer hieraan, dat hij zich bekere van zijn wegen en leve?”’ (Ez18:21-23). Dit is de weg die de goddeloze moet gaan — ook en vooral wanneer hij zichzelf een ‘christen’ noemt! 

Wie het in het belijden heel ernstig neemt, zal zelfs de zonden die hij allang vergeten is, voor Gods aangezicht willen brengen: ‘Afdwalingen -wie bemerkt ze? Spreek van de verborgene [d.i. de verborgen afdwalingen] mij vrij’ (Ps19:13). Maar evengoed kunnen we de Heer bidden of hij ons de verborgen zonden in herinnering wil brengen, zodat we ook die concreet voor Hem kunnen belijden. 

Deze eerste blokkade is zo bekend en voor de hand liggend, dat men de volgende vijf blokkades vaak vergeet. Ik bedoel dit: in verband met de ziekenzalving zegt Jk5:15: ‘als [de zieke] zonden gedaan heeft, zal het hem vergeven worden’. Het gevolg is dat de oudsten die de zalving zullen uitvoeren, in het voorgesprek met de patiënt terecht ook de kwestie van de eventuele onbeleden zonden aan de orde zullen stellen. Maar vaak is daar bij de zieke helemaal geen sprake van. Als de oudsten dan nalaten de volgende vijf (en misschien nog wel andere) mogelijke blokkades aan de orde te stellen, kan het zijn dat de zalving en het geloofsgebed niets uitwerken doordat een kans gemist is. Jakobus noemt maar een voorbeeld van een mogelijke blokkade. In de zielzorg, maar ook in ons persoonlijke geestelijke leven, zullen we ook met mogelijke andere blokkades rekening moeten houden. 

2. Zondige bindingen 
Als het in een zielzorgerlijk gesprek nodig is, stel ik soms de vraag of de betrokkene onbeleden zonden op zijn geweten heeft. Als hij antwoordt dat hij voorzover hem bekend al zijn zonden voor de Heer beleden heeft en hij dus een zuiver geweten heeft, stel ik hem de volgende vraag: ‘Is er misschien sprake van zondige bindingen?’ Dat leg ik dan natuurlijk uit: Zijn er zonden in je leven die je al vele malen beleden hebt, maar waar je elke keer opnieuw invalt? Zonden die je haat, maar die zo’n zuigkracht op je uitoefenen dat je je er niet aan kunt onttrekken, zodat het dan toch weer mis gaat? Dat betekent dat je in de macht van zo’n zonde bent, en uit die macht moet je bevrijd worden. Een duidelijk voorbeeld is verslaving. Iemand die verslaafd is aan nicotine, alcohol of drugs, of lijdt aan seksuele verslaving — verslaafd is aan zelfbevrediging of aan pornografie — heeft het niet alleen nodig deze zonden steeds weer te belijden, maar moet uit die zondige verslaving bevrijd worden. 

Veel christenen vinden het blijkbaar heel gewoon dat er zulke zondige bindingen in hun leven zijn. Je blijft nu eenmaal een ‘arme zondaar’ tot je dood aan toe, redeneren ze. Ze kennen blijkbaar niet het woord van Paulus: ‘God bevestigt zijn liefde tot ons hierin, dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren’ (Rm5:8). Natuurlijk, het ‘vlees’, de zondige natuur, blijft in ons zolang we nog hier op aarde zijn. Sterker nog: ‘wij struikelen allen dikwijls’ (Jk3:2). Daarom schrijft Johannes: ‘Als wij zeggen dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is niet in ons’ (1Jh1:8). Toch kan hij even verderop schrijven: ‘Mijn kinderen, ik schrijf u deze dingen opdat u niet zondigt’ — al kan hij er gelukkig aan toevoegen, voor het geval dat het onverhoopt toch gebeurt: ‘wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige’ (2:1). 

Johannes schrijft zelfs: ‘Ieder die in Hem blijft, zondigt niet. (...) Ieder die uit God geboren is, doet de zonde niet, omdat Diens zaad in hem blijft; en hij kan niet zondigen, omdat hij uit God geboren is’ (3:6,9). Dat vinden veel christenen net zo raar als de opdracht van Jezus aan het adres van de man die van een 38-jarige ziekte genezen was: ‘zondig niet meer’ (Jh8:11). En tegen de overspelige vrouw zei Hij: ‘ga heen, zondig voortaan niet meer’ (5:14). Mensen vinden dat raar omdat het niet overeenkomt met hun eigen ervaring. Ze brengen hun ervaringen niet omhoog naar het niveau van de Schrift, maar halen de kracht van het Schriftwoord omlaag naar het niveau van hun ervaringen. 

Het Nieuwe Testament behandelt zonden in het leven van gelovigen niet als de regel, maar als de uitzondering. Des te erger is het wanneer gelovigen gevangen zitten in zondige bindingen. Paulus zegt: ‘Laat dan de zonde niet regeren in uw sterfelijk lichaam om aan zijn begeerten te gehoorzamen. En stelt uw leden niet voor de zonde tot werktuigen van de ongerechtigheid, maar stelt uzelf voor God als uit de doden levend geworden, en uw leden voor God tot werktuigen van de gerechtigheid. Want de zonde zal over u niet heersen’ (Rm6:12-14). Voor veel gelovigen is dit pure theorie, totdat ze — vaak via de ellende-ervaringen van Rm7 — tot echte vrijmaking uit die zondige binden komen: ‘vrijgemaakt van de zonde bent u slaven van de gerechtigheid geworden (...) nu, van de zonde vrijgemaakt en slaven van God geworden, hebt u uw vrucht tot heiliging, en het einde het eeuwige leven’ (vs18,22). ‘Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn; want de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood (...) als u door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, zult u leven’ (8:1v.,13). 
Als ik in de zielzorg een geval van zondige bindingen tegenkom, spreek ik in het algemeen een bevrijdingsgebed over zulke personen uit. Wat dat inhoudt, heb ik in mijn boek Geneest de zieken! (§ 6.5 en 7.6) uitvoerig beschreven. 

3. Verkeerde contacten 
Sommige christenen geloven werkelijk dat zij persoonlijk rein kunnen zijn, terwijl zij zondige contacten onderhouden. Paulus citeert een spreekwoord uit zijn tijd: ‘Verkeerde omgang bederft goede zeden’ (1Ko15:33). En Jakobus zegt: ‘Overspeligen, weet u niet dat de vriendschap jegens de wereld vijandschap is jegens God? Wie dus een vriend van de wereld wil zijn, maakt zich tot een vijand van God’ (Jk4:4). Dat betekent op zichzelf nog niet dat men geen ongelovige vrienden zou mogen hebben. Ook Jezus at met ‘tollenaars en zondaars’, en dat namen de schijnvromen hem ernstig kwalijk (Mt9:10v.). Dit was de benaming die zij voor Hem hadden: ‘Zie, een mens die een gulzigaard en wijndrinker is, een vriend van tollenaars en zondaars’ (11:9). 

Het punt was echter, dat Jezus Zich nooit omlaag liet trekken naar het niveau van deze tollenaars en zondaars, maar hén integendeel optrok naar het niveau van het koninkrijk van God. Wie zó vrienden in de ‘wereld’ heeft, loopt geen gevaar. Maar ik moet er wel bij zeggen dat het sterke benen zijn die de weelde kunnen dragen! 

In het Oude Testament was er een strenge wet die leerde dat, als iemand ook maar enigszins in aanraking met de dood was gekomen, hij gereinigd moest worden door het reinigingswater (Nm19). Dat gold voor ieder die een lijk had aangeraakt, maar ook voor ieder die slechts het bot van een dode, of zelfs maar een graf had aangeraakt (vs16). Dan was je zeven dagen onrein — dat wil zeggen: ongeschikt en onbevoegd voor de eredienst — en daarna moest je je laten reinigen volgens een bepaalde procedure (vs17-19). Pas op de zevende dag na het begin van deze procedure zou hij dan weer rein zijn. De les is: blijf uit de buurt van alles wat onder het beslag van de dood ligt. In een Nieuwtestamentisch voorbeeld: ‘haat zelfs het kleed dat door het vlees bevlekt is’ (Jd23). 

Daarom moet een gelovige, als hij de kracht van de Heilige Geest in zijn leven wil leren kennen, vaak ook eindelijk eens ernst maken met dít facet van zijn leven: hoe staat het met de contacten die ik onderhoud met het rijk van de zonde, de dood en de satan? Misschien bent u persoonlijk niet in de greep van zonde of satan, maar koketteert u wel wat al te gemakkelijk met het gezagsgebied van deze machten: ‘Hebt de wereld niet lief, noch wat in de wereld is. Als iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem. Want al wat in de wereld is: de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en de hoogmoed van het leven, is niet uit de Vader, maar is uit de wereld. En de wereld gaat voorbij en haar begeerte, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeewigheid’ (1Jh2:15­17). 

4. Vleselijke leefwijze 
Veel christenen zijn niet van grove zonden te beschuldigen, ze zijn niet per se in de macht van zondige bindingen en ze leven niet per se ‘midden in de wereld’. En toch ervaren zij weinig kracht in hun leven. Het punt is dat je een redelijk fatsoenlijk christenleven kunt leiden, waarop de buitenstaander niet veel heeft aan te merken, terwijl je leefwijze toch veel meer ‘vleselijk’ dan geestelijk (of Geestelijk) is. Om het eens zo te zeggen: zonde is niet per se heel slechte dingen doen, maar ‘zomaar’ wat doen, dat wat in je eigen hart opkomt en niet uit God is. 
In Lv10 voltrekt God de doodstraf aan twee priesters (zonen van Aäron), ‘alleen maar’ omdat ze iets deden wat ‘Hij hun niet geboden had’ (vs1)! Stel je eens voor dat God die maatstaf aan al onze gedachten, woorden en daden zou aanleggen en ons onmiddellijk zou tuchtigen als we iets dachten, zeiden of deden wat Hij ons niet geboden had... Hoe dichter wij bij God (menen te) staan, des te sterker lopen we dat risico: ‘Dit is het, wat de HERE gesproken heeft: aan degenen die Mij het naaste staan, zal Ik Mij de Heilige betonen en ten aanschouwen van het gehele volk zal Ik Mij verheerlijken’ (vs3). 

De hele instelling van de vleselijke christen wordt bepaald door de eigen gedachten, woorden en daden, en niet door de gedachten, woorden en daden die God door zijn Geest in de geestelijke mens werkt. Zo’n vleselijke houding gaat meer uit naar de werken van de vlees dan naar de vrucht van de Geest (Gl5:16-22; vgl. Rm8:5-10). Laten we dat maar eens heel concreet nemen en de werken van het vlees nader bekijken: ‘[a] hoererij, onreinheid, losbandigheid, [b] afgodendienst, toverij, [c] vijandschappen, twist, jaloersheid, toorn, [d] partijzucht, tweedracht, sekten, afgunst, moorden, [e] dronkenschappen, zwelgpartijen en dergelijke’ (vs19-21). 

Dat klinkt nogal stevig. Veel christenen zullen onmiddellijk zeggen dat ze zich in deze opsomming echt niet herkennen. En toch: 

[a] Hoererij, onreinheid, losbandigheid: Kijken vleselijke christenen niet heel gemakkelijk en vrij regelmatig naar speelfilms waarin nogal expliciete bedscènes voorkomen en bezoedelen daarmee hun gedachten? ‘Ik zeg u, dat ieder die een vrouw aanziet om haar te begeren, al overspel met haar gepleegd heeft in zijn hart’ (Mt5:28). 

[b] Afgodendienst, toverij: Stellen vleselijke christenen soms toch niet wat al te veel ongezond belang in allerlei zaken die op het terrein van het occulte liggen zonder daarin iets gevaarlijks te willen zien? ‘Onder u zal er niemand worden aangetroffen, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar, geen bezweerder, niemand, die de geest van een dode of een waarzeggende geest ondervraagt of die de doden raadpleegt. Want ieder die deze dingen doet, is de HERE een gruwel’ (Dt18:10-12). 

[c] Vijandschappen, twist, jaloersheid, toorn... afgunst, moorden: Vinden vleselijke christenen het vaak niet heel gewoon dat ze in onmin leven met andere mensen, zelfs medechristenen, zonder van plan te zijn daar iets aan te doen? Zelfs al zou de voornaamste schuld bij de ander liggen, dan nog geldt het woord van de bergrede: ‘Wanneer u dan uw gave offert op het altaar en u daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, laat daar uw gave voor het altaar en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder, en kom dan en offer uw gave’ (Mt5:23v.). 

[d] Partijzucht, tweedracht, sekten: Vinden vleselijke christenen het vaak niet heel gewoon dat er tweedracht in een gemeente bestaat en sluiten ze zich niet vaak gemakkelijk aan bij deze of gene partij, zonder over deze afschuwelijke verdeeldheid in het huis van God leed te dragen? ‘Doet niets uit partijzucht of uit ijdele roem, maar laat elk in nederigheid de ander uitnemender achten dan zichzelf; laat ieder niet alleen op zijn eigen belangen, maar ieder ook op die van anderen zien’ (Fp2:3v.). 

[e] Dronkenschappen, zwelgpartijen: Gaan vleselijke christenen vaak niet heel gemakkelijk naar ‘wereldse’ diners en feestjes — bijvoorbeeld vanwege ‘zakelijke verplichtingen’ — waar veel te losse taal gebezigd en veel te veel gedronken wordt? ‘Laten wij, als op de dag, welgevoeglijk wandelen, niet in zwelgpartijen en dronkenschappen, niet in ontuchtigheden en uitspattingen, niet in twist en jaloersheid; maar doet de Heer Jezus Christus aan, en wijdt geen zorg aan het vlees om aan begeerten te voldoen’ (Rm13:13v.). 

Misschien vindt u het allemaal overdreven om te zeggen dat een christen zich van dit soort zaken verre moet houden. Maar verbaas u dan niet over het gebrek aan geestelijke kracht in uw leven... Wie praat over meer Geest in de gemeente, moet zich eerst eens afvragen wat het gemiddelde geestelijke gehalte van de gemeenteleden is. Heel concreet: je krijgt er niet meer Geest in als er niet eerst meer vlees uitgaat! Al weet ik wel dat het omgekeerde ook waar is: hoe meer Geest je in de gemeente krijgt, hoe meer vlees er uitgaat. 

5. Wrok, bitterheid 
Heel veel gelovigen komen nooit tot echte geestelijke ontwikkeling en tot de diepe ervaring van de kracht van Gods Geest in hun leven doordat er in een vroeger stadium van hun leven wrok en bitterheid in hun hart zijn geslopen. Er is een ‘wortel van bitterheid’ in hun hart opgeschoten (Hb12:15). Gewoonlijk gebeurt dat door ernstig kwaad dat anderen ons aandoen. Denk aan verkeerde of zelfs boosaardige opvoeders, denk aan seksueel misbruik foor familieleden of anderen, of aan streken die anderen ons op latere leeftijd geleverd hebben en waarvan we op z’n minst de psychische gevolgen nog altijd met ons mee dragen. 

Lang niet in alle, maar toch wel in sommige gevallen kun je er ook zelf aan bijgedragen hebben dat nare ervaringen zich in je hart gingen vastzetten. Daarom waarschuwt de Schrift ons tegen wrok en bitterheid. Het woord ‘wrok’ betekent eigenlijk: verlangen naar wraak. Het hangt inderdaad samen met het woord ‘wraak’, waarvan de Here zegt: ‘Mij komt de wraak toe’ (Dt32:35). Dit woord wordt geciteerd in Rm12:19 en Hb10:30. In een wat ander verband zegt Paulus: ‘Wordt toornig, en zondigt niet; laat de zon over uw toorn niet ondergaan’ (Ef4:26). Met andere woorden: toorn kan op zichzelf best gerechtvaardigd zijn (vgl. Rm12:19a), maar volhard er niet te lang in, anders gaat die toorn zich in je hart vasthaken. Een eenmaal vastgehaakte toorn wordt tot wrok en biiterheid. 

Helaas kunnen verbitteringen tussen mensen ontstaan, ook tussen christenen. We lezen van Paulus en Barnabas: ‘Er ontstond nu een verbittering, zodat zij van elkaar scheidden’ (Hd15:39). Dat was over de persoon van Markus. Gelukkig is daaruit geen wrok ontstaan, want Paulus schrijft naderhand met respect over Barnabas (1Ko9:6; Gl2:9) én Markus (Ko4:10; 2Tm4:11; Fm24). In veel andere gevallen heeft verbittering het hart en het leven van menige christen vergald. Ik heb zelfs de sterke indruk dat heel veel psychische en lichamelijke kwalen veroorzaakt worden door wrok en bitterheid, die vaak diep weggestopt zijn. In de zielzorg moet dat boven water worden gebracht, wat vaak heel moeilijk is, doordat de betrokkenen er geen bewust weet meer van hebben. 

Als een bepaalde wrok kan afvloeien doordat de betrokkene vergeving leert schenken aan degenen die hem kwaad hebben aangedaan, verdwijnen vaak ook de kwalen. Misschien kun je die vergeving niet ‘weggeven’ doordat de schuldigen hun zonden niet willen belijden, of zelfs al overleden zijn. Dat is dan jammer. Maar als je hun in je hart vergeven hebt, is in elk geval je eigen hart vrij en komt er ruimte voor een dieper werk van de Heilige Geest. 

6. Demonische bindingen 
Of het nu gaat om zondige bindingen (§ 2), verkeerde contacten (§ 3) of wrok en bitterheid (§ 5), in al deze gevallen kan de duivel een poot binnen de deur van ons hart krijgen. Dat is nog lang geen bezetenheid. In een bezetene zijn de demonen niet alleen de deur binnengekomen, maar ze hebben het hele huis bezet, zodat de bewoner zelfs niets meer te vertellen heeft. Maar ook als de demonen ‘alleen maar’ een voet binnen de deur hebben, is dat al erg genoeg. Mensen die veel ervaring hebben in de bevrijdingsbediening, schatten dat misschien wel tachtig (!) procent van alle christenen ergens zo’n duivelse poot binnen de deur hebben. Dat is heel veel. Al zou het maar de helft zijn, dan nog kunnen we goed begrijpen waarom zoveel christenen, en dus ook zoveel gemeenten, zo weinig van de kracht van Gods Geest ervaren. 

Neem nu de tekst die we zojuist in Ef4 bekeken hebben, en laten we nu ook het vervolg erbij nemen: ‘Wordt toornig, en zondigt niet; laat de zon over uw toorn niet ondergaan; en geeft de duivel geen plaats’ (vs26v.). De NBG-vertaling van 1951 zegt: ‘geeft de duivel geen voet’. Ik lees de tekst zo: Laat, doordat jij over een opwelling van je toorn de zon laat ondergaan, de duivel geen voet in jouw leven krijgen. Zorg ervoor dat de duivel geen vat op je krijgt doordat jij wrok en bitterheid in je hart toelaat,. Door die wrok zet jij de deur van je hart op een kier, en dan is de duivel er als de kippen bij om daar een poot tussen te zetten. 

Een ander voorbeeld vinden we in 2Ko2: ‘Wie u nu iets vergeeft, ik ook; want ook ik, wat ik heb vergeven -als ik iets heb vergeven, dan is het ter wille van u in het aangezicht van Christus, opdat de satan op ons geen voordeel zou behalen, want zijn gedachten zijn ons niet onbekend’ (vs10v.). Paulus ziet hier duidelijk het gevaar dat als we onvergevensgezind zijn, de duivel ons te pakken zou kunnen krijgen. Ga de weg van God, opdat de duivel geen winst in jouw leven zal behalen. Leer zijn sluwheden doorzien, dan zal hij bij jou geen poot tussen de deur krijgen. 

Veel christenen lijken de indruk te hebben dat de duivel hen nog steeds heel gemakkelijk in zijn greep zou kunnen krijgen. Dat is gelukkig totaal onwaar. Luther moet ergens gezegd hebben dat de duivel weliswaar veel sterker is dan wij, maar dat wij met Christus veel sterker zijn dan hij. Op de werkelijk geestelijke gelovige heeft de duivel geen vat. Anders gezegd: de duivel krijgt alleen maar toegang tot ons leven via het poortje van de zonde. Dat kan onze eigen zonde zijn, maar ook de zonde van onze opvoeders, die ons bewust of onbewust aan boze invloeden hebben blootgesteld. Hoe dan ook: via dat poortje van de zonde komt hij — oftewel zijn trawanten, de demonen — ons leven binnen. Vaak is er zelfs een echte bevrijdingsbediening voor nodig om zulke gelovigen weer in de vrijheid te zetten; zie daarover weer uitvoerig mijn Geneest de zieken! (§ 6.5). 

God geeft ons in dit opzicht heel concrete bevelen: ‘Onderwerpt u dan aan God. Weerstaat echter de duivel en hij zal van u vluchten’ (Jk4:7). ‘Weest nuchter, waakt; uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek wie hij zou kunnen verslinden. Weerstaat hem, standvastig in het geloof, daar u weet dat hetzelfde lijden aan uw broederschap in de wereld zich voltrekt’ (1Pt5:8v.). ‘Want onze strijd is niet tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de geestelijke machten van de boosheid in de hemelse gewesten. Neemt daarom de hele wapenrusting van God op, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, na alles volbracht te hebben, stand te houden’ (Ef6:12v.). 

Het is hier net andersom als bij de verleidingen tot zonde: die moet je ontvluchten (1Ko6:18; 10:14; 1Tm6:11; 2Tm2:22). Het zou al heel wat opleveren als christenen eens zouden leren wanneer ze moeten vluchten en wanneer ze moeten weerstaan. Er zijn immers te veel christenen die enerzijds voor de duivel op de loop gaan en anderzijds menen de zondeverleidingen te kunnen weerstaan... 


De Leermap-index


 

www.vergadering.nu