www.vergadering.nu De Leesmap www.vergadering.nu

CV-Koers - 5 juli 2006

Een bezoek aan de eeuwige stad als moderne rite 
Tijd voor je zoon

Wie anders dan een vader laat zijn zoon weten dat hij een echte man is? Maar de nuchtere Nederlanders hebben daar weinig handvatten voor. Henk Medema en zijn zoon Marnix kiezen de reis als rite. Op zoek naar de man in hen. 

Door Henk Medema

Twee zonen en twee dochters is een grote rijkdom, en die heb ik. Hebben wíj, Tineke en ik – maar het gaat er nu in het bijzonder over: wat heb je nou speciaal met je zoon? Onze cultuur is droog en dor en koud, en kent geen rites de passage, volwassenheidsrituelen waarin een vader iets samen met een zoon doet. Beren schieten in het bos, een bizon vangen, een mammoet doden, een lange tocht over de ijsvlakte of door de woestijn – niets van dat alles heb ik ooit met mijn zoon gedaan. Een bar mitswa, zoals de joodse zonen te beleven krijgen? Nee, het wordt bij gebrek aan beter vervangen door een vlieg- of treinreis naar Rome, een fietstocht rond het IJsselmeer of bergbeklimmen in de Pyreneeën. Wat gebeurt er dan, tussen jou en hem? Even terugdenken, want de laatste keer, met mijn jongste zoon, is alweer drie jaar geleden.

We hadden al wel eens vaker wat gedaan samen: een dag, meer dagen. Een fietstocht rond het IJsselmeer: met zware tegenwind over de vlakte in Gaasterland, forse storm op de Zuiderzee tussen Stavoren en Enkhuizen. En de volgende dag: storm en regen. Gierend van het lachen fietsten we de laatste kilometers naar het pontje over het IJ (we hadden een of ander spelletje uitgedacht). Om dan toch maar – het ging steeds harder regenen – af te zien van die geplande receptie bij de EO, waar ik trots met fiets en zoon had willen aankomen: de trein naar Apeldoorn was droger en rustiger. Laf.

Rome hadden we ook al eens gedaan: de waanzinnige klus om de eeuwige stad in één dag te ‘doen’. Uitgedacht vanaf onze camping in het noorden van Italië. Naar Milaan – waar we bijna verdwaalden en in de hoerenbuurt terechtkwamen. Met de trein vanaf Milaan naar Rome, de trein uit Genève waarin geen hond – en zelfs de conducteur niet – een andere taal sprak dan Italiaans en we tien gulden schuldig bleken te zijn. Strakke planning vanaf Termini, acht uur ‘s morgens, dat wel; om vier uur ‘s middags hadden we het gered.
Nu had Marnix net zijn eindexamen middelbare school gedaan. Hij was in het vijfde leerjaar naar de Italiaanse hoofdstad geweest, en daarvan laaiend enthousiast teruggekomen. De keus was niet moeilijk, toen het erover ging wat we zouden doen als afscheid van het gymnasium. Wij gingen, met een goedkope vlucht van Virgin Air, naar Rome.

Rubbing shoulders
Een vriendelijk klooster met nog vriendelijker zusters, vlakbij het begin van de Via Appia, ontving ons. Heel wat beter dan één van die bijna louche ‘hotels’ zoals er zo veel zijn in de buurt van station Termini – waar ze je ‘s nachts jeuk bezorgen van ingebeelde vlooien of luizen, en waar je het de volgende morgen moet doen met een croissantje en één kleintje lauwe koffie.

Wat ga je dan doen, samen? Wat ik niet meer weet, is of het inderdaad diezelfde avond nog was dat we langs de Tiber zijn gelopen. Een lange afstand via het Piazza Navona, helemaal buitenom naar het Colosseum, en terug. Voor het eerst in mijn herinnering: competitie, en Marnix wint op alle fronten. Of hij het erom deed, weet ik niet. Ik deed het er in ieder geval wél om. Ik was trots op mijn goede conditie, en tot op dat moment had mijn zoon het niet van mij kunnen winnen met hardlopen op de lange afstanden. Maar dit wandelen was geen doen, echt niet; buiten adem moest ik ergens aan de donker wordende rivier mijn meerdere in hem erkennen en hem vragen iets kalmer aan te doen. Ouwe vent, het uur van de waarheid was aangebroken. In de Bocca della Verita (‘de muil van de waarheid’) waar we die avond langs kwamen, kun je je hand steken. Als je een leugenaar bent, verdwijnt-ie. Pure genade dat ik er met beide handen intact van afkwam.

Erger nog was de competitie op het punt van het Italiaans. Nee, ik deed het niet met ‘wat en hoe zeg ik het…’, maar had een cursus Italiaans voor beginners gedaan, met een leerboek erbij. Parmantig begon ik wat zorgvuldig ingestudeerde zinnen, maar telkens weer werd ik vriendelijk door Marnix gecorrigeerd: ,,Nee, dit moet je zo uitspreken, nee pa, dat woord is anders, want…’’ Het hoort erbij, troostte ik me, dit rubbing shoulders, zoals bij rugby of bij sumoworstelen: wie is de sterkste? 

Zelfs op het gebied van culturele kennis wedijverden we en bleek ik lang niet alles te weten en sommige dingen zelfs gewoon níet te weten. Sorry. Gelukkig wist mijn zoon in een zijstraatje van het Piazza Navona een plek te vinden waar ze het lekkerste ijs van Rome hadden, en wat mij betreft klopte dat ook. We genoten er samen van, verbroederd, onder een indrukwekkend concert: Salva Maria Regina. Precies het lied dat in de film Sister Act – bij mijn vrouw zo geliefd – door het koor wordt ingestudeerd. We belden roekeloos naar Nederland; wat die paar tikken op het mobieltje kostten, interesseerde ons niet.

Over competitie gesproken: we waren het erover eens dat de mooiste McDonald’s die aan het Piazza di Spagna was. Met klassiek interieur, het oude Rome waardig. Vrijwel de enige ter wereld die van de standaard afwijkt.

Christelijke dingen
Tijdens zo’n vader-en-zoon-uitje moet je, zou ik zo denken, wat christelijke dingen doen. Nou, dat moet in Rome wel kunnen. We eten een broodje in het park van de Domus Aurea, nadat we bij San Clemente zijn geweest, een zeer oude kerk die in vier lagen – boven op elkaar – te bezichtigen is. Hier hingen de eerste christenen als fakkels te branden aan kruisen, en de toeristen hadden er een gratis spektakel aan. Tegenwoordig kost christen-zijn je niets en laten ze de toeristen betalen, de omgekeerde wereld is het.

Een andere keer gaan we de Pincio op en bekijken het park bij Villa Borghese, waar net toevallig een boekenmarkt gaande is met lezing: gefundenes Fressen voor een uitgever. Er is inderdaad een boekje van een Duitse auteur van bijna vijf eeuwen terug, een zekere M. Luther. De auteur moet er een presentatie over gegeven hebben in een zo volle zaal dat hij er alleen nog maar kon staan. Trouwens, hij was een van de velen die bij de San Giovanni in Laterano op z’n blote knieën omhoog kroop. ,,Helpt dat?’’, vraag ik belangstellend aan een Amerikaanse student die het ook doet, maar daarop heeft hij geen theologisch sluitend antwoord.

In de Santa Maria Maggiore in Trastevere wachtte ons een verrassing. We hadden het gebouw willen bezichtigen en er eventueel wat in rond willen kijken, desnoods een stukje willen meemaken als er toch iets gaande was. Maar tot onze schrik was dit een échte kerk, die ook inderdaad nog in gebruik was. Stampvolle kerkbanken, prediking niet in het Latijn maar ‘gewoon’ in het Italiaans, en alle mensen zongen mee met liederen die we in het Nederlands maar al te goed kenden en die bijna allemaal zó uit Opwekking leken te komen. De mensen zochten alles op in hun bijbel, klapten, zongen. We bleven niet lang, maar gingen weg met de conclusie: het zou ons niet verwonderen als we hier met rooms-katholieken van een evangelische vernieuwingsbeweging te maken hadden.

De heilige vader
Wat is er nu zo speciaal aan zo’n vader-en-zoon-gebeuren? Gebeurde er iets heel bijzonders? En zo nee, had dat dan eigenlijk wel moeten gebeuren?
C.S. Lewis merkt ergens in zijn brieven aan kinderen op dat volwassenen vaak een bepaald gevoel van verlegenheid hebben met kinderen. Met jongeren geldt dat ook, en wel speciaal met je eigen kinderen. Of kent u dat gevoel niet? Je moet jezelf nogal overwinnen om iets vanuit je hart tegen je zoon te zeggen, en de vraag die daarbij rijst, is nu net of je dit wel moet doen. Discussiëren is nog wat anders, dat doe je gewoon, roekeloos en onbesuisd. 
We hebben wel gebeden: telkens voor het eten en voor het slapengaan. Hoe open waren we toen voor elkaar? Wat hebben we ook weer gezegd? Wat hebben we niet gezegd, waar dat best mogelijk was geweest? Zo heel ver zijn we niet gekomen. Maar dat was eigenlijk, gek genoeg, minder belangrijk dan het toen leek. Het was een onvergetelijke reis, waarin we steeds dichter bij elkaar zijn gekomen. Een wedstrijd was het niet, zeker niet in vroomheid.

Er deed zich een klein, maar voortreffelijk incident voor toen we achter de Sint Pieter een (van tevoren geregeld, anders laten ze je niet toe!) bezoek aan de zogenaamde Vaticaanse Tuinen brachten. Wij dwaalden daar door de rust van de tuinen en bewonderden de prachtige gebouwen, waaronder dat van de Congregatie voor de Geloofsleer, waarvan in die tijd nog kardinaal Ratzinger, de huidige Paus Benedictus XVI, directeur was. Eerbiedig keken we naar de ramen omhoog, in de hoop dat zich daar geen detector voor dwaalleer zou bevinden, want dan waren we er gloeiend bij.

De gids was een Italiaanse mevrouw die de middelbare leeftijd reeds lang ontstegen was, en die zichzelf had geleerd haar Oxford English zodanig uit te spreken dat iedereen dacht: sjie is epsoloetlie frum Britten. Juist toen we op het punt stonden één van de brede lanen over te steken vlakbij de pauselijke privévertrekken, zoefde er een Mercedes over het asfalt, onmiddellijk geflankeerd door nerveuze suppoosten. Een oude man, geheel in het wit, zat op de achterbank, en wij werden ijlings teruggehouden. Als we nog niet hadden geweten wie dat was, dan zei de blos op de wangen van de oudere dame genoeg. Ze riep opgewonden uit: ze hoolie fazzer! Toen was de paus al om de bocht verdwenen. Een fractie van een seconde waren wij dichter bij de goede man gekomen dan een pauselijke audiëntie ons ooit zou hebben gebracht.

Wij gingen getroost naar huis. We waren dicht bij elkaar gekomen, meer dan welke vrome plechtigheid ons ooit zou hebben gebracht. En al kom je wat minder dicht bij je wat-minder-heilige vader dan je had gewild, dan toch, een ondeelbaar ogenblik, bij ze hoolie fazzer. Vergeten zullen we die week nooit.

Henk P. Medema is uitgever en auteur van verscheidene boeken over mannen, waaronder ‘De mannen’. Hij was tot voor kort voorzitter van Mannen in Beweging (www.manneninbeweging.nl).


Dit artikel is verschenen in CV·Koers juli 2006 


Een virtuele berenjacht

Hoe heeft Marnix de reis naar Rome beleefd? ,,Het was puur genieten, en tegelijkertijd vrijwel ongemerkt heel wat leren van mijn vader.’’

Door Marnix Medema

‘Ik zag twee beren broodjes smeren’, maar neergeschoten heb ik er nog nooit één. De twintigste-eeuwse jongeling in Nederland heeft hiertoe simpelweg de kans niet meer. Om zich toch een man te gaan voelen, is een virtuele berenjacht dat wat rest. Voor mij hield dit in dat ik ongeveer vanaf mijn twaalfde elk jaar een lange fietstocht maakte met mijn vader. Begon het met een fietsroute over de Veluwe – onze achtertuin – al snel werd de lat hoger gelegd en volgden tochten tussen Enschede en Münster en later om de Zuiderzee. Geweldig was dat, om niet alleen uit het nest te springen, maar ook de wijde wereld in te vliegen. Een ontdekkingstocht door bekend gebied was het, want ik deed het samen met iemand die het gebied al verkend had, die al wist hoe het is om op eigen benen door de wereld en het leven te trekken.

Maar het mooiste moest nog komen, toen mij als examenganger door mijn vader gevraagd werd om mee te gaan naar Rome. Rome, de stad die mijn hart had gestolen na mijn achtdaagse verblijf daar, een jaar eerder. Rome, de eeuwige stad op de zeven heuvelen. Dat was andere koek dan Epe, Enschede of Enkhuizen!

Een vrome reis is het nooit geweest. En gelukkig maar, want ik had dat destijds als recalcitrante puber toch niet opgepikt. Geestelijk opbouwend was het wel voor mij. Niet alleen kon ik met mijn vader wedijveren over onzinnige kennis als de volgorde van de metrostations op Linea A, maar ook kon ik in mijn eentje in het middelpunt van de wereld rondlopen, deze keer nog gesteund door een levend voorbeeld in de vorm van mijn vader. Eén van de mooiste momenten was toen we in Trastevere de hoge trap bij de San Pietro in Montorio beklommen, en daar plotseling een groots uitzicht over de gehele stad verscheen. Als een soort jonge leeuwenkoning keek ik met mijn vader vanaf de rots naar beneden, en ik werd bevangen door het gevoel van onoverwinnelijkheid dat jonge leeuwen zo kenmerkt – de wereld aan mijn voeten.

Ook de avonden op Piazza Navona zal ik nooit vergeten; er zijn weinig plaatsen waar ik mijn avond liever zou doorbrengen. De sfeervolle kraampjes, de Italiaanse jongemannen die je van alles proberen aan te smeren, te midden van de architectuur en kunst van Bernini en Bramante – en last but not least het heerlijke Italiaanse ijs. 
Wellicht in tegenstelling tot veel van mijn katholieke medebroeders en -zusters heb ik geen moment gerouwd om het feit dat ik maar enkele seconden bij de heilige vader kon zijn, en dat ik het de rest van de week met mijn wat-minder-oude vader moest doen. Mijn echte vader was een levendiger, en zo niet een beter, dan in ieder geval wel een concreter voorbeeld voor me. Het was puur genieten, en tegelijkertijd vrijwel ongemerkt heel wat leren van die vader, die ik in een week weer een stuk beter leerde kennen.


John Eldredge over 
De vraag

,,Het is de diepste vraag van elke man: ben ik wel een echte man, kan ik het wel waarmaken? Zolang een man niet zeker weet dat hij een echte man is, zal hij steeds proberen te bewijzen dat hij het wel is. Op de reis die een jongen maakt naar volwassenheid, moet mannelijkheid hem worden gegeven. Vanaf het allereerste begin was het Gods plan dat de vader de grondslag zou leggen voor het hart van zijn jonge zoon, en hem de essentiële kennis en het vertrouwen in zijn kracht zou doorgeven. De vader zou De Vraag voor zijn zoon beantwoorden en hem zijn naam geven.’’

,,Een jongen wordt door zijn moeder ter wereld gebracht en in die eerste prille maanden en jaren is zij het middelpunt van zijn wereld. Ze geeft hem de borst, ze verzorgt hem en beschermt hem. Ze geeft hem ook vaak lieve naampjes zoals ‘mama’s kleine jongen’ of ‘schatje’. Maar een jongen kan nooit een man worden met zulke namen. Er zal dan ook een tijd van verandering aanbreken, waarin hij op zoek gaat naar de liefde en aandacht van zijn vader. Hij wil krijgertje spelen met zijn vader en met hem stoeien, met hem buiten zijn of in zijn werkplaats. Een jongen zit met een vraag die moet worden beantwoord, en dat antwoord kan zijn moeder hem niet geven. Hij zal nog steeds naar zijn moeder gaan om troost te zoeken, maar hij gaat naar zijn vader om een avontuur te beleven, om zijn kracht te testen en vooral om een antwoord te krijgen op zijn vraag. Het is de rol van de vader om die momenten voor hem te organiseren waarop De Vraag wordt gesteld. En als het moment is aangebroken, moet hij spreken tot het hart van zijn zoon: ‘Ja, je bent een echte man. Je bent uit het goede hout gesneden’.’’

(Uit: De ongetemde man, door John Eldredge)

De Leesmap-index


 

www.vergadering.nu