Ellips – december 2006
KATHOLIEK/PROTESTANTSE -
TEGENOVER
OOSTERS ORTHODOX/EVANGELISCHE PNEUMATOLOGIE
Willem J. Ouweneel
Hoewel de
charismatische beweging in het westen is opgekomen, sluit zij beter aan bij de oosters orthodoxe dan bij de westerse (katholiek
protestantse) traditie, stelt prof. Ouweneel. Dat heeft te maken met de heel verschillende plaats die de Heilige Geest in de
westerse resp. oosterse theologie inneemt.
De titel van dit artikel mag u verbazen. De stelling die eraan ten grondslag ligt, is deze: in de pneumatologie, dat is de leer
van de Heilige Geest, hebben evangelische, met name charismatische christenen meer overeenkomsten met oosters orthodoxen dan met
katholieken en protestanten. Hoe nauw evangelische christenen ook verweven zijn met de katholiek protestantse geschiedenis van
het westen, in pneumatologisch opzicht passen ze meer bij het oosten.
Het Schisma
Ik mag er nog wel even aan herinneren waarom de westerse en de oosterse kerk in 1054, tijdens het grote Schisma, ook alweer
uit elkaar zijn gegaan. Dat was vanwege het ene woord filioque (‘en [uit] de Zoon'); het ging om de vraag of de Heilige Geest
van eeuwigheid was 'uitgegaan' alleen uit de Vader (ja, zeiden de oosterse theologen) of ook uit de Zoon (ja, zeiden de westerse
theologen). De oosterse kerk beschuldigde de westerse ervan dat deze uitging van twee 'beginselen' (Vader en Zoon), en de
westerse kerk verweet de oostersé dat zij slechts één 'beginsel' aanvaardde (de Vader). Opmerkelijk genoeg hingen zowel
westerse (katholieke én protestantse!) als oosterse theologen maar liefst het hele oosterse respectievelijk westerse
christelijke levensgevoel aan deze kwestie op. Daarmee betekende het Schisma een kloof tussen twee zeer verschillende culturen.
Het vroege protestantisme bleef in de filioque kwestie geheel aan de kant van de Latijnse kerk staan. Hoe zou dat gegaan zijn
als de westerse en oosterse kerk bij elkaar waren gebleven en zich aan de oorspronkelijke lezing van de Niceaanse
Geloofsbelijdenis (die alleen 'uit de Vader' heeft) hadden gehouden? Bijvoorbeeld: stellen we ons de mogelijkheid van een
zestiende eeuwse Reformatie voor die ook in de oosterse christenheid had kunnen doorwerken! Hoe anders zou de hele wereld, ook
de niet christelijke, er hebben uitgezien.
Vergeetachtigheid
Ik wil daar nu niet te diep op ingaan, maar het is van belang te beseffen dat de filioque kwestie een pneumatologische
kwestie was: het ging om de plaats van de Heilige Geest in het geloofsleven. Augustinus had de Geest omschreven als vinculum
amoris, de 'liefdesband' tussen de Vader en de Zoon. Wie van de Geest spreekt als de 'band' die er bestaat tussen twee
goddelijke personen, doet onbedoeld tekort aan de persoonlijkheid van de Geest zelf. De oosterse kerk was dan ook bang dat, als
men de Heilige Geest niet heel duidelijk als afzonderlijke persoon naast Vader en Zoon ziet, maar eerder als het 'Wij' van Vader
en Zoon, de persoon van de Geest daardoor 'vervluchtigt'. Dit is ook, ondanks de formele belijdenis van de Heilige Geest als
goddelijk persoon, in grote mate wat er in de westerse kerk gebeurd is.
Niet alleen vond de oosterse kerk dat de westersen de plaats van de Heilige Geest ten opzichte van de Vader en de Zoon niet goed
zagen, ze vonden ook dat de Heilige Geest in de westerse theologie schromelijk tekort werd gedaan. Dat hebben inmiddels legio
westerse theologen ook ronduit toegegeven. Veel meer dan in het westerse christendom heeft de pneumatologie altijd het hart van
de oosters christelijke theologie uitgemaakt. Zelfs al vóór het Schisma van 1054 verweten oosterse theologen hun westerse
confraters 'vergeetachtigheid' met betrekking tot de Heilige Geest; deze laatsten waren meer bezig met thema's als de drie
eenheid en de twee naturen van Christus dan met pneumatologische onderwerpen. Ook meer onlangs hebben oosterse theologen de
westerse kerk beschuldigd van een zeker 'christomonisme', een sterk gericht zijn op Christus, dat vooral ten koste ging van de
Heilige Geest.
Het heil of de Geest?
Zoals bij de westerse christenen de leer van Christus vooropstaat, zo staat bij de oosterse christenen al sedert de dagen
van de kerkvaders Athanasius, Cyrillus van Alexandrië en Basilius de Grote de leer van de Heilige Geest voorop. Dit hangt samen
met de radicalere visie van de westerse theologen op de zondeval, waardoor zij meer nadruk legden op de heilsleer, en in het
spoor daarvan op de pneumatologie. Met alle gevaar van simplificatie kan men zeggen dat het de westersen vooral ging om de
vraag: 'Hoe ontvang ik het heil?' terwijl het de oostersen vooral ging om de vraag: 'Hoe ontvang ik de Geest?' Men kan het ook
zo zeggen: de westersen gingen uit van Gen. 3 (de zondeval en het herstel daarvan door het werk van Christus), terwijl de
oostersen uitgingen van Gen. 1 (het beeld van God, en het herstel daarvan door de Heilige Geest).
Het westen gaat in het voetspoor van Augustinus uit van het zondige individu, dat rechtvaardig- en heiligmaking nodig heeft.
Daardoor heeft het westerse christendom, katholieken én protestanten, altijd sterk de nadruk gelegd op de schuld en
verlorenheid van de mens, wat vaak tot een sombere en wettische geloofsvisie heeft geleid. Het oosterse christendom heeft altijd
een veel blijer en vrolijker soort geloofsleven voorgestaan, waarin veel meer plaats was voor het werk en de genadegaven van de
Heilige Geest. Het westen beperkte de ruimte voor de Geest tot de rechtvaardigmaking en eventueel tot de heiligmaking; de
genadegaven vormden daardoor altijd een randverschijnsel. In de oosterse kerk hebben de gaven van de Geest echter altijd een
wezenlijk bestanddeel van het kerkelijke en individuele geloofsleven gevormd.
Mystiek
Gezien dit grote verschil, en dus de onderwaardering van de Geest onder de westerse christenen, is het geen wonder dat de
meest 'charismatische' pneumatologische bijdragen in het westen uit de 'rand' van de kerk afkomstig waren. Dat zijn de
'randverschijnselen' waarvoor de mainstream christenen tot de dag van vandaag veelal de neus optrekken. Het gaat hier om de
mystici, de Katharen, de profetische vrouwen (Hildegard van Bingen, Catharina van Siena e.a.) en de apocalyptici (Joachim van
Fiore, veel later Thomas Müntzer).
Men zou het nog stoutmoediger kunnen zeggen: in bepaalde opzichten passen de vrijkerkelijke stromingen in het westen, tot de
charismatische beweging aan toe, beter bij de pneumatologische traditie van de oosterse kerken dan bij het rooms katholicisme en
het gevestigde protestantisme. Charismatische christenen vormen een vreemde eend in de westerse bijt. Dit is ook te zien als we
naar de oorsprongen van de pinkster en charismatische beweging kijken. Dat is nog niet zo eenvoudig; in ieder geval schijnen we
aan John Wesley, Charles Finney, R.A. Torrey en de negentiende eeuwse heiligheidsbewegingen te moeten denken. Ook hebben
sommigen gedacht aan de mysticistische tradities in de Rooms Katholieke Kerk. Belangrijker zijn de verbindingen naar de grote
mystici in de oosterse kerken, zoals de Syriërs Ephraem (4e eeuw) en Philoxenus van Mabbug (ca. 500), de vrijkerkelijke
Messalianen (4e/5e eeuw), de Egyptische (?) Pseudo Macarius (laat 4e eeuw) (die sterke invloed op John Wesley uitoefende!), de
Assvrische nestoriaan Isaac van Nineve (7e eeuw), de Russische Seraphim van Sarov (ca. 1800).
Vooral deze laatste is een uiterst boeiende persoonlijkheid geweest, aan wie het westen nog te weinig aandacht heeft geschonken.
Volgens Seraphim is het 't grote doel van het christenleven de Geestesdoop te ontvangen en de leefwereld van de Geest te
betreden. Dat sluit aan bij de eerder gemaakte opmerking: in het westen gaat het primair om het heil, staat de Geest vooral ten
dienste van dit heil en is Hij verder een tamelijk onbekende grootheid. In het oosten echter gaat het primair om de Geest, en is
het heil niet het doel, maar ‘slechts' een voorwaarde om de Geest met al zijn volheid en gaven te ontvangen.
Theosis
Door hun aansluiting bij de Wereldraad van Kerken én hun hernieuwde contacten met de Rooms Katholieke Kerk zijn de oosterse
kerken nadrukkelijker binnen de horizon van de westerse christenheid getrokken. Daardoor is de rijke pneumatologische erfenis
van deze kerken veel meer binnen het bereik van de westerse katholieken en protestanten gekomen. Een van de opmerkelijkste
aspecten daarvan is de typisch oosters-orthodoxe visie van de theosis, de deïficatie (vergoddelijking). Deze opvatting houdt
niet in dat de gelovige God wordt, maar dat hij als God wordt, oftewel dat het beeld van God in hem vernieuwd wordt, in
aansluiting bij 2Petr.1:4, '... opdat u daardoor deelgenoten van de goddelijke natuur zou worden'.
De weg tot deze theosis is de vervulling met de Heilige Geest. Een van de hedendaagse orthodoxe pneumatologen die ver buiten de
eigen kring de aandacht hebben getrokken, is John D. Zizioulas, de bisschop van Pergamon (Griekenland).
Het begrip theosis is al sinds Athanasius (4e eeuw) die om zijn strijd tegen het arianisme ook in het westen zeer gewaardeerd
wordt aangeduid als het hoogste doel van het christenleven. Een term als 'veranderen' in 2 Kor. 3:18 en Rom. 12:2 (Gr.
metamorphoö), waarvan ons woord 'metamorfose' (gedaanteverwisseling) is afgeleid, is mijns inziens een van de beste termen om
de idee van de theosis te representeren, omdat de innerlijke gedaanteverwisseling van de christen een verwerkelijking van het
beeld van God in Christus is. Wat de benadrukking van de theosis betreft is er een diepe verbinding tussen het oosters orthodoxe
en het evangelicale denken. Zo centraal als de lutherse en calvinistische theologie de rechtvaardigingsleer altijd heeft
geplaatst, zo zeer leggen oosters orthodoxen en evangelicalen de nadruk op wat er ná de rechtvaardigmaking komt en wat goed
door meta~norphósis of theosis of plèrôma ('volheid') of teleiôsis ('volmaking') omschreven wordt.
Men kan het ook nog weer heel anders zeggen: de theosis is de weg naar de uiteindelijke pure gelukzaligheid. Daarom spreekt
1Tim.1:11 van het 'evangelie van de heerlijkheid van de gelukzalige God', waarmee het einddoel van alle verkondiging is
aangegeven: goddelijke heerlijkheid en gelukzaligheid. Dit is altijd de nadruk van de oosterse kerk geweest: onze identiteit
wordt gevonden in relatie met God. Het doel is onderdompeling in de rijkdom van het goddelijke leven. Theosis is het doel van
wat C.S. Lewis het ontroostbare verlangen in ons noemt. Wij ontvangen niet slechts vergeving, maar wij worden getransformeerd en
tot het goddelijke verheven.
Geestesvolheid
In het boek Handelingen was de aanwezigheid van de Heilige Geest vaak zeer 'tastbaar' (vgl. 4:31). De uitwerking van het
ontvangen van de Geest wordt of expliciet genoemd (2:2 4; 10:44 46; 19:6), of geïmpliceerd: Simon de tovenaar 'zag' voor zijn
ogen het ontvangen van de Geest door de uitwendige effecten (8:17v.). De Heilige Geest wordt in Hand. gepresenteerd als een
bijna tastbare kracht, die op zijn minst in de uitwerkingen ervan gevoeld werd. Al lang vóór de moderne pinkster en
charismatische beweging waren zulke verschijnselen bekend uit de christelijke mystiek, vooral in de oosterse christenheid.
Johannes Cassianus (ca. 400) spreekt van een versterking van de reukzin en de waarneming van de liefelijkste geuren die optreden
bij de vervulling met de Geest. Abdisho Hazzaya (7e eeuw) spreekt eveneens van heilige geuren en smaken en 'schone geluiden'.
Volgens hem en Symeon de Nieuwe Theoloog (ca. 1000) gaat de Geestesdoop gepaard met de ervaring van God als licht vergezeld van
de 'gave van tranen' (een gave die vooral de 4e-eeuwse Ephraem van Syrië rijkelijk bezeten moet hebben, maar bijv. ook de 16e
eeuwse Ignatius van Loyola).
Isaac van Nineve (7e eeuw) spreekt van een ongewone warmte van het lichaam tijdens Geestvervuld gebed. Gregorius Palamas (141
eeuw) omschrijft de hoogste ontmoeting met de Geest als een mystieke gewaarwording van 'de goddelijke energieën', die het hele
innerlijk van de mens van heerlijkheid vervult zoals de verheerlijking van Christus op de berg. Ook Ephraem heeft de kenmerken
van de Geestesdoop uitvoerig beschreven. In het westen horen we van de genoemde verschijnselen bij de Montanisten en bij de
grote mystici (mannen en vrouwen), zoals de Spaanse zestiende~eeuwers Teresa van Avila, Ignatius van Loyola, Johannes van Avila
en Johannes van het Kruis.
Charismata
Er zijn vele voorbeelden van de Geestesgaven in de oosterse kerken te vinden, te beginnen met de Egyptische 'woestijnvaders'
(genezingen, demonenuitdrijvingen, zelfs levitatie, wonderbare bescherming tegen vuur en water, wonderbare spijziging,
wonderbare iconen). Johannes Cassianus (ca. 400) noemt allerlei voorbeelden uit zijn eigen tijd: een dodenopwekking door
Macarius van Egypte (en wel van een mummie uit de tijd van de farao's!), genezing door hem van een borstontsteking bij een
zogende vrouw, en van een kreupele man, en toekomstvoorzeggingen. Als hoogste Geestesgave noemt Cassianus de onderscheiding der
geesten.
Severus van Antiochië (ca. 500) bericht over profetieën, wonderbare genezingen en demonenuitdrijvingen. Volgens Symeon de
Nieuwe Theoloog (ca. 1000) kon de Geest in zijn dagen in dezelfde mate ervaren worden als in de tijd van de apostelen. Van de
Armeniër Gregorius van Narek (ca. 1000) worden vele wonderen bericht. Gregorius Palamas (14e eeuw) noemde uit zijn dagen
wondergenezingen, werking van krachten, voorkennis, glossolalie en de uitleg ervan, vooral tijdens intens stil gebed. Ook
Nicolaas Cabasilas (14e eeuw) vertelt dat in zijn tijd de wondergaven door sommigen waren ervaren. Van de beroemde Russische
starets Seraphim van Sarov (ca. 1800) worden vele wondergenezingen bericht. Ik hoop met al deze voorbeelden mijn stelling
duidelijk gemaakt te hebben: hoewel de evangelisch-charismatische beweging in het westen is opgekomen, sluit zij beter aan bij
de oosters orthodoxe, dan bij de westerse (katholiek-protestantse) traditie.
De talloze literatuurverwijzingen die bij dit artikel horen, zijn te vinden in mijn boek De Geest van God: Ontwerp van een
pneumatologie, dat rond deze tijd verschijnt bij Uitg. Medema te Vaassen.
|