www.vergadering.nu Recensie-index www.vergadering.nu
2
RECENSIES
De verkiezing van de
gemeente
Paragraaf 34 uit de Kirchliche Dogmatik
Karl Barth
vertaald en bezorgd door Wessel H. ten Boom
Boekencentrum, Zoetermeer 2016
ISBN 9789023970644
200 pagina's
Dit boek bestellen bij Boekwinkeltjes.nl (tweedehands)... of zoek bij: fakkel.nl | ichthusboekhandel.nl | goedhartboeken.nl
Karl Barths klassieke en omstreden tekst over kerk en Israël, 'De verkiezing van de gemeente', herinnert ons eraan dat over Israël alleen in solidariteit en kritiek kan worden
gesproken. In 1942, tijdens de nazi-heerschappij in het verdeelde Europa, verscheen Karl Barths paragraaf 'De verkiezing van de gemeente'. Het is Barths klassieke tekst geworden over Israël en de kerk, waarin hij zijn dogmatische passages afwisselt met een voortgaande exegese van Romeinen 9-11, Paulus' beroemde hoofdstukken over de uitverkiezing van Israël.
Dit boek biedt een vertaling van deze nog nooit eerder vertaalde paragraaf en een toelichting aan de hand van rijke annotaties. Maar het schuwt ook de vragen niet die Barths negatieve spreken over Israël en de Joden 70 jaar na Auschwitz oproept. Hoe is dit te rijmen met de solidariteit van de kerk met Israël waar Barth tegelijk nadrukkelijk voor pleit? Paragraaf 34 uit Barths 'Kirchliche Dogmatik' plaatst de lezer opnieuw voor de vraag naar Gods blijvende uitverkiezing van Israël. Dr. Wessel ten Boom (1959) is theoloog en emeritus predikant. Hij publiceerde 'Alleen God kan spreken. Een inleiding op het werk van Friedrich-Wilhelm Marquardt' en twee studies over Augustinus' spreken over de Joden. Hij is tevens redactiesecretaris van 'In de Waagschaal. Tijdschrift voor theologie, cultuur en politiek'.
..
2.
-
maart 2018 - http://christenenvoorisrael.nl/israel-en-de-kerk
Kerk en Israel
Helpt Barth ons verder?
Boekrecensie door Kees de
Vreugd
In 2016 verscheen voor het eerst een Nederlandse vertaling van deze paragraaf uit Band 11/2 van de Kirchliche Dogmatik van Karl Barth – de oorspronkelijke tekst verscheen in 1942 (!). Wessel ten Boom vertaalde de tekst, en voorzag haar van aantekeningen, een inleiding en een nawoord met de titel "Kerk en Israel, een solidariteit die pijn doet." Een gelukwens aan Ten Boom is op zijn plaats. Met deze uitgave hoopt de vertaler "het inmiddels wat verflauwde gesprek rondom kerk en Israel" nieuw leven in te blazen.
Over dat gesprek rondom kerk en Israel eerst een enkele opmerking. Zo geformuleerd lijkt dat vooral een binnenkerkelijke aangelegenheid te zijn. Naast en tegenover zich ontwaart de kerk het volk Israel, dat tegenwoordig en nu al zeventig jaar opnieuw een eigen plaats en land heeft onder de volken van deze wereld. Het gesprek over hoe de kerk zich tot dit volk verhoudt, is gevoerd sinds de stichting van de staat. Het heeft onder meer tot resultaat gehad dat die verhouding nieuw geformuleerd is en dat er meer zicht is gekomen op de Joodse oorsprong van de kerk. Tegelijk moeten we zeggen: we zijn er niet uit, maar we moeten ook verder – verder naar een gesprek met Israel, op zijn eigen merites. Hoe staat het daarmee? En kan Barth ons daarin verder helpen?
Tegen deze achtergrond lees ik paragraaf 34. Ten Boom noemt in zijn nabeschouwing lezing van paragraaf 34 een 'vervreemdende ervaring'. Dat kan ik volmondig beamen.
VERVREEMDING
Vervreemdend is Barths spreken over kerk en Israel in meer dan een opzicht, maar met name toch in de betekenis die aan de woorden kerk, Israel en gemeente – de paragraaf heet niet voor niets de verkiezing van de gemeente – gegeven worden.
Anders dan Ten Boom meen ik dat de theologische invulling van die woorden met de realiteit van Israel weinig van doen lijkt te hebben, laat staan dat er iets in door
zou klinken van hoe Israel zichzelf verstaat. Israel en de kerk zijn gestalten van de ene gemeente van Jezus Christus. De gemeente bestaat als (NB) het volk Israel en tegelijk als de kerk uit Joden en heidenen. Daarin gaat het dan wel om Israel in de 'hele uitgebreidheid van zijn geschiedenis in verleden en toekomst', maar de vraag is dan: hoe zit het met het Israel van het heden? "Israel is het zich tegen zijn verkiezing verzettende volk van de Joden," en de kerk is 'de geopenbaarde bestemming van Israel'. Israel beeldt Gods oordeel uit, de kerk Gods ontferming. Hoe kun je dat zo nog zeggen in de jaren veertig van de vorige eeuw?
Nu zijn er door heel de paragraaf heen wel bedekte en af en toe ook openlijke toespelingen op het antisemitisme en de in alle hevigheid woedende Jodenvervolging. Ook mondt de paragraaf uit in een hoopvolle verwachting voor 'heel Israel'. Maar is dat voldoende om deze paragraaf 34 als een 'verzetstekst' te bestempelen? Bovendien wordt ook hier Israels eigen verstaan node gemist en daarmee vervaagt Israels eigenheid. Uiteindelijk zal ook Israel tot kerk worden, schrijft Barth.
Waar denk ik aan bij Israels zelfverstaan? Het gaat om dat wat voor het Jodendom de
kern is: de vervulling van de wet, of anders gezegd: de trouw aan de Tora, het Leven volgens de mitsvot. De Tora (in de eenheid van schriftelijke en mondelinge leer) bepaalt Israels eigenheid en heeft Israel als volk de eeuwen van verstrooiing door in stand gehouden. Een theologie die onder het motto van de verkiezing van de gemeente wil nadenken over Israel en de kerk zal zich daar rekenschap van moeten geven. Juist de Tora vormt Israel tot gemeente.
SPANNING
De dogmatische hoofdtekst wordt vergezeld van een doorlopend commentaar op de hoofdstukken 9 t/m 11 van Paulus' brief aan de Romeinen. In zijn nawoord signaleert Ten Boom een zekere spanning tussen de twee teksten. Barth komt er ook niet helemaal uit, zou je kunnen zeggen. Dat vind ik dan ook wel weer mooi.
De nodige vragen heb ik intussen wel bij de exegese. Ik concentreer die op de uitleg van Romeinen 9: 6 en 7. Daarin volgt Barth het vertrouwde spoor als zou Paulus daar laten zien dat er binnen het vleselijke Israel (de nakomelingen van Abraham, Isaak en Jakob) een schifting optreedt, waardoor het volk Israel de verworpene wordt en de kerk de verkorene. De vraag is: staat dat er? Ik meen van niet. M.i. staat deze uitleg haaks op de logica van de tekst.
Vers 6b van Romeinen 9 zet je maar al te gemakkelijk op het verkeerde been. Maar in het logische verband van Romeinen 9 past een lezing als retorische vraag beter. Wie het vervolg goed leest, ziet dat het daar in de verkiezing naar de belofte om Israel gaat. Israël, dat zijn de lijfelijke afstammelingen van Abraham, via Isaak en Jakob. Ismael en Ezau vallen daar buiten. Van daaruit valt licht op het vervolg van Paulus' betoog in Romeinen 10 en 11. Het gaat om heel Israel – in de lijn van Abraham – Isaak – Jakob. De citaten uit de profeten (m.n. Hosea) wijzen in hun eerste betekenis op het herstel van de tien stammen, samen met de twee stammen. Waarom zou Paulus ook niet aan de letterlijke betekenis gedacht hebben? Het 'ganse Israel' dat volgens Romeinen 11 gered zal worden, is dan ook dit ganse Israel: het volk dat lijfelijk afstamt van Abraham, Isaak en Jakob.
Intussen vormt Barths uitleg naar mijn gevoel wel de verbinding tussen de dogmatische en de exegetische stukken. De dogmatische gedachte bepaalt m.i. de exegese. De eerder genoemde spanning is dus op de keper beschouwd misschien minder groot dan het lijkt. Die zou pas werkelijk tot hoogspanning worden als de logica van Romeinen 9 wel gevolgd wordt. Dat zou grote consequenties hebben voor het dogmatische bouwwerk.
ZEGEN EN VLOEK
Ten Boom wit ook prikkelen, zo lijkt. Uitdagend vind ik de vraag in annotatie ii bij hoofdstuk 4: "Hoe ver heeft een theologie die omwille van Israel niets meer van 'vloek' en alleen nog van 'zegen' wil weten, zich eigenlijk van ditzelfde Israel verwijderd?" Ik zou het volgende willen overwegen.
Voor de volken, en dus ook voor de christenen uit de heidenen, geldt in de eerste plaats het woord uit Genesis 12:3. Zij staan voor de keus om Israel te zegenen of Israel te bespotten, te vloeken, en daar is sprake van wederkerigheid. "Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u bespot, zal Ik vervloeken." Het past de heiden, ook de heidenchristen, niet om Israel te zien als onder de vloek en zelf buiten schot te blijven. Dat spreken over 'vloek' is bij heidenen in verkeerde handen. Of het moet zijn uit beschaamdheid: de ballingschap, het diepe lijden van Israel, het is om onzentwille (Jes. 53). Ja, we moeten weten van 'vloek'. Maar juist dan past het ons om te zegenen: om Israels weg met de Eeuwige, ook door die diepten heen, te erkennen, om Israels band met de Eeuwige te erkennen, om ons solidair met Israel te verklaren (om de woorden van Ten Boom te gebruiken). En om uit te zien naar Israels herstel, als volk in het land onder Gods Tora.
Een vervreemdende ervaring dus, lezing van Barths denken over de gemeente. Ergerlijk soms ook, voortdurend prikkelend tot tegenspraak, en daarom ook weer opscherpend. Helpt het vandaag nog verder? Ik ben daarin wat teleurgesteld. Toch valt er ook het een en ander te genieten. Prachtig zijn de slotwoorden van paragraaf 34. Uiteindelijk gaat het om "God, wiens majesteit eruit bestaat dat Hij de Ontfermer is".
1. Biblion - 2017 - www.deboekensalon.nl
Boekrecensie door Ds. Jenno Sijtsma
Dit boek bevat de eerste Nederlandse vertaling van paragraaf 34 uit de 'Kirchliche Dogmatik', II,2 van de Zwitserse theoloog Karl Barth (1886-1968). Deel II,2 verscheen in 1942 en het is veelzeggend dat de bespreking van Israël door Barth behandeld wordt onder het hoofd 'De verkiezing van de gemeente'.
Het is een machtig betoog, waarin Barth beklemtoont dat Israël de rol van stiefkind heeft dat de kerk aan haar identiteit mag helpen. Israël is ook 'de geplaagde Job' en hij tekent Israël als dé vertegenwoordiger van het ongeloof, en ook dat het lijden van Israël noodzakelijk is voor de kerk.
Hoe boeiend Barth ook schrijft – ik heb KD II,2 naast deze grootse vertaling van dr. Wessel ten Boom gelegd
– soms is zijn betoog anno 2016 pijnlijk en wordt zijn mening bepaald niet onderschreven (Barth is in KD II,3 dat in 1950 verscheen, positiever over Israël). Hoe dan ook: het lezen van dit boek is een ingrijpende ervaring en zijn indrukwekkende betoog getuigt bovenal van Gods leiding en liefde voor kerk en Israël.
|