www.vergadering.nu  Recensie-index  www.vergadering.nu

2 RECENSIES


Herman Witsius en het antinomianisme
G. A. van den Brink
met tekst en vertaling van de ”Animadversiones Irenicae”
Uitgeverij: Instituut voor Reformatieonderzoek, Apeldoorn, 2008
ISBN 978 90 7977 101 1
Pagina’s: 493 Prijs: € 35,-
Dit boek bestellen bij Boekwinkeltjes.nl (tweedehands)...

of zoek bij: fakkel.nl | ichthusboekhandel.nl | goedhartboeken.nl

In het Engeland van de 17de eeuw deden zich in 2 golven felle conflicten voor over de reformatorische genadeleer. De kampen betitelden elkaar wederzijds als antinomianen en de neonomianen. In het debat ging het om de vraag naar de plaats van het menselijke handelen binnen de orders deze heils. Om te bemiddelen in het conflict schreef de nedelandse theoloog Herman Witsius(1636-1708) zijn animadversiones Irencae ten behoeve van de vrede. O.a de orde van de wedergeboorte, geloof en rechtvaardigen komt hierin te sprake. G.A. van den Brink tekent in deze studie zorgvuldig het verloop van de conflicten, met veel aandacht voor de precieze positiesin het theologische debat. Vervolgens wordt ingezoomd op de rol en theologische stellingsname van Witsius. Een afzonderlijke hoofdstuk is gewijd aan het antinomianisme in de Nederlandse gereformeerde theologie en de rol die alexander comrie(1706-1774) heeft gehad in grote waardering die het antinomianismesinds 1750 heeft verkregen. De animadversiones Irencae is in een geannoteerde paralleleditie Latijn/Nederlands in het boek opgenomen. 


2. Nederlands Dagblad - 2 januari 2009 - www.nd.nl

Witsius en de betekenis van wet en evangelie

Recensie door W. van ’t Spijker

De studie in dit boek aangeboden, bevat een uitbreiding van een kerkelijke scriptie. De schrijver koos een theologisch traktaat uit het einde van de zeventiende eeuw van de hand van de geleerde Herman Witsius (1636-1708) als onderwerp voor zijn onderzoek. De Latijnse tekst is te vinden in de verzamelde werken van Witsius. Ze wordt hier nog eens aangeboden met een Nederlandse vertaling. Van den Brink spreekt over een werkje. In zijn uitgave omvat het 280 bladzijden. Zijn eigen inleiding telt ruim 170 bladzijden. Met de bijlagen en literatuurlijst en registers komt het hele boek op bijna 500 pagina's. Dat is beslist een lijvig werkje.

Witsius schreef zijn tractaat op verzoek van Engelse vrienden, om pacificerend te werken tussen de partijen die in Engeland met elkaar overhoop lagen over de betekenis van de wet. Hij meende dat er geen gelukkiger mensen waren, dan zij die niets weten dan Jezus Christus en Die gekruisigd, en die naar de voorschriften van het evangelie op gematigde en rechtvaardige en vrome wijze leven en van de ongeoorloofde ruzies van de theologen zelfs niet hebben gehoord. Melanchthon klaagde al over de hondsdolheid van de ruziemakende theologen. Witsius heeft het over de moeilijkheden van netelige geschilpunten, die niet te ontwarren zijn. Hij zocht zelf de vrede, en toen hij als vredestichter werd opgeroepen om een bijdrage te leveren aan het beëindigen van de twisten in Engeland, voelde hij zich geroepen om deze „omvangrijke bezigheden op zich te nemen".




Dat hij daarvoor werd gevraagd is een bewijs van het vertrouwen dat men aan de overkant van de Noordzee in hem had. Inderdaad geeft het tractaat blijk van aanzienlijke theologische vaardigheden. Niet ieder zal een „aangename middag doorbrengen", zoals Van den Brink te beurt viel in de bibliotheek te Utrecht, waar het werkje hem in handen kwam. Men moet het tractaat zien als een methode van theologiebeoefening die ons vandaag vreemd is.

Heilsorde
Voor Van den Brink gaat het in de na-reformatorische traditie om de vraag, hoe de mens participeert in de orde des heils. Deze ordo salutis, zoals zij in het Latijn heet, wordt tot op heden door sommigen beschouwd als de kern van de gehele theologie. Drie vraagstukken trekken daarbij volgens de schrijver de aandacht: de verhouding van geloof en twijfel, van geloof en werken en van de betekenis van de wet. Eigenlijk draait alles om het laatste. Twijfel heeft vaak te maken met wet en werken. De antinomianen zijn tegen de wet, zoals de naam al aanduidt. De neonomianen maken van het geloof een zaak van gehoorzaamheid aan de wet van het evangelie, het geloof als een nieuwe wet, een nieuw werk.

Luther zei reeds dat in de verhouding van wet en evangelie de sleutel ligt van de ware theologie. Op een bepaalde manier blijkt het ook uit de keuze van de onderwerpen die Witsius in zijn tractaat aan de orde stelde: gemeenschap met Christus, rechtvaardiging, wedergeboorte, heiliging, wet en evangelie en verbond der genade.

Van den Brink tekent nauwkeurig de posities van een groot aantal Engelse godgeleerden en hun geschriften. Veel namen zijn onder ons onbekend, van sommigen worden de boeken nog steeds herdrukt. Eerder had Van den Brink de lezers al gediend met een meer nauwkeurige begripsbepaling. Hij gebruikt dan de term `leerstellig antinomianisme’. In feite betreft het derhalve een dogmatische kwestie, over „de plaats van de menselijke daden binnen het geheel van de ordo salutis". Een fundamentele kwestie dus, die hoe dan ook speelt in hedendaagse kerkelijke verhoudingen. Het is een verscheidenheid in opvattingen over de ordo salutis, die ten grondslag ligt aan de vele scheuringen en scheidingen, die men bedekt met het begrip 'gereformeerde gezindte'.

Van den Brink tekent de doorwerking van het antinomianisme in de Nederlandse gereformeerde theologie en concludeert al te gemakkelijk dat wat in de zeventiende eeuw als antinomiaans en ongereformeerd werd afgewezen in de twintigste eeuw als de zuivere leer van de vrije genade wordt verdedigd. Het spijt me dat deze these in haar stelligheid wordt geponeerd met behulp van een forse en vrij negatieve beoordeling van de theologie van Comrie. Het is onbillijk dat J. van Genderen, die een fundamenteel proefschrift schreef over Witsius, op dit punt op één lijn wordt gezet niet Comrie, Kuyper en andere dogmatici. Dit getuigt van een eenzijdige oriëntatie.

Klare taal
De studie richt zich zeer specifiek op het late puritanisme en op de nabloeitijd van de nadere reformatie. Een belichting van de thematiek vanuit de reformatie zelf ontbreekt zo goed als geheel. Wie kan beter een woord over wet en evangelie spreken dan Luther, die als een van de eersten met antinomianen te maken kreeg. Van den Brink vergist zich wanneer hij opmerkt, dat het spreken over de orde van het heil vooral in de gereformeerde orthodoxie is uitgewerkt. Bucer had al uitgebreid en in klare taal over de ordo salutis geschreven. Bij hem, evenals bij Calvijn, is zij niet verworden tot een schematische weergave van de opeenvolgende stadia van het subjectieve geestelijke leven, min of meer losgekoppeld van een gezonde gereformeerde openbaringstheologie.

Voor velen bestaat het centrum van de leerstellige theologie uit het hoofdstuk van de orde des heils. Dit leidt tot een subjectieve versmalling, die zich alleen laat vertalen in een kerkelijk leven, dat sektarische trekken vertoont. Daarmee is de Nederlandse situatie weergegeven.
Wat in de zeventiende eeuw in zekere zin een zaak betrof tussen Engelse en Nederlandse theologie gaat in hoofdstuk 11 van dit boek over in de beschrijving van een segment van de Nederlandse gereformeerde theologie, niet als criterium de theologie van Comrie. Dat lijkt op zichzelf wat vreemd voor een studie die zo breed van opzet was.

Het boek is overigens helder, vanuit de bronnen beschreven en met kennis van de literatuur. Het biedt materiaal dat niet altijd even gemakkelijk te vinden is. Het gaat om een serieuze wetenschappelijke bijdrage tot de geschiedenis van de theologie. Voor velen heeft deze theologie afgedaan. Niet ieder hoeft haar ook te kennen. Ook nu geldt nog steeds wat Witsius schreef, dat die mensen het gelukkigst zijn, die kennis hebben van Jezus Christus als de gekruisigde, en die niet alleen volgens dit evangelie leren, maar ook leven.


1. Reformatorisch Dagblad - 21 februari 2008 - www.nd.nl of www.refdag.nl



/>


Theologisch debat op twee golflengten

Boekrecensie door Dr. W. van Vlastuin

Wat kan een mens doen om zalig te worden? Deze vraag is in de gereformeerde traditie verdacht. De vraag zou immers in roomse of remonstrantse zin opgevat kunnen worden. Het sola gratia sluit alle verdiensten van mensen uit. Het sola fide stond in de Reformatie tegenover de werken van de mens. Vanuit deze theologische en geestelijke erfenis zijn we geneigd om te zeggen dat een mens niets kan doen om zalig te worden. 

Toch is de kwestie iets ingewikkelder. We lezen in de Schrift dat we moeten volharden om zalig te worden. Zonder geloof is het onmogelijk God te behagen. De 3000 op de pinksterdag vragen: Wat moeten wij doen, mannenbroeders? Petrus zegt niet dat ze niets moeten doen, maar hij zegt dat ze zich moeten bekeren.

We voelen wel aan dat het hier om twee verschillende golflengten van spreken gaat. In het eerste geval is het genadekarakter van het heil in het geding. In het tweede geval willen menselijke daden niets anders zeggen dan dat het geestelijke leven niet buiten de mens omgaat.

In de Dordtse Leerregels is deze kwestie op een fijnzinnige wijze onder woorden gebracht. In hoofdstuk III/IV paragraaf 12 wordt eerst beleden dat God „zonder ons in ons werkt” en in hetzelfde artikel staat dat de door God gedreven en bewogen wil „werkt.” De volgorde in dit artikel is veelzeggend. Gods werk gaat beslissend vooraf. Bovenal is Gods werk van een andere orde dan de daad van het geloof. Gods daden dragen de menselijke daden.

In de geschiedenis van de kerk is rondom deze kwestie veel nagedacht, geschreven en gestreden. Een kenmerk van ”gereformeerde” antinomianen is dat zij beducht zijn om te spreken over de menselijke daden zoals de Dordtse Leerregels dat doen. Uit vrees om het genadekarakter van het heil te verliezen, spreekt men liever niet over het geloof en de betrokkenheid van het geloof bij de rechtvaardiging. In reactie daarop kennen we neonomianen (Baxter) die vrezen dat de godsvrucht en de godzaligheid onder het antinomianisme zullen lijden. Daarom benadrukken zij de daden van het geloof en de betrokkenheid van de mens daarbij.

Levensbeginsel 
Het is niet verwonderlijk dat beide fronten in hun formuleringen en gedachten zijn uitgegleden. Herman Witsius had hier oog voor. Hij onderkende de oprechte motieven van beide partijen. Hij zag beide partijen als broeders. Daarom schreef hij een boek om de verschillen te overstijgen en alle partijen recht te doen. Hij zet in met de opmerking dat het meer om een verschil van woorden dan van zaken gaat.

Over de vraag of er menselijke daden nodig zijn, antwoordt Witsius voorzichtig dat het geloof een „zekere” daad van de mens is. Witsius legt het geloof voornamelijk in het omhelzen en aannemen van Christus. Om deze reden heeft hij dan ook moeite met de taal van vraag 21 van de Heidelbergse Catechismus dat het wezen van het geloof in het vertrouwen bestaat.

Witsius gaat ook dieper in op de vraag naar de plaats van het geloof in de rechtvaardiging. In een bepaald opzicht gaat de rechtvaardiging vooraf aan het geloof, in een ander opzicht krijgen we deel aan de rechtvaardiging door het geloof. In dit verband zou hij liever spreken over het geloof als een instrument dan als een voorwaarde. Bovendien blijkt in dit verband dat Witsius denkt vanuit een levensbeginsel. Geloof en bekering zijn gelijke vruchten van een nieuw levensbeginsel dat logischerwijs voorafgaat aan de vergeving van de zonden.

Lees het hele artikel hier...

www.vergadering.nu