www.vergadering.nu Recensie-index www.vergadering.nu
1
RECENSIE
Er is geen God en Herman Philipse is zijn profeet
De onredelijkheid van een atheïst.
Gert van den Brink
Uitg. Kok Kampen, 2010
214 blz. €16,50
ISBN 9789043516518
Dit boek bestellen bij Boekwinkeltjes.nl (tweedehands)... of zoek bij: fakkel.nl | ichthusboekhandel.nl | goedhartboeken.nl
Herman Philipse is een van de bekendste en invloedrijkste atheïsten van Nederland. Maar waarop is zijn overtuiging eigenlijk gegrond?
Philipse timmert stevig aan de weg met zijn atheïstische overtuigingen. Gert van den Brink neemt de handschoen op en geeft een kritische analyse van het atheïsme van Philipse. Hij ontwikkelde zijn kritiek in dialoog met Philipse zelf. Verrassend is hoe Van den Brink Philipse bestrijdt op diens eigen terrein. Hij redeneert niet vanuit een ´je moet het maar geloven´ standpunt, maar gaat na op welke uitgangspunten Philipses atheïstische conclusies gebouwd zijn, en of zij deze conclusies wel kunnen dragen. In een helder en grondig betoog brengt Van den Brink kennis- en betekenistheoretische overwegingen naar voren die Philipses bouwwerk doen wankelen. Het boek laat ten slotte zien hoe Philipses atheïsme een ernstige verzwakking van de grondslag van moraal tot gevolg heeft.
Van den Brink toont aan dat het atheïsme van Philipse niet solide is en argumenteert dat het christelijk geloof in redelijk en moreel opzicht een beter alternatief is.
1.
Nederlands
Dagblad
- 23 april 2010 - www.nd.nl
Overdreven kritiek op een atheïst
Boekrecensie door Marcel Sarot
Herman Philipses Atheïstisch Manifest heeft een zekere bekendheid verworven. Gert van den Brink geeft Philipse nieuwe eer: een weerlegging in boekvorm. Van den Brink kent Philipse persoonlijk en neemt deel aan diens promovendiseminars.
Hij kan dus op niveau weerwoord bieden en doet dat ook in dit boekje. Nadeel van de filosofische verwantschap tussen Philipse en Van den Brink is dat de laatste iets te gretig in een technisch-filosofische argumentatie duikt. Hij gaat voorbij aan de vraag of je als je meegaat in Philipses stijl van argumenteren nog wel recht kunt doen aan de religie die je wilt verdedigen.
Geloven in God is immers niet – zoals Philipse steeds weer suggereert – hetzelfde als de hypothese dat God bestaat voor waar houden. Godsgeloof heeft niet als eerste functie een wetenschappelijke verklaring te bieden. ‘Bestaan’ is een begrip dat niet ongekwalificeerd op God kan worden toegepast: God bestaat, ja zeker, maar niet zoals tafels, stoelen en idealen bestaan. Wie zich afsluit voor dit type nuances, ontkomt niet aan trivialisering van het Godsbegrip. Philipse lijkt van een dergelijke trivialisering een sport te maken, en Van den Brink gaat te veel op in het vuur van zijn wijsgerige betoog om er altijd aan te ontkomen.
Een of-of-redenering
Philipses argumentatie voor het atheïsme heeft de vorm van een disjunctie, een of-of-redenering. Hij stelt de gelovige voor de keus. Ofwel de term ‘God’ heeft geen empirische inhoud; dan is ‘God’ geen echte beschrijvende term, maar een betekenisloos woord, en hoeven wij niet langer te discussiëren of God bestaat. Ofwel de term ‘God’ heeft wel empirische inhoud; dan zal ik je laten zien dat God niet bestaat. Van den Brink toont aan dat deze disjunctie wortelt in een empiricistische betekenis- en kentheorie. Als kentheorie stelt het empiricisme dat alle kennis uit waarneming afkomstig is en als betekenistheorie stelt het dat een propositie (een zin waarin iets wordt beweerd) slechts betekenis heeft wanneer zij een empirische inhoud heeft en dus empirisch bewezen of weerlegd kan worden. Philipses atheïsme staat of valt met zijn empiricisme. Dat empiricisme is lastig te verdedigen. Het zojuist genoemde criterium voor betekenisvolle beweerzinnen bijvoorbeeld (namelijk dat ze empirisch bewezen of weerlegd kunnen worden) voldoet niet aan zichzelf: het kan zelf niet empirisch worden bewezen of weerlegd. Wat is dan nog de status van dit criterium? Mede hierdoor is het empiricisme in de filosofie inmiddels een achterhaalde positie.
Van den Brink maakt aannemelijk, dat Philipse zelf niet gelooft in de betekenistheorie die hij in zijn populaire geschriften veronderstelt, en dat hij deze slechts ‘vanwege populariserende doeleinden’ hanteert (blz. 83). Problematisch is echter, dat Van den Brink doordraaft in zijn bestrijding van het empiricisme, bijvoorbeeld wanneer hij claimt dat waarneming ‘in geen enkel geval kan dienen als rechtvaardiging voor welke overtuiging dan ook’ (76). Je hoeft deze claim niet lang tot je te laten doordringen om te zien dat hij absurd is. Wanneer Jan ziet hoe zijn overbuurman zijn auto bekrast, is dat wel degelijk een rechtvaardiging van zijn overtuiging dat die overbuurman de dader is! Doordat Van den Brink zijn kritiek op deze wijze overdrijft, maakt hij zichzelf kwetsbaar voor gemakkelijke weerlegging.
Bloeddorstig
De tweede hoofdlijn van Van den Brinks betoog is dat wij geloof in God nodig hebben als rechtvaardiging van onze moraal. Hij laat scherp zien hoe Philipses evolutionaire verklaring van de moraal misschien wel kan verklaren waardoor mensen bepaalde morele overtuigingen hebben, maar niet waarom zij waar zijn.
Ook de derde hoofdlijn van Van den Brinks betoog is moreel van aard. Hij voert een krachtig pleidooi voor retributieve gerechtigheid, ofwel gerechtigheid als vergelding, en laat zien dat dit het beste past bij ‘gereformeerde theologie’ (165). Hier wordt Van den Brink haast bloeddorstig.
Hij houdt eerst een kort pleidooi voor de doodstraf (187) en betoogt vervolgens dat sommige misdadigers er daarmee nog te gemakkelijk vanaf komen. ‘Schenkt het korte moment van de pijn, als de strop de nek van de misdadiger breekt, de zo verlangde gerechtigheid?’ (188). Hij ontkomt slechts aan een pleidooi voor verdergaande martelpraktijken omdat hij daar een solide geloof in de hel voor in de plaats kan zetten. Dat kan ‘de kramp wegnemen en voorkomen dat gerechtigheidsbeoefening zou ontaarden in wraak’ (188).
Dit soort passages maakt dat ik dit boekje liever niet in de handen van een doorgewinterde atheist zou zien. Hij zou slechts zijn vooroordeel dat het christendom een gewelddadige religie is, bevestigd zien, en mocht hij worden overtuigd door Van den Brinks morele theorieën, dan mist hij het geloof in de hel dat hem kan weerhouden van meer uitbundige wraakoefeningen. Ten slotte nog dit: als inspiratie door de Heilige Geest zich ook uit in een verzorgd taalgebruik, dan is de Geest in sommige delen van dit boekje wel heel opvallend afwezig.
|