www.vergadering.nu Recensie-index www.vergadering.nu
2
RECENSIES
De apocriefen
Inleiding op de deuterocanonieke boeken
Dr. Sam Janse
Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer, 2009
ISBN: 9789023923862
448 blz.; prijs € 25. Dit boek bestellen bij Boekwinkeltjes.nl (tweedehands)... of zoek bij: fakkel.nl | ichthusboekhandel.nl | goedhartboeken.nl
De apocriefen vertelt het verhaal over een belangrijk genre in de bijbelse literatuur.
De apocriefe of deuterocanonieke boeken zijn langzamerhand verdwenen uit de protestantse bijbels. Toch zijn boeken als Tobit en Judit pareltjes van vertelkunst. De schrijver geeft de inhoud en de boodschap van allerlei deuterocanonieke boeken weer en belicht heel toegankelijk achtergronden. De auteur presenteert deze boeken als schakels tussen Oude en Nieuwe Testament en legt ook uit waarom deze boeken de canon niet gehaald hebben. Toch verdienen ze volgens hem een plek in de kerk. Een handboek voor wie meer over deze interessante literatuur wil weten.
2.
Woord en Dienst – 2 juli 2010
Recensie door PS
De apocriefen
Met deze inleiding op de apocriefe boeken - zeventien in totaal - heeft Sam Janse ons christenen een dienst bewezen. De laatste jaren is de belangstelling voor deze boeken `tussen het Oude en Nieuwe Testament' gegroeid. Van elk boek ontvouwt hij ontstaan, auteur, context, situatie en boodschap. De boodschap krijgt veel aandacht, waardoor de lezer een helder beeld krijgt wat het boek biedt en welke waarde het heeft.
Daarnaast bespreekt hij de relatie van deze boeken met het Nieuwe Testament. En natuurlijk komt de kwestie van de canon aan de orde: waarin verschillen deze zeventien van de boeken in het Oude Testament, waarom zijn zij niet opgenomen in de eigenlijke Bijbel?
Voor iedereen die geïnteresseerd is in de Bijbel en het ontstaan ervan, is deze inleiding van Janse een verrijking. Zij ontvouwt de schat van aan de Bijbel verwante literatuur en dat bevordert de verstaanbaarheid van de Bijbel.
1.
Ellips
- januari 2010
Apocriefe boeken - voor de kerk vaak een onbekend terrein
Recensie door Dr. K. van der Zwaag
De zogenaamde deuterocanonieke (volgens protestanten apocriefe) boeken in de Bijbel zijn voor veel christenen onbekend gebied. Ten onrechte volgens dr. Sam Janse. Ze onderstrepen volgens hem het feit dat de woorden van Jezus niet geïsoleerd binnen het Jodendom staan. Janse schreef een uitvoerige studie over de apocriefen. Hij beschrijft per apocrief de inhoudende boodschap en belicht de achtergronden. Hij bepleit een herwaardering van deze boeken in de christelijke kerk en preekt er zelf regelmatig uit.
De Statenvertalers lieten de apocriefe werken in hun uitgave opnemen, maar wel met een waarschuwing dat ze niet als canoniek gelden. De Rooms-Katholieke Kerk heeft ze wel altijd in haar uitgave van de Bijbel opgenomen. De huidige NBV kent twee edities, met of zonder de deuterocanonieken.
Het woord apocrief houdt een waardeoordeel in. Het betekent zoiets als: de boeken zijn niet canoniek, niet gezaghebbend, maar wel goed om te lezen. Janse gebruikt de term om aan te geven dat er naast de Hebreeuws-Aramese Bijbel nog een overvloed aan joodse literatuur bestaat. Hij wil met zijn boek inzicht geven in de betekenis van de inter-testamentaire periode die van belang is voor een beter verstaan van de persoon en het leven van Jezus.
Tweede Tempel
De term inter-testamentaire periode wordt tegenwoordig aangeduid als het Jodendom uit de periode van de Tweede Tempel, de periode vanaf 515 v.C. tot 70 n.C., het jaar van de verwoesting van Jeruzalem door het Romeinse leger. Het is de periode van het hellenisme, de vergrieksing van het Midden-Oosten, die ook het Jodendom raakte. De apocriefen weerspiegelen de spanningen tussen het hellenisme en de joodse cultuur, zoals bleek tijdens plundering van de tempel in 167 v.C., die omgevormd werd tot een hellenistische cultus. De Makkabese opstand was gericht op vrijheid van godsdienst en herstel van de tempelcultus. Later volgde de opkomst van de grootmacht van Rome, die het Jodendom (dat destijds veelal in de diaspora verkeerde) bedreigde.
Volgens Janse spelen de apocriefe geschriften een rol in de spiritualiteit, de geloofsverkondiging en de verkondiging van de schrijvers van het Nieuwe Testament en ook van Jezus zelf. De belofte van een komende Messias of Mensenzoon is niet expliciet, maar wel impliciet aanwezig. Er is zowel in het Oude Testament als in de apocriefen een besef van leven na de dood, van het bestaan van engelen en demonen. Het Oude Testament kent geen harde wetsethiek, terwijl ook in de buiten bijbelse joodse geschriften een milde ethiek aanwezig is die kenmerkend moet zijn geweest voor een brede stroom van het Jodendom, aldus Janse. Bij Jezus is wel sprake van een radicalisering en toespitsing van het liefdesgebod.
Het geloofsvertrouwen dat niet de macht maar het recht zal zegevieren is wezenlijk voor het Oude Testament én de inter-testamentaire literatuur, net als Daniël in zijn tijd meende dat het koninkrijk van God niet gerealiseerd kon worden door gewapend verzet tegen vreedzame overheersers. Ook het thema van schuld en vergeving, aanwezig in de apocriefe literatuur, trekt daarin de lijn van het Oude Testament door. Het rabbijnse Jodendom zie als kern van de Tenach de oproep tot bekering, die tot verzoening leidt. In het Nieuwe Testament komen drie belangrijke lijnen uit het Oude Testament en de apocriefen samen: de apocalyptische theologie van het boek Daniël, de martelaarstheologie van 2 en 4 Makkabeën en het eenzijdige accent op Gods reddend handelen bij de profeten van de ballingschap.
Volgens Janse is er een glijdende schaal tussen canoniek en niet-canoniek. In de tijd van het schrijven van het Nieuwe Testament, ongeveer de tweede helft van de eerste eeuw n.C., was de canon van het Oude Testament nog niet afgesloten. De boeken van Mozes en de Profeten hadden wel onbetwist gezag, maar daarnaast was er een groep boeken die niet precies afgebakend waren maar wel autoriteit hadden. Pas aan het eind van de eerste eeuw zien we in joodse kringen iets als een canon ontstaan. De christelijke kerk heeft de canon van het Oude Testament later opgesteld dan het Jodendom en voegde een bundel nieuwe geschriften, het later genoemde Nieuwe Testament, eraan toe. Pas in de vierde eeuw vond de laatste beslissing van de canon plaats, waarbij kerkvaders regelmatig nog uit de apocriefen citeerden. Zo verdedigde Hieronymus aan het einde van de vierde eeuw de Hebreeuws-Aramese Bijbel, terwijl Augustinus koos voor een uitgebreide canon.
Janse geeft een boeiend inzicht in deze vergeten inter-testamentaire periode. Velen in de huidige kerk lezen de apocriefen niet, omdat ze te onbekend zijn. De waarde van deze geschriften is dat ze inzicht geven in een tijd tussen het Oude en Nieuwe Testament, een periode die cruciaal is om de achtergrond van het optreden van Jezus te leren kennen. Vraag blijft wel of de geschriften alleen een historische waarde hebben. In hoeverre werpen ze ook licht op de inhoud van de boodschap van Jezus? Dat is een vraag die verder onderzoek verdient. In ieder geval is deze studie een mijlpaal voor nader onderzoek van de apocriefen. De waas rond deze geschriften is door dit kundig geschreven boek in belangrijke mate verdwenen.
1.
Nederlands Dagblad
- 22 januari 2010
Boeken die de Bijbel net niet haalden
Recensie door Mart-Jan Paul
Het is mogelijk de apocriefe boeken te omschrijven als boeken die ‘net de Bijbel niet gehaald hebben’.
Dr. Sam Janse besteedt in dit boek royale aandacht aan die geschriften zoals Tobit, Judit, 1-2 Makkabeeën, Wijsheid van Jezus Sirach en Toevoegingen aan Ester en Daniël. De laatste jaren staan deze boeken duidelijk in de belangstelling, niet in het minst door de uitgaven van de Nieuwe Bijbelvertaling waarin ze opgenomen zijn.
Janse geeft een goed leesbare introductie, vertelt de verhalen na en zorgt voor heel wat achtergrondinformatie.
Hij bespreekt de naamgeving ‘apocrief’ en ‘deuterocanoniek’ en presenteert deze boeken als schakels tussen Oude en Nieuwe Testament. Terecht geeft de auteur aan, dat we ons het jodendom in de tweede eeuw v. Chr. niet al te homogeen moeten voorstellen. In deze periode namen de tegenstellingen sterk toe. Mogelijk vond de afsplitsing van de Essenen en de Qumrangemeenschap plaats in de tijd rond 150 v.Chr. Daarnaast ontstonden de stromingen van farizeeërs, zeloten en sadduceeën.
In de slothoofdstukken gaat de auteur in op de vorming van de canon, de lijst met gezaghebbende boeken van het Oude Testament. Daar blijkt welke boeken wel en welke niet in de Bijbel opgenomen zijn. Volgens Janse overlapt de ontstaansperiode van de deuterocanonieke boeken die van de canonieke. Hij meent dat het boek Jezus Sirach al rond 190 v.Chr. en het boek Daniël pas rond 165 v. Chr. geschreven is.
Het Oude Testament heeft in de joodse traditie een driedeling gekregen: Wet, Profeten en Geschriften. Volgens Janse was de groep van de Profeten lange tijd een open categorie, en geldt dat ook nog als Jezus hiernaar verwijst in Lucas 24 : 44. Er is een glijdende schaal geweest waarbij de Wet en de Profeten onbetwistbaar voorop gingen in gezag. Daarna komt een reeks van min of meer gezaghebbende boeken, waarbij de precieze scheiding tussen canoniek en niet-canoniek nog niet vastgesteld is. Het betekent volgens Janse dat in de tijd waarin het Nieuwe Testament geschreven wordt, grofweg gezegd de tweede helft van de eerste eeuw n. Chr., de canon van het Oude Testament nog niet afgesloten is.
Dit blijkt ook uit de geschriften van Qumran: in het jaar 70, het jaar van de verwoesting van Jeruzalem, is er nog geen afronding van een lijst erkende geschriften. Voor Jezus en de schrijvers van het Nieuwe Testament hadden de Schriften gezag, maar het aantal van de geïnspireerde boeken was nog niet vastgesteld en het ene cluster boeken had meer gezag dan het andere. Aan het eind van de eerste eeuw is er in het jodendom wel zoiets als een canon gekomen, maar die is niet in Javne (Jamnia) officieel vastgesteld. De christelijke kerk heeft de canon van het Oude Testament later opgesteld dan de synagoge deed, aldus Janse.
Waarschuwing
De auteur noemt ook de ‘Waerschouwinge’ van de Statenvertalers in hun uitgave met apocriefe boeken. Daarin worden vier criteria genoemd van de canonieke boeken: ze zijn ten eerste geschreven door een profeet, en dus niet na Maleachi die de laatste profeet was. Ten tweede zijn ze geschreven in het Hebreeuws en ten derde ook aanvaard door de ‘Israëlitische Kercke’. Een vierde kenmerk is dat er niets in gevonden wordt dat in strijd is met de waarheid van de andere canonieke boeken.
De auteur bespreekt deze criteria en acht ze grotendeels ondeugdelijk. Hij meent dat een flink deel van het Oude Testament na Maleachi geschreven is: veel psalmen, het boek Daniël en nog veel meer. Hier verschil ik echter van mening met de auteur. Er geen enkel hard argument dat veel delen van het Oude Testament, zoals de Psalmen, zo laat geschreven zijn; die hypothesen krijgen de laatste jaren weinig steun meer. Het boek Daniël is het meest bekende voorbeeld van een late datering en inderdaad wordt een ontstaan in de tijd van de Makkabeeen door velen aangenomen. Daarbij zijn er echter ook allerlei problemen, zoals de acceptatie in rivaliserende groepen (vóór de afscheiding van de Qumrangemeenschap), de interpretatie als een voorzegging en de vroege datering van het oudste handschrift.
Canonvorming
Het tweede criterium van de Statenvertalers vervalt volgens Janse omdat diverse apocriefe geschriften eerst in het Hebreeuws geschreven zijn; van de Wijsheid van Jezus Sirach is een deel van de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst teruggevonden. Als reactie hierop kunnen we de vraag stellen of het criterium hiermee helemaal ongeldig is geworden.
Het derde argument is volgens Janse niet juist, omdat de beslissing van de synagoge later is geweest. We zouden als kerk wel de Schriften, maar niet de canon van het jodendom gekregen hebben. De grenzen van de canon zouden niet vast geweest zijn, maar dat is ook niet erg, omdat de kern ervan duidelijk was. Vanuit deze visie op de canonvorming oppert Janse ook de mogelijkheid dat de teksten uit de deuterocanonieke boeken een plaats in de liturgie kunnen krijgen.
In de slothoofdstukken geeft Janse helaas een eenzijdige voorstelling van de vorming van de canon. Ik mis bijvoorbeeld een bespreking van het effect van plaatsing van geschriften in de tempel. Ook de theorie van A.S. van der Woude over een gezaghebbende tekstoverlevering ontbreekt. De grote verscheidenheid aan geschriften in Qumran kan ook anders worden uitgelegd. Het is wel degelijk mogelijk dat de ‘Profeten’ in de proloog van Sirach een gesloten groep vormden. Bij Flavius Josephus is het opvallend dat hij geen discussies over de canon voert, maar de oudheid en echtheid van Israels heilige boeken verdedigt. Ik houd het voor aannemelijk dat de canon van het Oude Testament afgesloten was vóór het begin de christelijke jaartelling.
Samenvattend: het boek van Janse biedt een goede introductie op de apocriefe boeken en op hun ontstaanstijd. De uitleg is helder geschreven, bestemd voor een groot publiek. Ten aanzien van de vorming van de canon en de status van de apocriefe boeken is deze studie echter te eenzijdig.
|