www.vergadering.nu Recensie-index www.vergadering.nu
2 RECENSIES
Waarom komt U ons hinderen?
Willem Jan Otten
illustraties Mare Mulders
Amsterdam: G.A. van Oorschot, 2006, ISBN 90 282 4065 9
163 blz.
prijs € 22,50.
2. Ellips
- 10 april 2007
KAN EEN LITERATOR ZICH OOK NIET BEKEREN?
Boekrecensie door Mr. Henk P. Medema
Voor NRC Handelsblad schreef Willem Jan Otten, de tot het christendom bekeerde literator, een jaar lang elke maand een artikel onder de
titel 'Mijn heiden'. Ze zijn nu gebundeld in dit boek, Zijn het allemaal apologeten? Sommigen wel. Chesterton bijvoorbeeld, of Pascal,
of C.S. Lewis. Augustinus misschien. Maar Gerard Reve, nee toch zeker? En een auteur die ik alleen maar van horen zeggen kende, de
Japanse schrijver Shusaku Endo, lijkt er ook geen type voor, als je hoort wat hij geschreven heeft. René Girard is het om een heel
andere reden niet, omdat hij, zoals Otten terecht opmerkt, eigenlijk niet eens zo'n indrukwekkende auteur is, maar veeleer een
compilator, iemand die van onnoemelijk veel schrijvers dingen tot zich neemt en weergeeft wat hij heeft gehoord.
Wat is dan de gemeenschappelijke noemer van deze heiden? Borges, Dostojevski, Bresson, Milosz, Vondel,
Tarkovski, Tonke Dragt zij allen zijn afgedaald in wat bleek hun ziel te zijn. Sommigen van hen hebben zich met alle geweld verzet tegen
wat ze daar tegenkwamen, maar ze hebben geen van allen ontkend dat er een 'daar' was. Otten heeft hen in zijn eregalerij opgevoerd omdat
ze eerlijk waren. Dat levert een boeiend boek op, van een schrijver die niet alleen maar schrijft, maar ook leest, en begrijpt op een
dieper niveau, dat hij nu aan zijn lezers uitlegt.
Borges 'voelde zich niet bij machte zich tot zijn ongeloof te bekennen', citeert Otten (p. 35).
G.K. Chesterton ontdekte dat hij in een wereld stond waarin alles 'net gebeurd was', en waarvan hij
steeds opnieuw ‘paf stond' (p. 39, 44v.).
Dostojevski eindigt zijn legende van de Groot Inquisiteur niet met een dodelijke, alles weerleggende
repliek, maar met een kus (p. 57).
Girard, die je echt geen gelovig denker kunt noemen, zag in dat er een mensenoffer nodig was, maar anders
dan bij de oude Grieken: een onschuldig offer (p. 63).
Bresson liet ons in zijn films niet iets anders zien buiten onszelf, maar inderdaad onszélf als
ontvangers van wat ons geschonken wordt. Tout est grâce, ‘alles is genade' (p.73,77).
De Poolse dichter Milosz voelde aan wat mensen die niet meer kunnen geloven, moeten denken om niet in
wanhoop te vervallen: dat dit ongeloof nu eenmaal geloofd moet worden, omdat 'hun God (de geschiedenis, de communistische
vooruitgangsgedachte) de wreedst denkbare is' (p. 83).
Vondel liet lucifer ontdekken dat het plan van de Schepper de mensen de mogelijkheid zou geven om engelen
te worden, en lucifer dacht: dat mag het Plan niet zijn en hij besloot om de mensen te leren dat zij zelf het plan zijn (p. 93).
Gerard Reve (onwaarschijnlijke kandidaat, leek me, als held van Otten!) moest Maria ontdekken, de
moedergestalte, en 'erkennen dat hij zijn eigen werk niet was', want 'juist dat het inslaat, het geloof, en dus niet jij zelf is, maakt
het tot een geliefde' (p. 101).
Augustinus zocht, maar toen hij vond, zag hij dat dit nooit door hemzelf bedacht zou kunnen zijn wat is
dan nog die vrije wil waarmee hij zocht? (p.119).
De kunst van de filmer Tarkovski stoelt op een mysterieus vertrouwen: 'als dat zij zal waaien, eens de
Geest, die altijd al waaide, al lang, en voor altijd' (p.129).
C.S. Lewis, vechtend op het scherp van de snede met de agressief denkbaarste wanhoop, vraagt ten slotte
aan Joy (maar eigenlijk aan God): 'Als je kunt als het toegestaan wordt kom dan bij me als ik ook op mijn sterfbed lig' (p. 140).
Tonke Dragt is 'ongeneeslijk twaalfjarig' in de kinderlijkheid én de volwassenheid van hoe ze haar
wereld verstaat. Shusaku Endo's hoofdfiguur moet ten slotte verstaan dat de gevoelens van de meute die Jezus lynchte in zijn eigen hart
leven (p. 156).
Dit boek is een spiegel. Kan een literator zich ook niet bekeren? Nauwelijks, betoogt Otten. Ik doe geen poging om de spiegel zélf te
analyseren, hoe interessant het ook zou zijn om het denken van Willem Jan Otten te begrijpen. Maar wat de lezer op een verrassende,
verbijsterende manier treft is het geloof, dat zich verraadt, zelfs in en achter uitgesproken ongeloof.
1. Reformatorisch
Dagblad - 4 april 2007 - www.refdag.nl
Tegen wil en dank binnengehaald
Schrijver Willem Jan Otten doet in essaybundel verslag van zijn kerstening
Boekrecensie door Drs. H. F. Massink
Het is altijd bijzonder als een mens tot geloof komt. Even wonderlijk en krachtig als de schepping.
Spraakmakend is het wanneer een in de wereld gevierd mens, een politicus, sportman, zanger of schrijver anders gaat leven door een
nieuwe innerlijke oriëntatie. De schrijver Willem Jan Otten gunt ons in ”Waarom komt u ons hinderen” een blik in zijn ziel. De
bundel is het verslag van zijn kerstening.
Willem Jan Otten -bekend als auteur van gedichten, toneelstukken, romans en essays- publiceerde het merendeel van de hoofdstukken in dit
boek eerder in NRC Handelsblad. Het is een fascinerend geheel geworden van helden die een rol speelden bij de kerstening van Otten. Aan
iedere beschrijving van een held gaat een illustratie van collagekunstenaar Marc Mulders vooraf.
Otten laat in dit boek zien wie hem geïnspireerd hebben en welke gedachten daarbij in het bijzonder een rol speelden. Als auteurs komen
bijvoorbeeld Augustinus, G. K. Chesterton, C. S. Lewis en Blaise Pascal ter sprake. Maar ook minder bekende schrijvers als Czeslaw
Milosz (1911-2004) en Shusaku Endo (1923-1996) behoren tot Ottens helden. En het zijn niet alleen schrijvers, maar ook filmmakers aan
wie Otten zich schatplichtig weet: Robert Bresson (1901-1999) en Adrej Tarkovski (1932-1987) kregen een plaats in de galerij.
Klassiek-christelijk
Otten trok al eerder de aandacht door zijn boeken. Persoonlijk sprak mij zijn rede ”Het wonder van de losse olifanten” uit 1999
bijzonder aan. Deze rede is een getuigenis dat er meer is tussen hemel en aarde dan wat voor ogen is. Otten wilde met deze rede
verantwoording afleggen van de weg die hij was gegaan aan „de ontwikkelden onder de verachters van de christelijke religie.”
Met deze rede riep hij een storm van protesten over zich af. Voormalige geestverwanten hadden weinig begrip voor zijn overgang tot het
christendom. Tegelijkertijd vroegen christelijke lezers van deze rede zich af of Otten wel omlijnd genoeg was in zijn keuze voor het
christelijk geloof. Juist aan hen kan ik de lezing van ”Waarom komt u ons hinderen” aanbevelen. De bundel geeft een helder inzicht
in het geloofsverstaan van de schrijver, die zich acht jaar geleden aansloot bij de Rooms-Katholieke Kerk. Verrassend is hoe in zijn
werk klassiek-christelijke noties van het geloof glashelder oplichten, waarin reformatorische lezers zich helemaal kunnen
herkennen.
In de eerste plaats gaat het om de notie dat God zonder ons in ons werkt. Zoals Otten het schrijft: Ik moet om te beginnen erkennen dat
ik zelf nooit enig besluit heb genomen. Die gedachte vindt hij in het werk van Pascal terug: God is ons niets verplicht.
Hiermee hangt samen de notie van het ”desondanks” en ”tegen wil en dank”. Otten ziet zichzelf als iemand die zoekend is gemaakt,
maar tegenstribbelde. De denkers en de schrijvers hebben de bezwaren die hij had soms nog scherper voor hem verwoord. Ze hebben hem
juist daardoor geholpen die reserves te overwinnen. Bij de beschrijving van Lewis wijst hij erop hoe deze zichzelf beschrijft als iemand
die tegen wil en dank binnengehaald wordt, al weerstand biedend en zoekend naar ontsnappingsmogelijkheden.
Verwondering
God overreedt ons. Dit gegeven maakt ons ook ontspannen. Wij hoeven het geloof niet fanatiek te verdedigen en te verbreiden. Daar
zorgt God Zelf wel voor. In woord en geschrift kan er van getuigd worden. Maar overtuigen met behulp van Godsbewijzen of iets dergelijks
is er niet bij. Wie overtuigd wordt, leeft voortaan in verbazing en verwondering over wat gebeurde. Dit is een element dat vooral bij
Chesterton aan de orde komt.
In de ontmoeting tussen God en mens wordt de laatste op zijn plaats gezet, zoals Otten het aanduidt. Voor hem is dit de verwoording van
het zondebesef, een notie die herhaaldelijk bij zijn helden terugkeert. Om Otten letterlijk te citeren: „Zondebesef is eigenlijk het
enig concrete dat je krijgt van het zien van het licht.”
De dood en de opstanding van Christus zijn voor Otten de meest centrale notie van het christelijk geloof. Het geloof brengt een zeer
sterke overtuiging met zich mee dat Jezus moet zijn opgestaan. Tegen alle vrijzinnig getheologiseer in kan het geloof niet anders
geloven dan in de opgestane Heere en Heiland. Het geloof richt zich op Iemand Die het leven zin en betekenis geeft en Die buiten ons is.
En die Iemand is een Persoon.
Wie geestelijk levend wordt, gaat erkennen dat de mens een ziel heeft. Die leert ook erkennen dat er sprake is van goed en kwaad en dat
de mens daarin verantwoordelijkheid draagt. Dat leidt er ook toe dat we het kwaad niet meer ontkennen, maar concreet durven benoemen.
Desnoods tegen de geest van de tijd in. Dit verklaart het grote respect van Otten voor de criminologe Burnier, die zich in de jaren
zeventig en tachtig van de vorige eeuw hevig verzette tegen de opkomende euthanasiepraktijk.
Gerard Reve
Het zijn in de ogen van Otten vooral de gelovigen die het kwaad het diepst peilen. Zij hebben, vanuit hun eigen geloofsworsteling,
het helderste besef van de aard van het ongeloof. Voorbeelden van auteurs die dit met name laten zien zijn Pascal, Dostojevski en C.S.
Lewis. Zij zijn dan ook meesters in het schetsen van het ongeloof. Zo bijvoorbeeld Dostojevski. Deze Russische literator beschrijft in
zijn werk personen die laten zien waarom het onmogelijk is nog christen te zijn, terwijl hij daarmee juist aantoont dat een mens
zichzelf niet verlossen kan. Aan de figuur van de Groot-Inquisiteur in het werk van Dostojevski is de titel van het boek ontleend:
Waarom komt U ons hinderen? De aangesproken hinderaar is Christus.
De kennis en de beschrijving van het ongeloof en het kwaad is ook de reden voor Otten om Gerard Reve te waarderen. Terwijl juist deze
schrijver, die vorig jaar overleed, christelijk Nederland schokte met zijn blasfemische schrijverij. Het geeft ook te denken dat het
moment waarop Reve ging geloven samenviel met het moment waarop hij naar buiten trad met zijn homoseksuele aard.
Otten kan Reve positief waarderen, omdat hij diens werken ziet als ironie. De pornografische passages zijn beschrijvingen van
nederlagen. Nederlagen, omdat daarin ten diepste de zonde van de mens is getekend. Toch zou Otten zich rekenschap moeten geven van de
vraag of alles dan maar op deze manier aan het papier moet worden toevertrouwd. Moet een auteur niet rekenen met wat zijn werk
teweegbrengt? Heeft een auteur niet te bedenken al wat waarachtig, eerlijk, rein, lieflijk en welluidend is (Fil. 3:8)?
Christelijke literatuur
Dit is ook de vraag naar de aard van christelijke literatuur. Hoe kan het kwaad in christelijke literatuur aan de orde komen? Otten
stelt in de epiloog op het boek zichzelf de vraag wat christelijk geloof en literatuur voor elkaar kunnen betekenen. Daarbij komt hij
uit bij de realiteit van het kruis van Christus. Het draait in het christelijk geloof om een executie, waar we liever niet mee in
aanraking komen, zo schrijft Otten. Het kruis van Christus, God Die mens werd om te sterven, dat is de tragedie waar een
christenschrijver mee rekent. Dat zal altijd een christelijk literair werk stempelen.
Otten toont zich ten slotte dankbaar voor iedere denker of kunstenaar die dit oproept. Hij zegt erbij: al dan niet vloekend. Daar rijst
opnieuw de vraag: kan dat echt? Nee, dat kan niet. En het staat haaks op de dankbaarheid voor de realiteit van het kruis van Christus.
Want juist door het kruis van Christus zo centraal te stellen, laat Otten zien dat kerstening voor hem geen uiterlijk vernisje is. Hij
houdt ons uiteindelijk een spiegel voor: waar sta ik zelf? Wat betekent het kruis van Christus voor mij? En dat is nodig.
|