www.vergadering.nu  Recensie-index  www.vergadering.nu

4 RECENSIES


Jezus van Nazareth / 2
Van de intocht in Jeruzalem tot de opstanding
Joseph Ratzinger Benedictus XVI
uitg. Lannoo, Tielt, 2011
ISBN 9789020992472
380 blz., gebonden
€ 29,99
Dit boek bestellen bij Boekwinkeltjes.nl (tweedehands)...

of zoek bij: fakkel.nl | ichthusboekhandel.nl | goedhartboeken.nl

Dit is het langverwachte vervolg op het prachtige boek over Jezus van Benedictus XVI. 
Deze serie boeken behoren tot het meest persoonlijke dat Joseph Ratzinger ooit geschreven heeft. 

Zijn hele leven lang heeft Joseph Ratzinger zich bezig gehouden met de studie van Jezus van Nazareth. Hij deed dat als hoogleraar, als bisschop, als opperste hoeder van het geloof, als paus Benedictus XVI. Aan zijn Jezusboeken begon hij een paar jaar geleden, toen hij nog kardinaal was. Na zijn benoeming tot paus schreef hij er in zijn vrije uren aan verder.
Beschrijft het eerste deel Jezus vanaf zijn doop door Johannes tot en met de verheerlijking op de berg, in het tweede en laatste behandelt de paus én de kindheids én de lijdensgeschiedenis van Jezus. 

"Ik ben innerlijk lang onderweg geweest naar dit boek. Nadat ik gekozen was tot bisschop van Rome heb ik alle vrije ogenblikken benut om er verder aan te schrijven. 
Het is op generlei wijze een document van leergezag, maar enkel en alleen een uitdrukking van mijn persoonlijke zoeken ``naar het gelaat van de Heer``. Iedereen is daarom vrij mij tegen te spreken."
Benedictus XVI 

Lees ook de recensie van deel 1: Jezus van Nazareth / 1...  
Kijk ook naar "Door de Wereld" (23-4-2011): Bodar en Knevel over dit boek en Pasen...


4. Sofie - september 2011 - www.sophieonline.nl

Paus Benedictus en de bijbelkritiek

Recensie door Willem J. Ouweneel

Het recente boek van Joseph Ratzinger over Jezus van Nazareth bevat volgens Willem Ouweneel waardevolle beschouwingen over Schriftkritiek.

Schriftkritiek is letterlijk niets anders dan 'kritische analyse van (tekst en inhoud van) de Schrift', en als zodanig principieel neutraal. Elke theoloog 'doet' er dan ook aan. Tegelijk weten we dat er niet zoiets als neutrale wetenschap bestaat. Integendeel: ‘de' Schriftkritiek zoals wij die vandaag kennen, is een vrucht van de Verlichting, met alle voordelen van dien ('vrije', onconfessionele wetenschapsbeoefening) én alle nadelen van dien (vooral de afwijzing van alle `bovennatuurlijke' zaken, inclusief openbaring en inspiratie, maagdelijke geboorte en opstanding, enzovoort). 

Graag wil ik enkele opmerkingen over de wijsgerige achtergronden van de Schriftkritiek maken, vooral naar aanleiding van het recente boek van Joseph Ratzinger (paus Benedictus XVI): Jezus van Nazareth, deel 2 (Lannoo). De auteur maakt daarin belangwekkende opmerkingen over de Schriftkritiek.

Laat me beginnen de noodzaak van de goddelijke illuminatie (verlichting) van alle bijbellezers te onderstrepen, inclusief de theologen. Zonder deze illuminatie helpt de grootste academische geleerdheid niet. Ratzinger wijst op het voorbeeld van de 'onwetendheid' van niet alleen de Romeinse soldaten die Jezus kruisigden (Luc. 23:33v.) en de Joden die Jezus hadden uitgeleverd (Hand. 3:14-17), maar ook de geleerde Saulus van Tarsus, die in 'onwetendheid' een godslasteraar, vervolger (van de gemeente) en smader was geweest (1Tim. 1:13): „Hij die bij de beste meesters geleerd had en zichzelf als een waar schriftgeleerde mocht beschouwen, moet, wanneer hij terugkijkt, erkennen dat hij onwetend was. ( ... ) Eigenlijk moet dit samengaan van geleerdheid en diepe onwetendheid tot nadenken stemmen. Het toont de problematiek van een weten dat verwaand en zelfgenoegzaam is, en dus niet tot de waarheid zelf komt, die de mens zou moeten omvormen" (p.188).

Ratzinger wijst ook op de komst van de wijzen uit het Oosten, die vragen naar de geboren Koning der Joden: „De hogepriesters en schriftgeleerden weten precies waar de Messias geboren wordt. Maar ze herkennen hem niet. Wetend blijven ze blind (vergelijk Mat. 3:4-6)."

Theologisch post-postmodernisme
Consequente Schriftkritiek kan niet anders dan de streng wetenschappelijke eisen die zij graag (en terecht) stelt, ook steeds weer op zichzelf toe te passen. Met andere woorden: het is in de geest van de Verlichting om kritisch en ijverig voort te gaan met grondig historisch onderzoek, ook als dit zou betekenen dat vroegere beweringen van het Verlichtingsmodernisme daarmee weerlegd zouden worden. Dit betekent mijns inziens:

(a)De afwijzing van het premodernisme, dat zich ertoe beperkt zich onkritisch te beroepen op de gezagsinstanties van vroeger: de kerk, de traditie, de confessie, de door de grote leiders van vroeger eens voor altijd 'vastgelegde' exegeses.

(b)De afwijzing van het modernisme, voor zover het de naturalistische en rationalistische vooroordelen ervan betreft. Bij gebrek aan voldoende historische bronnen waren de `resultaten' van het Verlichtingsmodernisme eerder door deze vooroordelen dan door rigoureus historisch en literair onderzoek ingegeven.

(c) De afwijzing van het postmodernisme, dat op basis van zijn pluralisme en relativisme de ene uitleg even goed acht als de andere. Hier gaat het er nog slechts om wat de tekst met mij 'doet'; niet langer om iets wat of iemand die mij vanuit de tekst 'aanspreekt'.

Het modernisme wees terecht het simplistische gezagsdenken van het premodernisme af. Niet de grote leiders van vroeger maken uit wat en hoe wij hebben te denken, daar zijn we zélf verantwoordelijk voor. Daarom handhaaf ik de eis van het modernisme, en wel de noodzaak van rigoureus kritisch literair en historisch onderzoek, maar dan wel met paradigmatische vooroordelen die congeniaal zijn met de Schrift. Het postmodernisme wees terecht het universalistische rationalisme van het modernisme af: het sola ratio(ne) ('alleen [door] de rede') is evenmin de oplossing als het vroegere blinde gezagsdenken. Het post-postmodernisme wijst terecht het pluralisme en relativisme van het postmodernisme af. Maar ik handhaaf de ruimte die het postmodernisme weer geschapen heeft voor álle denkbare vooroordelen en uitgangspunten, zolang ze maar bruikbare resultaten opleveren.

In de woorden van Ratzinger (p.10): „Wil de wetenschappelijke Schriftexegese zich niet verliezen in steeds nieuwe hypothesen en theologisch irrelevant worden, dan moet zij methodisch een stap vooruitzetten en zichzelf weer als theologische discipline zien, zonder haar historische karakter op te geven. Zij moet leren dat de positivistische hermeneutiek, waar zij zich op baseert, niet een onderdeel is van een absolute en definitief gerealiseerde rationaliteit, maar een bepaalde historische vorm van rationaliteit, die gecorrigeerd en aangevuld kan en moet worden. Zij moet erkennen dat een correct ontwikkelde, gelovige hermeneutiek de tekst recht doet en zich tot een methodisch geheel kan verbinden met een historische hermeneutiek die haar grenzen kent."

Vergelijk ook Ratzingers opmerking elders (p. 215): „Het mysterie van de verzoening mag niet opgeofferd worden aan een betweterig rationalisme."

Methodologie
Afgezien van een vloed van detailkritiek kunnen er verscheidene algemene en fundamentele bezwaren worden aangevoerd tegen de gangbare Schriftkritiek:

(1) Westerse aanmatiging. 
Het is eigenlijk een aanfluiting dat moderne westerse critici, zonder (wat het OT betreft) ter vergelijking te beschikken over contemporaine Hebreeuwse literatuur, een oordeel wagen te vellen over verschillen in stijl en woordgebruik; over vermeende `literaire vormen' in geschriften uit een totaal andere tijd en cultuur; zinsneden en verzen wagen terzijde te schuiven of ze anders te rangschikken, elke keer wanneer hun westerse ideeën van samenhang en stijl worden aangetast; of beweren de tekst te kunnen verbeteren door zeldzame of ongebruikelijke woorden in de Masoretische tekst - woorden die zij niet begrijpen of in de context niet verwachten - te vervangen door andere woorden. Dit is sciëntisme (wetenschapsverabsolutering) in zijn meest uitgesproken vorm.

Naar aanleiding van een poging om een bepaalde paradox in Johannes 13 toe te schrijven aan `redactionele ontwikkeling' zegt Ratzinger (p. 67): 'dat is te beperkt, te zeer gedacht vanuit onze westerse denkschema's: En naar aanleiding van een dergelijk probleem in Johannes 17 spreekt hij van `een uitvloeisel van een academische logica, die een moderne intellectuele tekst als maatstaf hanteert voor een zo andere manier van spreken en denken dan wij aantreffen in het Johannes-evangelie' (p. 85).

(2) Geen objectieve bewijzen. 
Iets wat iemand die niet alleen theoloog, maar ook natuurwetenschapper en filosoof is, bijzonder opvalt, is de volstrekte afwezigheid van enig echt objectief-documentair bewijs in de bijbelkritiek. Zelfs de meest door de wol geverfde aanhanger van de bronnentheorie moet toegeven dat er niet de geringste aanwijzing is voor het bestaan hebben en de wederwaardigheden van de JEDP-bronnen, de Ur-Markus, of documenten als Q, M of L, die de critici gepostuleerd hebben.
Ratzinger betoogt „dat bij historisch onderzoek slechts een hoge graad van waarschijnlijkheid bereikt wordt, nooit een absolute en laatste zekerheid over alle details. Als de zekerheid van het geloof alleen afhankelijk zou zijn van historisch-wetenschappelijke garanties, dan zou het geloof altijd weer aanpassing behoeven. ( ... ) als de wetenschap [']bewijst['] dat wezenlijke woorden en gebeurtenissen historisch onmogelijk kunnen hebben plaatsgevonden, dan verliest het geloof de grond waarop het staat. ( ... ) [Het geloof] geeft ons de rust om exegetische hypotheses te beschouwen, die vaak met overgrote zekerheid geponeerd worden en meteen weer gerelativeerd, doordat er nieuwe posities naast of tegenover gezet worden, met dezelfde wetenschappelijke [']zekerheid[']" (102-104).

(3) Vals onderscheid tussen de 'historische Jezus' en de 'Christus van het geloof'.
Ratzinger zegt (p. 11): „De 'historische Jezus' zoals die gekenschetst wordt in de belangrijkste stroming van de kritische exegese met haar hermeneutische vooronderstellingen, is inhoudelijk te mager om te verwachten dat daarvan grote invloed op de geschiedenis kon uitgaan. Jezus is te zeer in het verleden vastgezet, met Hem is geen persoonlijke relatie mogelijk. Door de twee vormen van hermeneutiek, waarover ik hiervoor sprak, met elkaar te verbinden, heb ik geprobeerd zo te kijken en te luisteren naar de Jezus van de evangelies, dat het tot een ontmoeting kan komen" (cursivering van mij). Met andere woorden: de `wetenschap' van veel critici is niet alleen feitelijk pseudowetenschap, maar belemmert bovendien het zicht op de Christus met wie mensen een existentiële relatie kunnen aangaan.

De bekende existentialistische theoloog Rudolf Bultmann heeft over de vermeende opstanding van Jezus geschreven dat een dergelijk `miraculeus natuurgebeuren' als het weer tot leven brengen van een dode ons niet helpt en existentieel van geen belang is. In zekere zin geeft Ratzinger hem hierin gelijk (p. 219): „Dat klopt: als het bij de opstanding van Jezus alleen zou gaan om het mirakel van een weer tot leven gebracht lijk, dan was het voor ons uiteindelijk van geen belang." Immers, Jezus' opstanding zou dan niet anders zijn dan die van de jongeling te Naïn, die van het dochtertje van Jaïrus of die van Lazarus, die alle drie weer tot leven kwamen, maar op een bepaald ogenblik toch definitief gestorven zijn.

Nu meen ik niet dat Bultmann de opwekkingen van deze drie personen aanvaard zou hebben, maar het eigenlijke punt is dit: de opstanding van Jezus valt niet te beoordelen in termen van een of ander achterliggend wereldbeeld. Daarvan zegt Ratzinger (p. 222): „Natuurlijk kan er geen tegenspraak bestaan met wetenschappelijke bevindingen. In de verrijzenisgetuigenissen wordt echter over iets gesproken wat in onze ervaringswereld niet voorkomt. Er wordt over iets nieuws, toen eenmaligs gesproken - over een nieuwe dimensie van de werkelijkheid die zich toont. Het bestaande wordt niet bestreden. Er wordt ons eerder gezegd: er is nog een dimensie, een andere dan de dimensies die wij tot nu toe kennen, een extra dimensie. Druist dat in tegen de wetenschap? Kan echt alleen dat bestaan wat altijd heeft bestaan? Kan het onverwachte, het onvoorstelbare, het nieuwe niet bestaan? Wanneer God bestaat, kan Hij dan niet ook een nieuwe dimensie van het mens-zijn, van de werkelijkheid als zodanig scheppen?"

Met deze redenering kan ik mij geheel vereenzelvigen. Met alle gepraat over het `moderne natuurwetenschappelijke wereldbeeld' bereikt men hier niets, omdat het in de opstanding om een werkelijkheidsdimensie gaat die zich aan de gangbare natuurwetenschap onttrekt. Nog eenmaal Ratzinger (p. 234): „Geen van de evangelisten beschrijft de verrijzenis van Jezus zelf: zij is een gebeuren dat te situeren is in het mysterie van God, tussen Jezus en de Vader - en dat is voor ons niet te beschrijven; het onttrekt zich door zijn wezen aan de menselijke ervaring" - en dus ook aan alle natuurwetenschappelijke navorsing.

De 'paaskloof’
De 'paaskloof' (Easter gulf) die is aangebracht tussen de 'historische Jezus' van vóór Pasen en de 'kerygmatische Christus' van ná Pasen, is vals, omdat het geloof van de discipelen in Jezus niet pas na Pasen ontstond. Ratzinger zegt (p. 350): „Waar zou het geloof van na Pasen eigenlijk vandaan gekomen zijn, als de Jezus van vóór Pasen daartoe geen fundament bood? Met zulke reconstructies verhovaardigt de wetenschap zich."

Het christendom kon slechts ontstaan door de blijvende indruk die Jezus vanaf het begin op zijn volgelingen maakte. Dat was een indruk die de Jezustraditie vanaf het begin vorm gaf, zodat lang vóór Pasen reeds betrouwbare verhalen over Hem de ronde deden. De uitspraken van Jezus begonnen niet pas na Pasen te circuleren, waarbij ze in meerdere of mindere mate door 'gemeentetheologie' gemoduleerd zouden zijn, maar ze begonnen ruim vóór Pasen bij de discipelen, ja, bij Jezus zelf.

Ratzinger wijst erop dat we al circa twintig jaar na Jezus' dood in de Christushymne van Filippenzen 2:6-11 een volledig ontvouwde christologie vinden en vraagt hoe dat mogelijk is. De notie van 'gemeentetheologie' helpt hier niets (p. 21): „Hoe konden onbekende collectieve grootheden zo creatief zijn? Zo overtuigen en veld winnen? Is het ook historisch niet veel logischer dat het grote aan het begin staat en dat de gestalte van Jezus inderdaad alle beschikbare categorieën opblies en zich alleen vanuit het geheimenis Gods liet verstaan?" Zo verderop (p. 273): „De anonieme gemeente wordt tot een verbazingwekkende theologische genialiteit in staat geacht. Wie waren eigenlijk de grote figuren die iets dergelijks uitvonden? Nee, het grote, het nieuwe en opwindende komt juist van Jezus; in het geloof en leven van de gemeente wordt het ontvouwd, maar niet geschapen. Ja, de "Gemeente" zou helemaal niet ontstaan zijn en overleefd hebben als haar niet een buitengewone werkelijkheid vóórgegaan was."

Geen 'evangeliënharmonie'
De (vermeende?) tegenstrijdigheden die er tussen de vier evangeliën bestaan, kunnen in een zogenoemde `evangeliën-harmonie' gemakkelijk worden weggepoetst. Maar in wezen zijn het nu juist die verschillen, die onderlinge `spanningen; die de vier evangeliën zo boeiend maken. Die verschillen vormen het merg van elk van de vier evangeliën, hun `specialiteit'; ze vormen elk een eigen 'theologisch traktaat' Als die verschillen, die wrijfpunten, er niet waren, hadden we net zo goed één evangelie kunnen hebben. Ze vormen geen bedreiging voor het rechtzinnige geloof - zodat ze weggepoetst zouden moeten worden - maar een uitdaging om de vier 'Jezusbeelden' die ons in de evangeliën geboden worden, op te sporen.

Ratzinger heeft daar een fraai voorbeeld van gegeven door op een merkwaardig verschil tussen de evangeliën te wijzen (p. 168-170). Hij neemt het op voor 'de' Joden, die er alle eeuwen door van beschuldigd zijn dat zij Jezus vermoord hebben. Ratzinger betoogt dat het in Johannes weliswaar 'de Joden' zijn die Jezus' opponenten genoemd worden, maar dat deze term hier de beperkte betekenis van tempelaristocratie heeft; alleen een deel van de geestelijke leiders keert zich in Johannes tegen Jezus, niet `het' volk. In Marcus is het de `menigte' (Gr. ochlos) die om Barabbas' vrijlating roept; maar dit is niets anders dan 'het gepeupel, in concreto de aanhangers van Barabbas, oproerkraaiers die zich roerden tegen de Romeinse overheersers. Alleen bij Matteüs vinden we volgens Ratzinger „een verbreding van het marciaanse "ochlos", die rampzalige gevolgen [voor het Joodse volk] zal hebben" (p. 169). Matteüs 27:25 spreekt namelijk van 'al het volk; dat Jezus' bloed over zich afroept: „Matteüs drukt daarmee zeker niet het resultaat van historisch onderzoek uit: hoe had het hele volk op dat ogenblik aanwezig kunnen zijn en had het de dood van Jezus kunnen eisen?"

Dat lijkt mij een nogal vergezochte uitleg van de uitdrukking 'al het volk' (Gr. pas ho lans). De uitdrukking komt menigmaal in de evangeliën voor, zonder dat ooit noodzakelijk aan letterlijk het hele volk Israël gedacht is. Bijna altijd gaat het in Matteüs eenvoudig om de menigte van Jezus' toehoorders. Ook in Matteüs 27:25 lijkt mij daarom geen enkele reden te bestaan voor de visie dat volgens Matteüs letterlijk het hele volk Israël het bloed van Jezus ten oordeel over zich zou hebben afgeroepen. Maar wat overeind blijft staan, is het opmerkelijke verschil tussen de synoptici enerzijds (de `massa') en Johannes anderzijds ([een deel van] de geestelijke leiders). En dat mag. De geloofwaardigheid van het Schriftgetuigenis wordt er niet door aangetast. Integendeel, het naast elkaar staan van vier getuigenissen die op onderdelen niet met elkaar lijken te sporen, verhoogt nu juist hun echte status van getuigenissen.


3. Reformatorisch Dagblad - 24 juni 2011 - www.refdag.nl

Paus schrijft katholieke hymne op Jezus van Nazareth

Recensie door Dr. M.J. Kater

„Jezus is te zeer in het verleden vastgezet, met Hem is geen persoonlijke relatie mogelijk.” Juist met het oog op die relatie schreef paus Benedictus XVI het tweede deel van zijn studie over Jezus van Nazareth. Een veel­zeggend boek.

Dat Joseph Ratzinger een zeer kundig theoloog is, bleek onder meer reeds uit deel I van zijn ‘Jezusboek’. Het tweede deel, dat onlangs in een Nederlandse vertaling verscheen, onderstreept dat opnieuw. Het behandelt enkele belangrijke momenten uit het leven van Jezus, van de intocht in Jeruzalem tot de opstanding. Daarna volgt een epiloog met als opschrift ”Perspectief”, waarin de schrijver enkele kernachtige lijnen schetst inzake de belijdenis van Jezus als de ten hemel gevaren Koning. Een citaat waaruit kan blijken dat het om een diepzinnig en meditatief boek gaat: „Wat over de wolk gezegd wordt, is eenduidig theologisch van aard. Het beschrijft het verdwijnen van Jezus niet als een reis naar de sterren, maar als het binnentreden in het mysterie van God. Daarmee is een geheel andere grootte van het zijn aangegeven, een heel andere dimensie.” Zo zijn er vele uitspraken die uitnodigen tot nadenken.

Lees verder...


2. Nederlands Dagblad - 17 juni 2011 - www.nd.nl

Bijzonder boek over Jezus

door Henk de Jong

Als de paus een boek publiceert, denk je al gauw dat hij dat ‘ex cathedra’ geschreven zal hebben. Maar dat is een protestants misverstand. Benedictus XVI zelf schreef bij het eerste deel van zijn boek Jezus van Nazareth op het omslag: ‘Het is op generlei wijze een document van leergezag, maar enkel en alleen van mijn persoonlijk zoeken naar het gelaat van de Heer. Iedereen is daarom vrij mij tegen te spreken.’

Helemaal gerustgesteld was ik door deze woorden niet. Steeds voelde ik bij het lezen het pauselijke gezag over mij komen, maar ik moet zeggen dat ik me daar toch van harte in heb kunnen schikken en aan heb kunnen onderwerpen. In het algemeen dan. Dit gezag namelijk was niet formeel-ambtelijk maar inhoudelijk. Met grote eerbied, kunde en persoonlijke betrokkenheid (bij de strijd in Getsemane : ‘Hier heeft Hij ook vanwege mij geleden en geworsteld’) heeft de theoloog Joseph Ratzinger over de aardse bediening van onze Heiland geschreven.

Wat daarbij ook opvalt en bij mij als protestant een zekere jaloezie opwekt, is het feit dat van de uitlegkundige traditie van alle tijden gebruik is gemaakt. Wij protestanten gaan meestal niet verder terug dan de kerkhervorming. Je zou in dit boek van een oecumene in de lengte (van de geschiedenis) kunnen spreken.

Hermeneutiek van het geloof
De schrijver schuwt daarbij de historisch-kritische methode niet, maar hij stelt daar de hermeneutiek van het geloof, aangewezen in de leesregel van het christelijke Credo, naast, of eigenlijk boven. Het is een weldaad om van een groot geleerde als Ratzinger zinnen te lezen als: ‘Wij moeten erkennen dat bij historisch onderzoek slechts een hoge graad van waarschijnlijkheid bereikt wordt, nooit een absolute zekerheid over alle details’. Anders, zo vindt hij, zou het geloof altijd weer aanpassing aan de wetenschap behoeven.

Of: ‘Tegenwoordig heeft men visies op de verrijzenis ontwikkeld, waarin niet belangrijk is wat er met het lijk is gebeurd. Daarbij wordt echter de inhoud van het begrip verrijzenis zo vaag, dat we ons moeten afvragen met welk soort realiteit we in dat christendom eigenlijk nog te maken hebben’. Oei! En de bronnenscheiding waar de historisch-kritische wetenschap zo sterk in is, krijgt deze veeg uit de pan: ‘… een uitvloeisel van een academische logica die een moderne intellectuele tekst als maatstaf hanteert voor een zo andere manier van spreken en denken dan wij aantreffen in het evangelie’. Ratzinger kan scherp zijn!

Aard van het Bijbelse bericht
En nu dan ook een voorbeeld van de historisch-kritische benadering die de auteur (zoals ik zei) niet schuwt. Bekend is het verschil tussen de synoptische evangelies en Johannes over de datum van het Pascha van Jezus’ lijden en sterven: is de Heiland nu op de vrijdag of op de donderdag van de lijdensweek gestorven? De auteur maakt aannemelijk dat het Johannes bij zijn beschrijving eigenlijk niet om het Joodse Pascha gaat, maar om een afscheidsmaaltijd zonder het gebruikelijke ritueel, en wel op de woensdagavond van die week. Het is de maaltijd waar de Heer zíjn Pascha van maakt. Johannes bereikt zo dat terwijl bij de synoptici de instelling van de eucharistie plaatsvindt op het tijdstip van het slachten van de paaslammeren in de tempel, bij hem de kruisiging van Jezus daarmee samenvalt. In beide gevallen een zeer zinvolle voorstelling!

Daarmee is trouwens de moeite van het verschil in datering niet weggewerkt. Die neemt de schrijver serieus en laat hij ook gewoon staan. Misschien zijn er verschillende kalenders gebruikt. Geen gladstrijkerij dus. Maar hij zaait op grond van zulke oneffenheden geen wantrouwen tegen de teksten en tegen het gebeuren. Zijn behartigenswaardige overweging daarbij is dat bij het beschrijven van hetgeen geschied is volgens hem ook steeds de stem van de profetie meedoet. ‘Het bijzondere aan de berichten is dat ze doorspekt zijn met allusies en citaten uit het Oude Testament: het woord van God en het gebeuren doordringen elkaar’.

Daarmee raakt de auteur inderdaad aan de heel aparte wijze waarop de Schrift deze en andere geschiedenissen beschrijft. Er zit in de teksten behalve een horizontale ook een verticale lijn: die van de vervulling van de profetie. De Bijbel beschrijft dus de geschiedenis niet, maar hij gebruikt die voor zijn doel: om ons mensen voor God te stellen. Dit betekent dat het verschil tussen de evangelies er wel is, maar geen pijn doet.

Galilea
Ergens in het boek, bij de beschrijving van Jezus’ strijd in Getsemane, kwam ik een wel onopzettelijke verschrijving tegen in de weergave van Jezus’ woord: ‘Maar nadat Ik zal opgewekt zijn, zal Ik u voorgaan naar Jeruzalem’. De tekst zegt evenwel: ‘… naar Galilea’ (Marc. 14 : 28). Een spijker op laag water? Nee, ik wil zeggen dat de auteur hier bij dat ‘Galilea’ een mooi punt had kunnen maken. Wat bedoelt namelijk die opmerkelijke vingerwijzing, die zowel vóór als na Jezus’ dood en opstanding tot driemaal toe gegeven wordt? Mogen we, bij alles wat er verder over te zeggen valt, er niet ook een aanwijzing aan de jongeren, maar ook aan de lezers van het evangelie, in zien om met het grote nieuws van de opstanding naar het begin van het evangelie terug te gaan en de rondwandeling door Galilea als het ware nog eens over te doen?

Om al die moeilijke woorden die daar gezegd zijn: over het liefhebben van de vijand, over het laten begraven van de doden door de doden, over het haten van vader en moeder, over het geloof als een mosterdzaadje, over het binnengaan door het oog van een naald, enzovoort, – om al die woorden nu nog eens in het licht van de opstanding uit de dood aan te horen en te overwegen? Om zo de ultieme kracht te putten uit het woord van de Meester: ‘Wat bij de mensen onmogelijk is, dat is mogelijk bij God’?

Het zou mooi aansluiten bij het prachtige pleidooi van de schrijver om Jezus’ prediking van het koninkrijk Gods uit het begin van zijn optreden niet los te maken van zijn lijden, sterven en opstanding op het eind – zoals door veel uitleggers gedaan is en wordt.

Maar het gaat bij deze publicatie van de paus toch zeker om een rooms boek? Ja, maar toch op een manier die mij als protestant niet hindert maar integendeel aan het denken zet. Ik noem een essentieel punt: het verzoenend offer van de Heer waarvan de kerk niet alleen afhankelijk is, maar waar zij volgens de paus ook actief bij betrokken wordt. Ik denk nu aan de passage waarin de auteur het woord uit Psalm 40 becommentarieert dat in Hebreeën 10 : 5v. wordt aangehaald: ‘Slachtoffer en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid’. ‘Oren hebt Gij mij gegraven’, zegt de letterlijke tekst van vers 7 van de psalm.

In de tijd van het Nieuwe Testament was bij Joden en Grieken het inzicht algemeen geworden (aldus het boek) dat God iets anders van de mens vraagt dan het dierlijke offer. In plaats daarvan kwam het gezuiverde besef te staan dat het aankomt op het gehoorzaam luisteren naar Gods woord. Maar de brief aan de Hebreeën heeft in de psalm toch nog een aankondiging van iets meer gelezen, dat het namelijk niet maar gaat om een leven naar het woord (de oren en de gehoorzaamheid), waar steeds onze onvolkomenheid aan kleeft, maar om een leven uit het vleesgeworden Woord (het lichaam), te weten in de eucharistie: ‘De Zoon wordt mens en voert in zijn lichaam het hele mens-zijn naar God terug’. ‘De gehoorzaamheid van Christus wordt als een open ruimte beschreven, waarin wij mee naar binnen worden genomen’ (…) ‘Het mysterie van het kruis is niet iets wat gewoon tegenover ons staat, maar het betrekt ons erbij en geeft ons eigen leven een nieuw aanzien’. ‘Aan God wordt zo gegeven wat wij Hem niet kunnen geven en dat toch onze gave is’.

Hier wordt ernst gemaakt met het feit dat in de psalm de vraag aan ons mensen gesteld wordt wat wij God zullen offeren. ‘Geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus’ (vers 10) geven wij op die vraag antwoord.

Ik moet zeggen dat ik zo de onbloedige herhaling van Christus’ offer in de mis nog nooit bekeken heb. Dit is duidelijk iets anders dan dat de verzoening voor een deel van onze menselijke inbreng afhankelijk wordt gemaakt, zoals in antwoord 80 van de Heidelbergse Catechismus aan Rome verweten wordt. Vooral dat tegenover ons blijven staan van het geheimenis van de verzoening in de gereformeerde zienswijze houdt me sinds Ratzingers boek bezig. Zou het kunnen zijn dat daar bij ons te zeer een afstandelijke gebruikershouding uit voortvloeit?

Over Maria
Een medeprotestant die de twee boeken van de paus over Jezus gelezen had zei met enige verwondering tegen mij dat hij weinig over Maria was tegengekomen, minder dan hij gedacht had. Het is waar, ik gaf hem dat toe. Maar (bedacht ik later) mochten we dat eigenlijk wel verwachten? Er staat over Maria niet zoveel in de Bijbelteksten. Daarvoor moet je eerder bij de traditie zijn waarin de spaarzame gegevens uit het evangelie tot een complete mariologie geëvalueerd zijn. Ratzinger is exegeet genoeg om dat te beseffen en zich aan de tekst van de evangelies te houden.

Toch is er natuurlijk ook weer niet helemaal niets over te vinden. Zo lezen we bij het woord van Jezus vanaf het kruis tot zijn moeder en tot Johannes: ‘De aanspreking ‘vrouw’ wijst tegelijk terug naar het scheppingsverhaal, waarin de Schepper Adam zijn vrouw schenkt. Adam antwoordt op die nieuwe schepping: ‘Eindelijk, dit is been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees! Mannin (vrouw) zal zij heten’ (Gen. 2 : 23). De heilige Paulus heeft Jezus in zijn brieven als de nieuwe Adam getypeerd, met wie de mensheid nog eens opnieuw en anders begint. Johannes zegt ons dat bij die nieuwe Adam ook opnieuw ‘de vrouw’ hoort, die hij ons in Maria voorstelt. In het evangelie blijft dat een stille wenk, die in het geloof van de Kerk gaandeweg ontvouwd werd’.

Voor mij is dit toch meer inleg dan uitleg. Maar het mooie van de katholieke aandacht voor Maria is dat ze altijd bedoeld is als een aandacht voor haar ‘om haar Zoons wille’.

Aanraking
Tenslotte wil ik ten aanzien van het verzoenend offer van Christus een spreekwijze signaleren die voor mij iets onbevredigends heeft. In verband met de plaatsvervanging die bij de oudtestamentische offers en bij Jezus’ offer zo’n belangrijke rol speelt, lezen we: ‘De gedachte daarachter is dat het offerbloed, waarin alle zonden van de mensen zijn opgenomen, in aanraking komt met de godheid en daardoor wordt gereinigd. En omdat het bloed symbool staat voor de mensen, worden ook zij door de aanraking met God gezuiverd’ en: ‘In het contact van de Reine met alle onreinheid wordt het vuil van de wereld werkelijk opgezogen, opgeheven en omgevormd in de pijn van de oneindige liefde’.

Voor de gedachte van die aanraking zou men zich kunnen beroepen op Haggaï 2 : 13/14, maar toch komt deze beeldspraak, wanneer ze zo alleen gehanteerd wordt, bij mij wat magisch over. De verzoening komt hierdoor te veel op de noemer van de kracht te staan in plaats van op die van het recht.

Kunnen we hierbij die andere beeldspraak van de loskoop wel missen? Ik denk aan het woord van Petrus: ‘…wetende dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die u van de vaderen overgeleverd is, maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam’ (I Petr. 1 : 18/19). Het offer van Christus had toch (ook) een betalend karakter? Of begrijp ik het boek hier niet goed?

Genoeg nu over dit mooie boek, dat ik met vreugde en dankbaarheid gelezen heb. Ik vind het heel bijzonder dat wij van de paus van Rome twee zulke prachtige boeken over Jezus gekregen hebben.


1. Friesch Dagblad - 19 april 2011 - http://www.frieschdagblad.nl   

Deel 2 van het pauselijke Jezusboek is uit!

Recensie door Prof. dr. Willem J. Ouweneel

In 2007 verscheen deel 1 van het boek van de rooms-katholieke theoloog Joseph Ratzinger (thans paus Benedictus XVI) getiteld Jezus van Nazareth. Ik was erg blij met dat boek, zowel vanwege de boeiende inhoud als vanwege de persoon die het schreef. Er is bij mijn weten nooit een paus geweest die een boek over Jezus schreef, een boek dat theologisch ook nog eens zo doorwrocht en tegelijk zo boeiend, zo persoonlijk-gelovig (dus niet alleen maar theologisch) en zo ‘evangelisch’ is. Zo blij als ik met deel 1 was, zo ben ik het met deel 2, dat zojuist in een heel aantal talen is verschenen. Je zou met dit boek in de hand de paus momenteel de meest invloedrijke evangelist op aarde kunnen noemen. Van geen enkel Jezusboek zullen zoveel exemplaren verkocht worden. Dat is natuurlijk ook omdat het de paus is die het geschreven heeft – al was hij aan deel 1 al begonnen toen hij nog kardinaal was – maar toch.

Het is trouwens geen ‘gemakkelijk’ boek. Ratzinger is theologieprofessor geweest, en dat zullen we weten ook. Daarom is het ‘Woord vooraf’ erg belangrijk, waarin de paus zich verantwoordt over de opzet van beide delen. Het gaat hem niet om een ‘christologie’ (een theologische leer van Christus), ook niet om een Leben Jesu (een ‘leven van Jezus’ zoals de historische kritiek er heel wat geproduceerd heeft en waarin onderzocht wordt wat er na alle onderzoek van de ‘historische Jezus’ is overgebleven). Nee, het gaat de auteur om de persoon, de boodschap en het werk van Jezus zoals die uit de vier evangeliën tot ons komen.


Ratzinger erkent de resultaten van de historisch-kritische methode (p. 6). Daar zullen orthodoxe christenen niet onverdeeld gelukkig mee zijn, maar het lijdt geen twijfel dat zulke positieve resultaten er zijn. Ik voeg er echter altijd aan toe dat de historische kritiek vaak te veel geleden heeft onder de afkeer van het bovennatuurlijke. Dat is meer een product van de Verlichting dan van ‘zuivere’ wetenschap (voor zover die bestaat). De paus wijst dat dan ook af. Het is heel opmerkelijk dat hij hier onderscheidt tussen de ‘historische’ hermeneutiek ‘die haar grenzen kent’ én een ‘gelovige’ hermeneutiek. En dan doet hij deze opmerkelijke uitspraak dat met de ‘historische Jezus’ van de schriftkritiek ‘geen persoonlijke relatie mogelijk’ is (p. 7/8). Dat zet de toon voor dit belangrijke boek: het is Ratzingers doel zijn lezers te ‘helpen die Jezus willen ontmoeten en in Hem willen geloven’ (p. 8). Het boek is wetenschappelijk verantwoord, maar het is méér dan dat: het is een persoonlijk geloofsgetuigenis van iemand die ernaar uitziet dat ook anderen diezelfde Jezus (beter) gaan leren kennen. Dat geloofsgetuigenis behelst uitdrukkelijk ook het geloof in de verrezen en verheerlijkte Heer, dwars tegen de aanspraken van de Verlichtingsvrijzinnigheid in.

Het boek behandelt het laatste deel van Jezus’ leven op aarde: vanaf Jezus’ intocht in Jeruzalem via zijn lijden en sterven tot zijn opstanding en hemelvaart. Deze geschiedenis zal de meeste lezers zeer vertrouwd zijn. Maar de paus speelt het klaar op praktisch elke bladzijde ons verrassende samenhangen en boeiende doorkijkjes te geven. Voortdurend stoot hij door naar een diepere betekenislaag in de tekst en ontsluit die daardoor voor een breed niet-theologisch publiek. Wie zijn best doet de niet gemakkelijke stof tot zich te nemen zal, of hij/zij nu christen is of niet, steeds meer geboeid raken door het beeld van Jezus zoals Ratzinger het schildert. Ik voel een diepe geestverwantschap met hem, zowel als gelovige alsook als theoloog. Het is een waarlijk oecumenisch boek geworden, met opvallend genoeg maar heel weinig elementen die exclusief rooms-katholiek zijn.

Dat wil natuurlijk niet zeggen dat ik niet ook mijn theologische bezwaren heb; maar dat is heel gewoon. Het gaat mijns inziens ook nergens over zaken die echt de fundamenten van het christelijk geloof raken (tenzij men élk meningsverschil tot ‘fundament’ wil opblazen). Een zo’n kwestie is de eschatologie van de paus, zoals die tot uiting komt in zijn behandeling van de ‘rede der laatste dingen’. Het zou de moeite waard zijn om te zien of er ergens in het rooms-katholieke denken plaats zou mogen komen voor een eindtijdelijk herstel van het etnische Israël in zijn eigen land. Bij Ratzinger klinkt nog te veel de aloude ‘vervangingstheologie’ door die met name bij Augustinus begonnen is. Daarbij hoort ook de stelling dat de sabbat ‘vervangen’ zou zijn door de eerste dag der week (p. 158).

Ook heb ik er moeite mee om in Joh. 17 het ritueel van Grote Verzoendag terug te vinden. Dit is niet de hogepriester die tot God, maar de Zoon die tot de Vader spreekt, en niet over verzoening, maar over het eeuwige leven, eenheid, gemeenschap, heerlijkheid. Waarbij Ratzinger trouwens prachtige dingen over het eeuwige leven zegt! Wat de ‘eenheid’ van de Kerk in Joh. 17 betreft, drukt de paus zich zeer behoedzaam uit, en dat vind ik in hem te prijzen. Wel wijst hij op wat in zijn traditie de ‘apostolische successie’ (hier: ‘opvolging’) heet: de rechtstreekse lijn van de eerste tot de tegenwoordige ambtsdragers in de kerk – een rooms-katholieke gedachte, die echter ook bij de oosters-orthodoxen, de anglicanen en de lutheranen te vinden is. Alleen de gereformeerden en de evangelicalen hebben er afstand van genomen.

Ook wat het instelling van het avondmaal betreft gaan de rooms-katholieke en protestantse meningen uiteraard uiteen. Zijn verhandeling erover is wel erg wijdlopig als het gaat om de vraag op welke dag Jezus het avondmaal heeft ingesteld en of het wel om een echte Pascha-maaltijd ging (waarbij Ratzinger voorzichtig tot een negatieve conclusie komt). Heel belangrijk is dat de auteur – tegenover de liberale theologie – vasthoudt aan de betekenis van Jezus’ offer als ‘plaatsvervangende genoegdoening’ (p. 74, 140-146). De rooms-katholieke transsubstantiatieleer klinkt en passant door in de woorden ‘omvorming van brood en wijn’ (p. 79) en ‘de woorden waarmee brood en wijn veranderen’ (p. 85). Maar het is in de paus te prijzen dat hij deze leer niet aan zijn lezers opdringt.

Men kan zich ook afvragen of sommige verhandelingen, zoals over ‘natuur’, ‘persoon’ en ‘wil’ (in de Getsemane-episode, p. 95-98) niet veel te diep gaan voor het breed publiek dat de auteur toch wil bereiken. Hetzelfde geldt voor zijn beschouwing over het waarheidsbegrip naar aanleiding van de bekende vraag van Pilatus (p. 115-118).

Ten slotte: het boek bevat een paar vervelende vertaalfouten (germanismen; geen verschil zien tussen 'omdat' en 'doordat'), 'katholicismen' ('evangelies', 'bekoring') en 'vlaamsismen', onnodig moeilijke woorden (prepaschaal, allusie) en toont weinig begrip voor Nederlandse interpunctie.

www.vergadering.nu