www.vergadering.nu Recensie-index www.vergadering.nu
1
RECENSIE
Het calvinistisch ongemak
Calvijn als erflater en provocator van het Nederlandse protestantisme
Rinse Reeling Brouwer, Bert de Leede, Klaas Spronk (red.)
Uitg. Kok, Kampen 2009
250 blz. € 24,90 Dit boek bestellen bij Boekwinkeltjes.nl (tweedehands)... of zoek bij: fakkel.nl | ichthusboekhandel.nl | goedhartboeken.nl
Het Nederlandse protestantisme heeft al vroeg in Johannes Calvijn een van haar belangrijkste inspiratoren gevonden. Toch was zijn inbreng nooit onomstreden, en ook nu roept de naam van deze erflater bij veel protestanten naast waardering ook ongemak op.
In deze bundel raakt een twintigtal medewerkers van binnen en buiten de Protestantse Theologische Universiteit aan een reeks van wrijfpunten. Deze betreffen de aard van het geloof – ervaart het (post)moderne zelf het niet als veel te agressief om te stellen ‘dat wij niet van onszelf zijn’? –, de geschiedenis van de interpretatie – wie mocht zich ten tijde van het Verzet of de Apartheid met recht op Calvijn beroepen? –, en allerlei actuele kwesties in kerk (wekelijkse avondmaalsviering?) en maatschappij (‘economie van het genoeg’?).
Met medewerking van o.a. Erik de Boer, Jan Hoek, Gert J. van Klinken, Leo J. Koffeman, Gerrit W. Neven, Herman Noordegraaf en Ciska Stark.
1.
Nederlands
Dagblad
- 4 september 2009 - www.nd.nl
Een ongemakkelijk boek over calvinistisch ongemak
Recensie door Jan van der Graaf
Het calvinistisch ongemak is een weerslag van referaten van een Calvijncongres dat op 27 april in Kampen werd gehouden. De ondertitel 'Calvijn als erflater en provocator van het Nederlands protestantisme' maakt duidelijk dat Calvijn kritisch onder het ontleedmes werd gelegd. Een hoofdreferent nam het voor Calvijn op, waarna een 'tegenstem' volgde.
Ik noem het boek op voorhand een ongemakkelijk boek, zeker om het te bespreken. Niet altijd is duidelijk waar de instemming eindigt en de tegenstem begint. Niet altijd wordt duidelijk of het ongemak is gelegen in Calvijns theologie zelf of bij zijn nazaten, in het calvinisme. Niet altijd heeft men de indruk in het gedachtegoed van Calvijn te ademen in diens eigen bewoordingen. Sommigen betreden een eigen taalveld, waarin meer eigen theologie ligt dan die van Calvijn, in diens eigen idioom.
De bundel is verder wat betreft de thema's en de benadering ervan zo divers dat een rode draad moeilijk te ontdekken valt. Het eerste deel heet 'Godskennis en zelfkennis'. Maar of het daar nu altijd over gaat? En tenslotte: Het zal wel liggen aan de korte periode tussen het congres en de datum van verschijning van deze bundel, dat de correctie hier en daar nogal te wensen overliet.
Predestinatie
Na een hoofdstuk van Rinse Reeling Brouwer (PThU) over de openingszin van Calvijns Institutie, onder de titel 'Een zelfkennis die gebroken is door Godskennis', gaat Erik A. de Boer (VU) in op
'de ongemakkelijk verkiezingsleer van Calvijn & Co'. Hij vergelijkt die leer onder meer met die van Augustinus en (de strengere) Beza op dat punt. In zijn `sterkte-zwakteanalyse’ is zijn eerste conclusie, dat men bij Calvijns leer van de predestinatie moet uitgaan van diens vooronderstelling dat God goed is en in Hem geen spoor van duisternis is ( 1 Joh. 1: 5), zodat Paulus in verrukking spreekt over de verkiezing in Christus (Ef. 1 : 3-4). En verder: onze ogen zijn te zwak om de afstand tot de 'denk- en belevingswereld' van de 16e eeuw te kunnen overbruggen.
Verwerping
Maar als Reeling Brouwer stelt dat God voor ‘de mens' kiest, vraagt De Boer terecht of die keuze alle mensen geldt. Er is ook verwerping. Verwerping, de 'donkere achterkant van de verkiezing' dient echter niet om „kleine mensen angst aan te jagen, maar om bij grote mensen aandacht voor de eeuwigheid van God te vragen".
Het behoort echter ook tot Calvijns verkiezingsleer, zegt Hans-Martin Kim (PThU), dat het joodse volk 'collectief verworpen' was, vanwege „de blindheid, die God hen had opgelegd, maar die toch door eigen schuld veroorzaakt was". Nochtans ligt voor hen in de visie van Calvijn op de eenheid van het Oude en het Nieuwe Testament (één verbond) een aanzet voor het aangaan van de joods-christelijke dialoog.
De 'meerwaarde' van het Nieuwe Testament vormde voor Calvijn namelijk geen reden „om een triomfalistische houding aan te nemen tegenover het Israël van het Oude verbond (vgl. Romeinen 11 : 20)". Dat vraagt dan naar mijn oordeel echter wel bredere en diepere uitwerking, met Calvijns Bijbelcommentaar ernaast. Want de auteur trekt hier wel zijn eigen lijn. Hoe functioneert dan Rom. 11 in die eenheid van het verbond?
Een cruciaal hoofdstuk, dat ik twee maal las, vormt wel dat van Bert de Leede (PThU) over Calvijns 'overdenking van het toekomende leven', in een cultuur waarin 'tijd gaat voor eeuwigheid'. Calvijn spreekt over de verachting van het aardse leven, want ,,wat is de aarde anders dan een oord der ballingschap"? Sterven is „afgelost worden van de wacht". Een christen moet zijn gemoed opheffen „boven de verrotting der aarde". Ongemak bij het lezen van Calvijn, wie herkent dat hier niet? De Leede ervaart hier 'vervreemding' maar ook 'aantrekking'. Hij voelt zich weliswaar ongemakkelijk maar weet anderzijds dat bij Calvijn het leven op aarde „een gave van God is en vol zegeningen".
Calvijn heeft echter 'een punt', aangezien zijn visie in deze bepaald wordt door het feit dat de kern van het christelijke leven de nederigheid (humilitas) is, samen met de boetvaardigheid, en dat het leven in de praktijk gekenmerkt wordt door kruisdragen. Het verlangen naar de hemel is daarom 'een noodzakelijke oefening'. De Leede trekt er verder de conclusie uit dat „de ascese in de zin van de zelf-gekozen begrenzing' in onze consumptiemaatschappij uiterst actueel is. In plaats van 'tijd gaat voor eeuwigheid' moeten we leren zeggen 'toekomst gaat voor heden'. Zijn wij nog pelgrims?, vraagt De Leede als toepassing.
Vieren
Ik sluit af met twee hoofdstukken over vieringen. Veelal wordt benadrukt dat Calvijn niet zo geporteerd was voor de viering van de christelijke feestdagen. Jaap H. van der Laan (TU Kampen) brengt daar een correctie op aan. Als 25 december op een doordeweekse dag viel, ging hij inderdaad in de dagelijkse prediking gewoon door met zijn lectio continua: een preek over Deuteronomium 21 (neem en lees!) op 25 december 1555, in 1550 over Micha 5 : 6-14 en in 1559 over Genesis 8 : 1-4. In 1555 zei hij dat ,,meer volk voor de preek gekomen is dan gewoonlijk" en exclameert dan: ,,Jullie lijken wel een stelletje zielige beesten... Denken jullie nu werkelijk daarmee
God te eren?” Het zou vandaag gezegd kunnen zijn. Maar op de zondag daarna zou hij Avondmaal vieren „en de geschiedenis van onze Heer Jezus Christus ten gehore brengen". Hij achtte het feest van de geboorte van Christus 'te hoog' om dat op een doordeweekse dag af te doen. Viering, samen met het avondmaal.
En dan het avondmaal zelf. Calvijn heeft de wekelijkse viering ervan in Genève niet voor elkaar kunnen krijgen: het bleef beperkt tot vier keer per jaar. Jan Hoek (PThU) weet zich echter aangesproken door „de nooit vervulde hartewens van Calvijn: elke zondag avondmaal". Hij kiest voor eucharistie (dankbaarheid). Hoek spreekt er ook zijn verbazing over uit dat juist in de rechterflank van de gereformeerde gezindte veelal sprake is van avondmaalsmijding, „haaks op de opvattingen en praktijk van Calvijn". Het is echter bepaald ook niet in Calvijns lijn om „lichtvaardig en ondoordacht" het avondmaal te vieren. Calvijns notie van ‘(mystieke) vereniging met Christus' door de Heilige Geest is helaas bij Calvijns erfgenamen 'in meerderheid' verdwenen. Dat vraagt correctie.
Tenslotte
Ik doe andere bijdragen, waaraan ik geen aandacht kon geven, tekort, bijvoorbeeld het mooie doorkijkje van Gert J. van Klinken over 'calvinisme en verzet' (hoewel meer calvinisme dan Calvijn). Mijn kritiek op de kritiek van Gerrit de Kruijf inzake Calvijns theocratie herhaal ik hier niet. De bijdragen waaraan ik wel aandacht gaf, gaan rechtstreeks op Calvijn terug en geven waarde aan het geheel; ten spijt enkele bijdragen, waarbij ik me wat ongemakkelijk voelde.
|