www.vergadering.nu Recensie-index www.vergadering.nu
3
RECENSIES
De doop in de vroege kerk
Hendrik F. Stander, Johannes P. Louw
Uitg. Boaz Multimedia,
Veenendaal 2010
9789081218351
185 blz. € 9,95
Dit boek bestellen bij Boekwinkeltjes.nl (tweedehands)... of zoek bij: fakkel.nl | ichthusboekhandel.nl | goedhartboeken.nl
In de hedendaagse kerk geeft de doop nog steeds aanleiding tot verhitte discussies, waarbij veel geleerden de dooppraktijk in de vroege kerk gebruiken als bewijs voor hun eigen standpunt. Misleidende beschrijvingen, die bijeengesprokkeld zijn uit moderne secundaire werken, hebben ertoe geleid dat veel christenen in verwarring zijn en onbeantwoorde vragen hebben over het onderwerp. De schrijvers hebben ingespeeld op de behoefte dat christenen zelf de primaire teksten kunnen lezen, en hebben zo een waardevol bronnenwerk samengesteld uit de geschriften van de kerkvaders, uit de kunst en de inscripties op grafstenen. Het werk is objectief, wetenschappelijk en voor iedereen toegankelijk.
Zowel professor Stander als professor Louw is een autoriteit op het gebied van onderzoek met betrekking tot de kerkvaders. Prof. Stander is momenteel hoofd Grieks bij het departement Oude talen aan de Universiteit van Pretoria (Zuid-Afrika), en schrijver van meer dan 400 boeken en artikelen. Prof. Louw was tot zijn pensionering hoofd Grieks aan de Universiteit van Pretoria; hij heeft zo’n 120 artikelen en boeken gepubliceerd.
3
RECENSIES
3.
Antispace
- 12 juli 2011 - www.antispace.nl/Mephobian/
De doop in de vroege Kerk
Recensie door J.H. van Lienden
Dit boek gaat over de doop in de vroege kerk. Dat is de titel en dat klopt. Het hele boek draait daarom. Achterop het boek staat het volgende: “De schrijvers hebben ingespeeld op de behoefte dat christenen zelf de primaire teksten kunnen lezen, en hebben zo een waardevol bronnenwerk samengesteld uit de geschriften van de kerkvaders, uit de kunst en de inscripties op grafstenen. Het werk is objectief, wetenschappelijk en voor iedereen toegankelijk.” En dat is waar het boek nogal in gebreke blijft. Dit boek is verre van objectief. Ik hoopte, voordat ik aan het boek begon, dat ik afwegingen zou zien van de teksten van de kerkvaders. Maar bij de inleiding was de insteek helaas al duidelijk. En inderdaad kreeg ik hoofdstuk na hoofdstuk argumenten voorgeschoteld die de volwassendoop door onderdompeling bepleiten. We gaan het nader bekijken.
Ik begin met kort de visie van de auteurs weer te geven: In de eerste drie eeuwen was het de gewoonte in de kerk dat je niet als zuigeling werd gedoopt maar pas als je onderwijs kon volgen over de christelijke leer. Dit is in de derde en vierde eeuw nog steeds zo, hoewel er dan signalen zijn dat er een verschuiving optreedt naar de zuigelingendoop. Tevens gebeurde de doop in de regel door middel van onderdompeling.
Ik wil inhaken bij een belangrijk voorbeeld. Veel kerkvaders beschrijven hoe het onderwijs in de kerk geschiedde voordat mensen gedoopt werden. Zo ook Origenes (+/-180-254). Hij schrijft over ‘het afzweren van de duivel’, ‘gewoonten en manieren laten varen’ en ‘zich vernieuwen’. De schrijvers benadrukken direct dat het hier dus om de volwassendoop gaat. En...ja dat klopt! Punt is dat dit geen argument is tegen of voor de kinderdoop. Ook in kerken waar de kinderdoop plaatsvindt, vindt dit onderwijs ook nog steeds plaats. (zie noot 1) Met dit inzicht is een groot gedeelte van dit boek al ontkracht in haar ‘bewijsvoering’ voor de latere introductie van de kinderdoop.
Als we de teksten van Origenes nader bekijken zien we dat zijn beschrijving van de volwassendoop geen reden voor hem is om zuigelingen uit te sluiten van de doop. Origenes schrijft: “Om deze reden [AL: vanwege de erfzonde] ontving de kerk een overlevering van de apostelen om de doop zelfs aan zuigelingen te bedienen”. De schrijvers melden dat rond deze tijd blijkbaar de zuigelingendoop zijn intrede deed (ze ontkennen simpelweg dat dit een overlevering van de apostelen is. Origenes gebruikt dit als authoriteitsargument, stellen ze). Ze benadrukken nog dat Origenes’ argumenten niet lijken op argumenten die gebruikt worden met betrekking tot de verbondsleer, maar dat de zuigelingendoop gebeurde voor ‘reiniging van de erfzonde’. Volgens hen kan de zuigelingendoop nog niet wijdverbreid zijn geweest op dit punt in de geschiedenis, omdat we ook in de 4e eeuw nog veel verwijzingen vinden naar de volwassendoop. Ook dit laatste argument is zwak. Zoals ik net al schreef bestonden de kinderdoop en volwassendoop in die tijd naast elkaar, en bestaan ze ook vandaag de dag nog naast elkaar. Beschrijvingen van de volwassendoop in de vierde eeuw zijn geen argument dat de kinderdoop niet al veel eerder de gewoonte was. In de vierde eeuw wordt het christendom voor het eerst een staatsreligie. Het christendom groeit gestaag in de eerste eeuwen en dus zijn het voornamelijk volwassenen die zich tot de kerk wenden, en gedoopt worden. In onze maatschappij zijn er niet zo veel bekeringen meer, en vindt er dus vaker een kinderdoop plaats dan een volwassendoop.
Dit laatste argument wordt (pas) voor het eerst genoemd in de conclusie van het boek. Daar vinden we het volgende: “Tenslotte moet worden opgemerkt dat de opvatting die vaak in de moderne literatuur wordt gevonden - namelijk dat de volwassendoop in de vroege kerk een zendingssituatie met zich meebracht - niet kan worden gestaafd vanuit de relevante literatuur van de kerkvaders. Immers, de overgang van de volwassendoop naar zuigelingendoop gebeurde op een moment dat het christendom al een wijdverbreid fenomeen was in de klassieke wereld.” Als ik dit combineer met de overtuiging van de auteurs dat de kinderdoop in de 3e en 4e eeuw, via een proces, gewoonte is geworden, dan klopt het gewoon niet. Als keizer Constantijn zich in het begin van de vierde eeuw bekeerd tot het christendom, is zo’n 10% van de mensen christen. Als het christendom dan staatsreligie wordt gaan nog veel meer mensen zich bekeren. We hebben dus juist alle reden om te denken dat de zendingssituatie zeker ook in de vierde eeuw nog volop actueel was.
Dit zijn even twee inhoudelijke punten van kritiek. In een ander artikel hoop ik per hoofdstuk kritiek te geven op de auteurs. Dit boek is vooral geen aanrader als je denkt een genuanceerd verhaal te lezen over de voors- en tegens van beide vormen van doop. Wat vooral steekt is dat men schrijft dat het boek dat zou moeten zijn. In hoofdstuk 1 staat: “Dit boek is niet bedoeld om welk theologisch standpunt dan ook te verdedigen. Bepaald niet.” En even verder begint het dan al tendentieus te worden: “Wat het meest opvalt in de argumenten van de aanhangers van zuigelingendoop is dat zij niet bereid zijn te accepteren dat het dopen van zuigelingen eens en ergens een aanvang nam in de geschiedenis van de vroege kerk.” En, tot mijn spijt, blijven zulke (eenzijdige) opmerkingen het hele boek door terugkomen. Het boek bevat nog wat onzorgvuldigheden in layout en kleine feitjes, maar dat is bijzaak. Het had zou van meerwaarde kunnen zijn in discussie over de doop, maar nu is het een eenzijdig verhaal geworden. Wees dan eerlijk en zet op de kaft van je boek dat je een aanhanger van de geloofsdoop door onderdompeling bent.
Noten
1. De kerkboeken in gereformeerde kerken bevatten ook twee doopformulieren waarvan één ‘formulier voor de bediening van de heilige doop aan volwassen’. Daar staat boven: “Zij die in hun jeugd niet gedoopt zijn en op latere leeftijd te kennen geven de christelijke doop te willen ontvangen, dienen vooraf onderwezen te worden in de christelijke leer”.
2.
EO/Visie
- 5 februari 2011 - www.eo.nl/visie
De doop in de vroege Kerk
Recensie door Gert-Jan Schaap
Met een beroep op de Vroege Kerk wordt zowel de volwassen- als de kinderdoop verdedigd, soms op grond van dezelfde citaten.
In dit boek gaan de auteurs na wat theologen uit de eerste eeuwen van het christendom nu écht zeiden. Dat werpt een interessant licht op de dooppraktijk(en) in de Vroege Kerk. Zo stelt Origenes dat de kinderdoop teruggaat op de apostelen, terwijl Justinus – die de volwassendoop voorstaat – eveneens beweert dat hij zich voegt in de traditie van de kerk. Sommige conclusies zijn wellicht aanvechtbaar, maar beide Zuid-Afrikaanse professoren gaan grondig te werk.
1.
Nederlands
Dagblad
- 21 januari 2011 - www.nd.nl
Hoe de eerste christenen doopten
Recensie door Dick Schinkelshoek
Twee gereformeerde Zuid-Afrikaanse classici schreven een overzichtje over de dooppraktijk in de vroege kerk. Dan kan in alle discussie dáár geen misverstand meer over bestaan. Of toch wel?
Nee, ze verdedigen geen standpunt voor of tegen de kinderdoop, en nee, ze zijn geen theologen.
Wat de Zuid-Afrikaanse hoogleraren klassieke talen Stander en Louw willen, is de christelijke geschriften ouder dan pakweg het jaar 400 laten spreken. Want de kerkvaders worden in de discussie over de doop nogal eens aangehaald, is hun ervaring. En hedendaagse christenen laten hen nogal eens buikspreken. Zo gaan sommige teksten die voorstanders van de kinderdoop regelmatig aanhalen, zoals van Irenaeus (ca. 140–202), volgens de classici over iets heel anders dan de dooppraktijk. En voor- en tegenstanders van een bepaalde dooppraktijk blijken zich, paradoxaal genoeg, regelmatig op dezelfde teksten van Aristides (eerste helft tweede eeuw) en Tertullianus (ca. 160–220) te beroepen.
Hoe dachten de eerste christenen nu écht over de doop? Op welke manier doopten ze? Wat was nodig om gedoopt te kunnen worden? Bestond er zoiets als de zuigelingendoop? Het boek van Louw en Stander verscheen voor het eerst in Zuid-Afrika in 1988. De relatief onbekende uitgeverij Boaz uit Veenendaal vindt het boek belangrijk genoeg om eind 2010 opnieuw – ditmaal in het Nederlands – uit te geven.
Voorafgaand vasten
Ordelijk, bijna op het saaie af, gaan de auteurs de vroegkerkelijke teksten over de doop af, van de apostolische vaders op de grens van de eerste en de tweede eeuw tot Theodorus van Mopsuestia (gestorven in 428). Voorafgaand vasten lijkt vanaf het eerste begin bij de doop te horen, evenals gebed, onderwijs en een openlijk beleden geloof.
Vervolgens namen de gedoopten deel aan de eucharistie. Verschillende kerkvaders vermelden het afzweren van de duivel. Sommigen beschrijven hoe de dopeling naakt afdaalde in de doopvont en na de onderdompeling nieuwe (witte) kleren ontving. Opvallend weinig geïnteresseerd in de precieze gang van het doopritueel is de schrijver van de Didache (zie kader).
Onderdompeling was normaal, stellen de auteurs, maar de vorm was nooit een halszaak.
Overdopen
Hoewel de dooppraktijk in de verschillende gemeenten varieerde, verschuift volgens de auteurs in de loop van de eerste eeuwen de nadruk van een symbolische naar een meer performatieve betekenis. In de vroegste geschriften verbeeldde de doop vooral de relatie met Christus, later bewerkte zij die steeds meer.
Daarmee werd het steeds noodzakelijker voor het heil om gedoopt te zijn. Dat leidde tot twee populaire uitwassen: zo vroeg mogelijk dopen om te voorkomen dat kinderen ongedoopt sterven en zo laat mogelijk – liefst pas op het sterfbed – dopen om zo onbevlekt mogelijk voor God te verschijnen. Als Tertullianus in De baptismo (‘over de doop’) de zuigelingendoop bestrijdt, doelt hij op deze misvatting. Overigens mocht van hem iedereen dopen als er geen priester voorhanden was. Behalve vrouwen.
Ook ‘overdopen’ was een thema in de vroege kerk, al moeten moderne lezers er volgens de auteurs alert op zijn dat het woord iets anders betekende: de vraag rees namelijk vanaf de tweede eeuw in hoeverre de doop bediend door ketterse bisschoppen geldigheid bezat als iemand zich van deze groepen bekeerde tot de orthodoxe kerk. Met een discussie over de kinderdoop had dit ‘overdopen’ niets van doen.
Liefdevol voor allen
Hoewel na de vierde eeuw de kinderdoop meer en meer regel wordt, bestrijden Stander en Louw de gedachte dat de vroege kerk volwassenen doopte in een zendingssituatie en nadat een groot deel van het Romeinse Rijk christen was geworden overging tot de kinderdoop. De redenen voor de zuigelingendoop waren ‘puur theologisch’, schrijven ze.
Het dopen van baby’s wordt voor het eerst als praktijk duidelijk beschreven aan het begin van de derde eeuw in Noord-Afrika. Cyprianus (ca. 200-258), bisschop van Carthago, presenteert voor de kinderdooppraktijk die in zijn dagen gangbaar was, argumenten die aanhangers vandaag bekend zullen voorkomen. ‘Wij oordelen allen’, schrijft hij aan een collega-bisschop die om raad vraagt, ‘dat de barmhartigheid en de genade van God niet aan een boreling mogen worden ontzegd (…). Daarom was dit, beste broeder, onze mening in de kerkvergadering: dat wij niemand moeten afhouden van de doop en van de genade van God, die barmhartig, vriendelijk en liefdevol is voor allen.’
Helpt dit boek verder in de discussie over de doop?
Ab Noordegraaf, nieuwtestamenticus en ouddocent praktische theologie aan de Universiteit Utrecht: ‘De auteurs ontzenuwen naar mijn inschatting terecht enkele vroegkerkelijke ‘bewijzen’ voor de kinderdoop. Maar ze zijn regelmatig te snel met hun conclusies. Behalve wat we weten door enkele teksten is er verschrikkelijk weinig bekend over de dooppraktijk in de vroege kerk. Ook weten we niet in hoeverre die overeenkomt met de doop in het Nieuwe Testament.
De schrijvers melden dat al heel vroeg kinderen van drie jaar werden gedoopt. Dat zijn geen zuigelingen, stellen ze. Maar kleine kinderen zijn even onmondig. Ik vind ook dat ze het argument dat de vroege kerk zich in een missionaire context bevond te snel naast zich neerleggen. Er werd gedoopt na beleden geloof, zeggen de teksten.
Maar of dat ook op het geloof van de ouders kon gebeuren, weten we niet. Het zou wel eens ingewikkelder kunnen liggen dan het boek schetst.
Wat betreft de objectiviteit: ik vind het op zijn minst opvallend dat een theoloog als Bram van de Beek, die zeer goed thuis is in de vroege kerk, veel fragmenten anders (nl. pro-kinderdoop) interpreteert dan Stander en Louw.
Stel dat de auteurs gelijk hebben dat de kinderdoop een relatief laat verschijnsel is (ik ben daarvan niet overtuigd): wat is precies het normatieve karakter van de vroege kerk? In hoeverre moeten wij ons vandaag richten naar de praktijk van de eerste eeuwen? Natuurlijk werden daar belangrijke beslissingen genomen, maar zijn de gegevens uit het Nieuwe Testament niet bepalender? De relatie tussen doop en besnijdenis speelt geen rol in de vroege kerk, schrijven de auteurs. Dat zal waar zijn. Maar in Kolossenzen 2 lees ik daar wel over.
Waaraan ontleent de kinderdoop, die ‘opduikt’ in Noord-Afrika, anders zijn theologische argumenten dan aan het Nieuwe Testament? Hoe het historisch ook zit, ik denk niet dat we in de missionaire situatie waarin de kerk opnieuw is terechtgekomen, een breekpunt van de doop moeten maken. Overdopen blijf ik moeilijk vinden.
Daarmee doe je de katholiciteit van de kerk geweld aan. Maar we moeten wel een beetje ruimte kunnen geven aan ouders die hun kind niet als baby willen laten dopen. Mijn waarneming is dat we toegroeien naar een dubbele dooppraktijk.
Sommige christenen worden als baby gedoopt.
Anderen later, omdat ze pas later bij de gemeente komen. Ik was afgelopen jaar bij een belijdenisdienst. Vijf van de dertien mensen die belijdenis deden, werden in dezelfde dienst gedoopt.’
Henk Bakker, kerkhistoricus en docent aan het Baptisten Seminarium in Barneveld:
Bijzonder aan het boek vind ik dat de beide auteurs hun eigen gereformeerde traditie niet sparen. Ze zijn classici, maar behoren tegelijk tot een kerk die de kinderdoop praktiseert. Hoewel ze een heel divers beeld schetsen van de doop in de eerste eeuwen, kun je als je het boek hebt gelezen er niet onderuit dat de zuigelingendoop pas veel later op het toneel verschijnt, en dat de doop niet verbondsmatig werd geduid en al helemaal niet als vervanging van de besnijdenis. Er rijst een beeld van langdurig onderwijs, gebed, vasten, het belijden van het geloof en dan pas de doop.
Natuurlijk kan het ook anders, bijvoorbeeld in een noodsituatie. Maar naar mijn waarneming is de nooddoop (omdat een kind jong kan sterven) toen de zuigelingendoop na de vierde eeuw de norm werd, in feite de normale doop geworden.
Misschien loopt tussen het Nieuwe Testament en de vroege kerk en de praktijk van de kinderdoop vandaag wel een draadje, ik wil dat niet uitsluiten. Maar dat is dan flinterdun. Er is op zichzelf niets op tegen als je zegt dat er ontwikkeling heeft plaatsgevonden en je daardoor met allerlei theologische argumenten bent uitgekomen bij de zuigelingendoop. Dat kan heel legitiem zijn. Maar wat je dan niet kunt zeggen, is dat jouw theologie en dooppraktijk overeenkomt met die van het Nieuwe Testament en het grootste deel van de vroege kerk. De geloofspraktijk van geen enkele hedendaagse traditie, ook niet van de baptisten, ziet er precies zo uit als in de eerste eeuwen.
Vrijwel geen christen viert het avondmaal nog ’s avonds, om iets te noemen. Wat baptisten alleen erg belangrijk vinden, is de dooppraktijk van het begin zo dicht mogelijk te naderen.
Ergens vind ik het geruststellend dat het boek een waaier van tradities en regionale verschillen in de vroege kerk laat zien. Christenen hoeven blijkbaar niet allemaal precies hetzelfde te doen en te denken.
|