www.vergadering.nu De Leermap www.vergadering.nu

Bode - augustus 2003

Kan een gelovige onder een vloek komen?

Willem J. Ouweneel 

Voordat we ingaan op de vraag of een gelovige onder een ‘vloek’ kan komen, moeten we eerst de vraag behandelen wat een vloek eigenlijk is. (Ver)vloeken (Gr. kakologeô, lett. ‘kwaad spreken’) is een negatieve, kwade, verderfbrengende uitspraak over een mens of zaak doen. Het is dus het tegenovergestelde van zegenen (Gr. eulogeô, lett. ‘goed spreken’): het goede van God over een mens of zaak uitspreken. In beide gevallen gaat het om de kracht van het gesproken woord — een thema waar gelovigen vaak weinig bij stilstaan! Zo is ‘zegenen’ meer dan een wens: het is niet iemand het goede van God toewensen, maar dat goede op hem leggen door het woord (vgl. Nm6:23-27). 

Het gesproken woord, logos, waarvan eu-en kakologeô zijn afgeleid, heeft vaak grote kracht in het bewerken van grote dingen, tot wonderen aan toe (vgl. Lk4:36; Rm15:18v.; 1Ko2:4; 1Th1:5; Hb4:12). Het krachtwoord van de Geest kan grote wonderen van zegen bewerken, zoals het krachtwoord van het vlees — om niet te zeggen: van Satan — machtige vloeken over mensen kan brengen. De Heer zegt (Mk11:23b): ‘wie... gelooft dat wat hij spreekt gebeurt, het zal hem gebeuren’. Dat is hier in positieve zin bedoeld (zegenen), maar het geldt evenzeer in negatieve zin (vloeken). Wie vloekt — wie bijv. gvd zegt — brengt Gods vloek over zich: ‘Moge God mij verdoemen’. 
Natuurlijk zijn er ook ‘holle’ woorden, die juist tegenover Gods kracht staan (1Ko4:19v.). Zo hebben mensen die gvd zeggen, meestal helemaal niet de intentie dat God hen werkelijk zou verdoemen. Als iemand dan ook opzettelijk God vervloekt dan wel Gods vloek over zich afroept, is dat veel erger! 

Vloeken en zegenen hangen nauw met elkaar samen. Zo vindt Gods zegen altijd zijn tegenhanger in Gods vloek: als Hij een mens zegent, houdt dit vloek in voor alle machten die die mens tot dusver benauwd mochten hebben. Ook wij kunnen vloeken tegenwerken door zegen: ‘Zegent hen die u vervloeken’ (Lk6:28; vgl. Rm12:14; 1Ko4:12). Omgekeerd: waar Gods zegen, die in het wonderteken tot de mens komt, niet verstaan of zelfs afgewezen wordt, wordt deze tot een vloek (Mt11:21). 

Vloeken kunnen een verschrikkelijke uitwerking hebben, zoals Salomo al duidelijk maakte, ook al gebruikt hij niet altijd het woord ‘vloek’ (vgl. Sp11:9a; 12:18; 15:4; 18:21). Jakobus zegt: ‘de tong is een vuur, de wereld van de ongerechtigheid. De tong (...) is een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn. Met haar zegenen wij de Heer en Vader, en met haar vervloeken wij de mensen die naar Gods gelijkenis gemaakt zijn. Uit dezelfde mond komt zegen en vloek voort. Dit moet niet zo zijn, mijn broeders’ (Jk3:8-10). 

Een vloek over jezelf 
Mensen kunnen gewild of ongewild een vloek over zichzelf brengen: 

A. Jakob was zich bewust van wat er kon gebeuren als hij zijn vader zou bedriegen: ‘“Misschien zal mijn vader mij betasten; dan zal ik in zijn ogen zijn als iemand die de spot met hem drijft, en ik zal vloek over mij brengen en geen zegen.” Maar zijn moeder zeide tot hem: “Uw vloek zij op mij, mijn zoon...”’ (Gn27:12v.). De vloek ging in vervulling, want Rebekka zei naderhand niet: ‘Ik walg van die Hethitische vrouwen’, maar: ‘Ik walg van mijn leven’, zij het dat ze als reden die Hethitische vrouwen noemde (vs46). Ook stierf zij zoveel jonger dan haar man Izaäk. 
B. Een andere ‘zelfvervloeking’ vinden we in Nm14:2, waar de Israëlieten na het negatieve verslag van de tien verspieders zeggen: ‘Och, waren wij in het land Egypte gestorven, of waren wij in deze woestijn gestorven!’ Daarop antwoordt de Here: ‘Ik zal zeker met u doen gelijk gij te mijnen aanhoren gesproken hebt! In deze woestijn zullen uw 
lijken vallen, namelijk zovelen als er van u geteld zijn, naar uw volle getal, van twintig jaar oud en daarboven, omdat gij tegen Mij gemord hebt’ (vs28v.). 
C. Andere voorbeelden: Mt26:74; Hd23:12,14,21. 

Een vleselijke/demonische vloek over anderen 

1. Jakob was erg vleselijk toen hij een vloek uitsprak over degene die zijn afgodsbeeldjes gestolen had, niet wetend dat het zijn eigen dochter Rachel betrof (Gn31:32). Toch kwam de vloek blijkaar uit, want zij stierf spoedig daarna in het kraambed (Gn35:16). 

2. Achan vergreep zich aan het ‘gebannene’ in het gevallen Jericho, bracht een ‘ban(vloek)’ over Israël. Een ‘ban’ (Hebr. chérem) betekent meestal het prijsgeven van iets of iemand aan het verderf, óf het doelt op dat wát aan het verderf is prijsgegeven. Dat komt neer op een vervloeking. Jz7:12v. zegt: ‘Daarom kunnen de Israëlieten geen stand houden tegen hun vijanden. Zij keren hun vijanden de rug toe, want zij liggen onder de ban[vloek]. Ik zal voortaan niet meer met u zijn, indien gij niet de ban uit uw midden uitdelgt. Sta op, heilig het volk en zeg: “Heiligt u tegen morgen, want, zo zegt de HERE, de God van Israël: er is een ban onder u, Israël, gij kunt geen stand houden voor uw vijanden, voordat gij de ban[vloek] uit uw midden hebt verwijderd”.’ Het voorbeeld is van groot belang omdat het duidelijk maakt dat niet alleen God een werkzame vloek over mensen kan brengen, maar ook boosaardige lieden kunnen een vloek brengen over mensen, zelfs over gelovigen, die hun grote schade kan toebrengen. Zo’n banvloek moet dan ook effectief gebroken worden; men moet zich ervan vrijmaken. 

3. Andere voorbeelden in Ex21:17; Nm22:6; 1Sm14:24; 17:43; 2Sm16:5. 



Een vloek van Godswege over anderen 

1. Noach over Cham (Gn9:24v.). 

2. Jozua over de schenders van Jericho (Jz6:26, zie 1Kn16:34). 

3. Vervloeking van David over het huis van Joab (2Sm3:28v.): ‘Ik en mijn koningschap zijn voor altijd tegenover de HERE onschuldig aan het bloed van Abner, de zoon van Ner. Moge het neerkomen op het hoofd van Joab en op zijn gehele familie; moge er nooit in het huis van Joab iemand ontbreken, die een vloeiing heeft, melaats is, op een stok moet steunen, door het zwaard valt of broodsgebrek heeft.’ Hier worden door een (verdiende) vervloeking rechtstreeks ziekten en andere rampen over een man én zijn nakomelingen afgeroepen. 

4. Elisa over 42 knapen (2Kn2:24). 

5. Nehemia over Joden (Nh13:25). 

6. Paulus over niet-liefhebbers van de Heer (1Ko16:22). 

7. Paulus over valse predikers (Gl1:8v). 

8. Paulus zegt (1Tm1:20): ‘Onder hen zijn Hymeneüs en Alexander, die ik aan de satan heb overgegeven, opdat hun het lasteren wordt afgeleerd.’ Hier gebeurt vermoedelijk hetzelfde als in 1Ko5:5: ‘... zo iemand aan de satan over te geven tot verderf [ziekmaking] van het vlees [lichaam], opdat de geest behouden wordt in de dag van de Heer Jezus.’ 

9. Paulus waarschuwt dat we door zonden de duivel geen ‘plaats’ in ons leven geven (Ef4:26v.). 

10. Door aanhoudende ernstige zonden zou Israël een vloek over zich brengen (Dt28), die o.a. tot ernstige ziekten en neurosen zou leiden. Gehoorzaamheid aan Gods geboden leidt tot Goddelijke zegen, ongehoorzaamheid leidt tot Goddelijke vloek (vs1v.,15). ( Zie specifieke voorbeelden in Gn4:11; Dt21:23; Rt5:23v.; 2Kn9:34; Ps119:21; Sp3:33; Js24:6; 34:5; Jr11:3; 17:5; 48:10; Zc5:3; Ml1:14; 2:2; Mt25:41)


Tot deze vervloekingen behoren o.a.: 

(a) Ziekten: onvruchtbaarheid en meer algemeen vrouwenziekten (vs18), pest, tering, koorts, brand, ontstekingen (vs21v.), Egyptische zweren, builen, uitslag en schurft (vs27), waanzin, verblinding en verstandsverbijstering (vs28, 34), boze zweren aan de knieën en de dijen, van de voetzool af tot de schedel toe (vs35), ‘felle, aanhoudende slagen en boze, aanhoudende ziekten’, ‘alle kwalen van Egypte’, ‘allerlei ziekten en slagen’ (vs59-61). Op het psychische, en dus mogelijk ook op het psychosomatische vlak liggen: 

(b) Gebroken gezinsrelaties: ‘Gij zult zonen en dochters verwekken, maar zij zullen u niet toebehoren, want zij zullen in gevangenschap gaan’ (vs41). Zulke ‘gevangenschap’ kan vandaag drugs, alcohol, seksuele losbandigheid, satanische muziek en talloze occulte bindingen inhouden. 

(c) Een angstig, neergeslagen gemoed (vs65). Vooral wanneer die angst of depressie door de omgeving aangewakkerd wordt, krijgt zij het karakter van een vloek. In Lv26:36 is een van de gevolgen van de vloek dit: ‘Ik zal vrees brengen in de harten van hen die van u zijn overgebleven, in de landen hunner vijanden, zodat het geluid van een opgewaaid blad hen opjaagt’ — een typisch verschijnsel onder animistische (d.i. onder demonische vloeken levende!) volken, waar de simpelste natuurverschijnselen schrik kunnen aanjagen, doordat men er boze geesten in vermoedt, een verschijnsel dat in de vorm van ‘bijgeloof’ ook onder de beschaafdste volken voorkomt! 

(d) Voortdurende financiële tegenslagen (vgl. vs17,29,47v.). 
(e) De confrontatie met zelfmoorden, onnatuurlijke en ontijdige sterfgevallen in de familie leidt gemakkelijk tot een zelfvervloeking: ‘Mijn vader en mijn grootvader kregen het, dus ik zal wel de volgende zijn.’ ‘Alle vrouwen in mijn familie sterven jong, dus ik ook.’ 

Sommigen zullen tegenwerpen dat het hier veeleer om bekende psychische mechanismen gaat. De genoemde dwaze uitspraken kunnen in het onderbewuste van het slachtoffer blijfen haken en zelfvervullende profetieën worden. Dat mag best zo wezen; waarom zouden we zulke mechanismen buiten beschouwing laten? Ze kunnen inderdaad een rol spelen, en waar dat het geval is, kunnen psychotherapeuten nuttig werk doen. Tegelijk moet worden vastgesteld dat heel wat slachtoffers die bij de psychotherapie weinig of geen baat hebben gevonden, in de bevrijdings-en genezingsbediening vaak in één klap bevrijd en genezen worden! Dat wijst erop dat wij in veel gevallen de onderliggende mechanismen niet geheel en al tot psychische mechanismen herleiden kunnen. 

Natuurlijk kan God een vloek ‘tegenhouden’, zoals Hij bij Bileam deed (Nm23v.; vgl. Dt23:5: Maar de HERE, uw God, heeft naar Bileam niet willen luisteren en de HERE, uw God, heeft de vloek voor u in een zegen veranderd, omdat de HERE, uw God u liefhad’; zo ook Nh13:2) — maar menige vloek heeft diepe ellende over mensen gebracht, verdiend of onverdiend. De nazaten van Joab konden het niet helpen als zij leden aan een vloeiing of melaatsheid of op een stok moesten steunen; het was een gevolg van de vloek die over hun zondige voorvader was uitgesproken. En de zesendertig man die bij Ai stierven als gevolg van de vloek die Achan over Israël had gebracht (Jz7:5), waren daarvoor ook niet persoonlijk verantwoordelijk. Laat daarom ieder die door ziekte en tegenspoeden gekweld wordt, zich afvragen of hij/zij het slachtoffer is van een vloek. 

In een volgend artikel wil ik graag ingaan op ‘familievloeken’ en op de weg der bevrijding. 

Kan een gelovige een vloek ‘erven’? 

Willem J. Ouweneel 

In een vorig artikel hebben we gezien dat gelovigen onder een vloek kunnen komen, hetzij van Godswege, om ons te tuchtigen, hetzij van de kant van mensen, die bewust of onbedoeld een vleselijke of demonische vloek over ons brengen. We komen nu tot het belangrijke punt dat die mensen onze eigen (voor)ouders kunnen zijn. Een dergelijke vloek kan zich in verscheidene generaties manifesteren; we spreken dan van een ‘familievloek’. Zulke vloeken zijn door demonen veroorzaakt, of ze zijn op z’n minst een goede kweekgrond voor demonische invloeden. 

Er is een belangrijk onderscheid tussen een ‘erfelijke ziekte’ en een ziekte die het gevolg is van een ‘familievloek’. Sommige ziekten worden ‘erfelijk’ genoemd omdat zij van generatie tot generatie in een familie voorkomen. In veel gevallen heeft deze overerving inderdaad een biologische basis, maar vaak zijn er geestelijke oorzaken. En zelfs als er een erfelijke basis aanwezig is, moet onderzocht worden of er niet tevens geestelijke oorzaken van deze ‘overerving’ zijn. Niet alle vormen van bijv. kanker te wijten zijn aan demonische beïnvloeding, zoals het geval is bij familievloeken. Ook roken en verkeerde voedingsgewoonten kunnen tot bepaalde vormen van kanker leiden. Ook dán is vaak van zonde sprake — vaak onbewuste zonde — omdat de scheppingsorde overtreden is, en ook dán zouden demonen dit kunnen gebruiken om zich onder bepaalde omstandigheden in de patiënten te nestelen. Maar die demonen zijn dan niet de onmiddellijke oorzaak van de kwaal, zoals in het geval van familievloeken. Het vermoeden is zelfs geuit dat dat in de behandeling van de kanker te merken is. Het zou kunnen zijn dat bij natuurlijke oorzaken chemotherapie of bestraling goed aanslaat, terwijl in gevallen van familievloeken alleen de bevrijdingsbediening uitkomst brengt. 

Derde en vierde geslacht 
De Schrift maakt duidelijk dat de ongerechtigheid van het voorgeslacht onder Gods voorzienigheid kan doorwerken tot in het derde en het vierde geslacht (Ex20:5; 34:7; Nm14:18; Dt5:9). Er zijn ook vervloekingen die in de volgende generaties doorwerken (Gn9:24v.; Dt28:4146,59; 30:19; Jz6:26; 7:15; 9:23; 2Sm3:28v.). ‘Tot in het vierde geslacht’ betekent dat elk van ons dertig voorouders (twee ouders, vier grootouders, acht over-en zestien betovergrootouders) heeft die bijv. de gevolgen van hun occulte contacten op ons kunnen hebben overgeheveld! In al deze gevallen moeten de eigen zonden én die van de voorvaders beleden worden. Lv26:40 zegt: ‘belijden zij hun ongerechtigheid en die hunner vaderen...’ (vgl. Ea9:7; Nh1:6v.; 9:2,16,34; Ps106:6; Jr3:25; Kl5:7). Godsmannen in Israël beleden de zonden van hun voorvaders om bevrijd te worden van de vloek die daardoor over hen, hun nakomelingen, lag. We zien dit duidelijk in Dn9, waar Daniël de vloek erkent die door de zonden van het voorgeslacht over Israël gekomen is (vs11) en door plaatsvervangend de schuld van het volk te belijden deze vloek verbreekt. 

Tiende geslacht 
In zulke gevallen als bij Daniël gaat het zelfs om heel wat meer generaties dan het derde of vierde geslacht! Dit is één reden waarom in sommige bevrijdingsbedieningen vloeken verbroken worden zelfs tot in het tiende geslacht. Men baseert dit op Dt23:3v.: ‘Een Ammoniet of Moabiet zal niet in de gemeente des HEREN komen; zelfs hun tiende geslacht zal nimmer in de gemeente des HEREN komen, omdat zij (...) tegen u Bileam, de zoon van Beor, uit Petor in Mesopotamie, gehuurd hadden om u te vervloeken.’ De gedachte is dan, dat zelfs maar het dreigen met een vervloeking boze uitwerkingen heeft gehad tot minstens het tiende geslacht van de Ammonieten en Moabieten aan toe. Dit mag overdreven klinken, maar zolang er nog zoveel kwalen en neurosen onder gelovigen voorkomen, moeten we maar niet al te vlot mogelijke oorzaken daarvan van de hand wijzen. 

Geen straf! 
Let wel: de doorwerking in de generaties betekent niet dat kinderen ooit gestraft worden voor de zonden van hun voorouders — integendeel, zie Ez18:20 — maar wel dat zij de schade ondervinden van de zonden van hun voorouders, bijv. doordat zij door hun ouders verlaten zijn, of doordat hun moeders prostituees of criminelen waren, of doordat hun (voor)ouders zich met occulte zaken inlieten of hun kinderen mishandelden of misbruikten, enzovoort. Door deze en vele andere zaken kunnen demonische invloeden in het leven van de kinderen binnenkomen, en daarmee ook ziekten. Als de discipelen vragen: ‘Rabbi, wie heeft gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren werd?’ (Jh9:2), antwoordt de Heer: In dit geval geen van beiden — maar Hij zegt niet dat de vraag als zodanig fout was. Hij laat dus volledig staan dat kinderen ziek kunnen zijn door de zonden van de ouders. (De rabbijnen geloofden, vooral op grond van Gn25:22, dat kinderen zelfs al in de moederschoot konden zondigen!) 

Ziekten komen lang niet altijd voort uit demonische beïnvloeding, maar wel veel vaker dan veel gelovigen lijken te denken. Deze beïnvloeding is vaak het gevolg van zonden, zowel persoonlijke zonden van allerlei aard als de nawerking van zonden van het voorgeslacht (familievloeken). Door zonden wordt een toegangspoort voor demonische beïnvloeding geopend. Dat moet men natuurlijk genuanceerd bezien: ten eerste wordt men van ernstige zonden niet altijd ziek, en ten tweede is er een groot verschil tussen een vallen in de zonde (dat onmiddellijk beleden wordt) en een volharden in de zonde met een onbekeerlijk hart. 

Men mag de genoemde stelling (vloek leidt tot ziekte) natuurlijk niet omkeren: het hebben van een bepaalde ziekte is geen bewijs dat er een vloek in het spel is. Maar op z’n minst moet de zieke met die mogelijkheid rekening houden. Dat geldt vooral voor hardnekkige, ‘kwaadaardige’ (!), ‘ongeneeslijke’ ziekten, en ook voor ziekten die bij meer dan één familielid voorkomen, vooral als geen erfelijke basis kan worden aangewezen. Zo goed als de zieke zich moet afvragen of zijn ziekte door zonde is voorzaakt (Jk5:15), zo goed moet hij of zij zich afvragen of er sprake zou kunnen zijn van een vloek. Zo’n vervloeking kan als een oordeel van God gekomen zijn, maar ook van de kant van mensen die zich gewild of ongewild door de duivel hebben laten misbruiken. 

Uit de bevrijdingsbediening blijkt dat vooral aan de volgende zonden gedacht moet worden: 

Persoonlijke zonden 
Hoogmoed, huichelarij, seksuele zonden (zoals overspel, seksuele perversiteiten, verslaving aan pornografie, ongebreidelde seksuele fantasieën), jaloersheid, wrok, bitterheid (jegens anderen die je groot kwaad hebben gedaan), twistziekte, roddel, kwaadsprekerij, diefstal, haat en moordneigingen (ook het doodwensen van personen), ongehoorzaamheid jegens het gezag, hebzucht, gierigheid, ongeduld, irritatie, egoïsme, arrogantie, occulte contacten, zoals occulte genezers, partnerschappen met ongelovigen, verslavingen aan soft en hard drugs, alcohol en nicotine, godsdienstige zonden (zoals je bezighouden met valse godsdiensten, maar ook intens wetticisme, een sterke binding aan traditionalisme, partijzucht, antisemitisme), vervloekingen die je zelf hebt uitgesproken, ook innerlijke vloeken (bijv. negatieve voorzeggingen), zelfvervloekingen of vervloekingen van anderen, d.i. negatieve voorzeggingen die je over jezelf of anderen hebt uitgesproken 

Zonden van je ouders en voorouders 
Lichamelijke mishandeling. Seksuele zonden (zoals seksueel misbruik of gedwongen deelname aan seksuele handelingen met anderen, maar ook verwrongen ideeën over seksualiteit die je ouders op jou hebben overgedragen). Afwijzing (vaak al in de vroege jeugd) van jouw aard, jouw geslacht, jouw uiterlijk, jouw kwaliteiten, of zelfs het loutere bestaan van jou (het ‘ongewenste’ kind). Uiteengaan van de ouders en echtscheiding. Occulte contacten waaraan (groot)ouders hun (klein)kinderen blootstellen. Vervloekingen of bezweringen die ze over jou hebben uitgesproken: ‘jij bent nutteloos’, ‘van jou zal er nooit iets terechtkomen’, ‘wie zou nou met jou willen trouwen?’, ‘wat ben jij lelijk’, ‘jij zult nooit een baan krijgen’, ‘jij bent door en door slecht’, belastende enormiteiten als: ‘grote jongens huilen niet’, ‘vertrouw nooit mannen, je hebt alleen maar last met ze’, enzovoort . 

Deze en andere zonden van de ouders kunnen grote psychische gevolgen bij de kinderen hebben, zoals diepgeworteld wantrouwen, verwardheid, verdringing, zelfverwerping, minderwaardigheidsgevoelens, rebellie, anorexia of vraatzucht, schuldgevoelens, angsten, fobieën, nachtmerries, dwanggedachten en -handelingen, bepaalde vormen van regressie (terugvallen op infantiele ontwikkelingsstadia), depressies, emotionele stoornissen, overtrokken schuldgevoelens, seksuele perversiteiten en fantasieën, gewelddadigheid, suïcidale neigingen, zenuwzwakte, psychopathie enzovoort. Al deze psychische stoornissen zijn evenzovele invalspoorten voor demonische invloeden. 

In Dt28:15-68 zijn ook ziekten en kwalen inbegrepen bij de vloek van de wet, terwijl Gl3:13 zegt: ‘Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden.’ Dat betekent echter niet dat een mens op het moment van zijn bekering vrij is van alle gevolgen van de vloek der wet, of van alle vloeken die in zijn leven over hem gekomen zijn. Toen Lazarus uit de dood werd opgewekt, had hij nog wel zijn grafdoeken om, die naderhand door anderen moesten worden weggenomen en vervangen door kleren. Veel gelovigen lopen met zulke grafdoeken rond! Als zij echter hun zonden en die van hun voorouders (voorzover bekend) belijden, kunnen zij zich vervolgens heel bewust en in volle overtuiging vrijspreken van elke vloek die er over hun leven ligt, of zou kunnen liggen, in de naam van de Here Jezus Christus, en elke boosaardige, zondige en/of satanische binding afzweren. Dan zullen zij praktisch de waarheid ondervinden van het woord van Paulus: ‘Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek (...), opdat de zegen van Abraham in Christus Jezus tot de volken zou komen’ (Gl3:13v.). 

Voor veel gelovigen is het moeilijk, zo niet praktisch onmogelijk, deze weg van bevrijding alleen te gaan. Daarom is het een zegen dat er dienstknechten en -maagden van de Heer zijn die zich in de weg van de bevrijding verdiept hebben en anderen kunnen helpen deze weg te gaan. Daarover een volgende keer. 


Bevrijding van vloeken 

Willem J. Ouweneel 

In vorige artikelen hebben we gezien dat gelovigen onder een vloek kunnen komen, hetzij van Godswege, om ons te tuchtigen, hetzij van de kant van mensen, inclusief onze (voor)ouders, die bewust of onbedoeld een vleselijke of demonische vloek over ons brengen. God kan zo’n vloek veranderen in zegen (Nh13:2). Dat is aan Gods kant pure genade; aan onze kant wordt de vloek pas in zegen veranderd als wij de weg van de bevrijding gaan. We kunnen die weg beschrijven als een tien-stappen-plan, dat zeer zorgvuldig moet worden uitgevoerd, omdat de duivel elk ‘wettig recht’ dat hij nog op zijn slachtoffer behoudt, ten volle zal uitbuiten om de persoon alsnog te gronde te richten: 

1. Voorlichting 
Een van de belangrijke oorzaken dat zoveel gelovigen onder een vloek blijven, is pure onkunde. Daarom is het voor de gelovige belangrijk door een competente zielzorger voorgelicht te worden over de vraag welke zonden in zijn leven in het geding zouden kunnen zijn en/of welke demonische invloeden c.q. vloeken door eigen zonden of die van anderen het leven kunnen zijn binnengedrongen. Een van de boze listen van de satan is juist de gelovigen onwetend te houden (vgl. Hs4:6; Jr8:7; 1Ko15:34; 2Ko2:10v. 

2. Zelfonderzoek 
Aan de hand van de gegeven voorlichting moet de gelovige zichzelf zo grondig mogelijk onderzoeken, zodat hij een zo scherp mogelijk beeld krijgt van (a) alle zonden in zijn leven die hij nog niet beleden heeft, (b) alle zonden die hij al vaak beleden heeft, maar die steeds weer terugkeren en hem dus nog steeds in de greep hebben — het kan heel nuttig zijn deze zonden zo uitvoerig mogelijk op te schrijven —, (c) alle zonden die anderen hem hebben aangedaan en die wrok en bitterheid in zijn hart hebben achtergelaten, (d) alle vloeken die zijn leven en lichaam zijn binnengedrongen en geheel of gedeeltelijk zijn ziekten en kwalen verklaren. 

3. Berouw 
De mogelijke zonden van de betrokkene en/of van zijn voorgeslacht en de daaruit voortvloeiende demonische invloeden c.q. vloeken plus alle mogelijke oorzaken daarvan moeten eerlijk en oprecht berouwd worden voor het aangezicht van de Heer. Dat wil zeggen: men moet er echt spijt van hebben, erover ‘treuren’ (1Ko5:2; vgl. 2Ko2:5; Ps6; 32; 51; 130). De berouwvolle mens is zich er met droefheid van bewust dat men door die dingen God onteerd heeft, zichzelf bezoedeld heeft, de gemeenschap met God verbroken heeft, het lijden van Christus verzwaard heeft. 

4. Belijdenis 
Er moet niet alleen berouwd, maar ook beleden worden. Belijden (1Jh1:9) is niet vergeving vragen, maar voor de Heer specifiek uitspreken welke zonden men gedaan heeft en door welke demonische invloeden men bevangen is. Al deze dingen moeten bij voorkeur een voor een voor God genoemd worden. Dat geldt ook als men onbewust gezondigd of onbewust met besmettelijke zaken in aanraking gekomen is (Lv5:2,5). Voorzover men zich al zijn zonden en demonische contacten niet meer herinnert, kan men het gebed van Ps19:13 bidden: ‘Afdwalingen — wie bemerkt ze? Spreek van de verborgene mij vrij.’ Ook moet de zielzorger erop letten dat de betrokkene geen zonden bagatelliseert, wegredeneert, verzwijgt en dus niet belijdt (vgl. Pr7:29). Belijdenis is alleen eerlijk en oprecht als er een echt verlangen is naar herstel van de gemeenschap met de Heer door de zonden te veroordelen en men zich (opnieuw) geheel en al aan Hem toewijdt, bij voorkeur tegenover een bevrijdingsbedienaar (vgl. Jk5:16,19v.). 

5. Wegnemen van de nevenverschijnselen 
Ingeval men tegenover medemensen gezondigd heeft, moeten deze zonden tegenover hen beleden worden. Wat men hun te kort gedaan heeft, moet vergoed worden. De oorzaken van zonden en demonische invloeden moeten worden weggenomen, zoals verslavende middelen, occulte boeken en voorwerpen (vgl. Jd23), pornografische lektuur, enzovoort. Bloedpacten met de duivel moeten persoonlijk worden ‘afgezworen’, elke verbinding worden verbroken, elk recht dat hij nog op zijn slachtoffer heeft, worden opgezegd (zie punt [8]). Zondige relaties (bijv. met onwettige seksuele partners, met occulte genezers enz.) moeten worden verbroken (vgl. Sp28:13). Voorbeeld vinden we in Hd19:18v. en in Dt7:25v.: ‘De gesneden beelden van hun goden zult gij met vuur verbranden (...). En gij zult geen gruwel in uw huis brengen, zodat gijzelf evenzo onder de ban[vloek] zoudt komen; gij zult het ten sterkste verfoeien en verafschuwen, want het ligt onder de ban[vloek]’ (vgl. ook Gn35:2-4; Dt13:12-18; 2Kn23:4-20,24). 

6. Aanvaarding van Gods vergeving 
De zonden berouwen, belijden en wegdoen is één ding, maar nu ook nederig Gods vergeving aanvaarden is een ander ding. Sommigen vinden geen genezing of bevrijding doordat zij niet kunnen aannemen dat God hun vergeven heeft. Zij lijken erg nederig als zij Gods genade niet ‘durven’ aannemen, maar vaak is het niets anders dan trots. Of het is het gevolg van valse leer, volgens welke men eerst moet weten uitverkoren te zijn c.q. eerst bijzondere openbaringen van God ontvangen moet hebben voordat men de vergeving durft aan te nemen. De Schrift zegt echter: ‘Als wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid’ (1Jh1:9). Het is goed als de bevrijdingsdienaar de betrokkene de overtuiging van vergeving en reiniging helpt verwerven door met hem enkele schriftplaatsen te lezen (bijv. Ps103:3,12; Js1:8; 43:25; 44:22; Jr31:34; Mi7:19v.; Lk7:48­50; Jh16:11; Ko2:13-15; 1Jh1:7-9; 2:2; 3:8; Hb2:14). 

7. Anderen vergeven 
Wij moeten alle mensen vergeven die ons ooit op enigerlei wijze benadeeld of schade toegebracht hebben, of zelfs een vloek over ons hebben uitgesproken. Zielzorgers kunnen behulpzaam bij het opsporen van mogelijk wrok, bitterheid en onvergevensgezindheid. Men kan niet leven uit de vergeving van God als men zelf niet bereid is anderen te vergeven (Mt6:14v.; 18:21-35; Mk11:25; Ef4:32; Ko3:13). Hoe meer wij Gods genade ‘weggeven’, hoe meer wij ervan ontvangen. Als wij uit wrok weigeren weg te geven wat God óns om niet gegeven heeft, kunnen wij een vloek op ons laden. Niet alleen kunnen daardoor nieuwe kwalen ontwikkelen, maar het kan ook gebeuren dat oude kwalen niet genezen. Als wij daarentegen deze stappen zorgvuldig zetten, is het de regel dat wij van onze ziekten genezen, vooral als het gebeurt met hulp van een zielzorger. 

8. Zich vrijspreken van occulte bindingen 
Wij moeten ons vrijspreken van elke vloek, elke binding met satanische of occulte zaken, waarmee wij ooit, bewust of onbewust, in contact gekomen zijn, hetzij door persoonlijke aanraking of via onze (voor)ouders. Zielzorgers kunnen behulpzaam bij het opsporen van zulke contacten (zie punt [1]). Het christenleven is er volstrekt onverenigbaar mee (vgl. 2Ko6:14-16 ). Men zou bijv. het volgende gebed kunnen bidden (of woorden van gelijke strekking): 
In de naam van de Here Jezus Christus spreek ik mijzelf vrij van ieder contact met alles wat occult of demonisch is, en alles wat onder een vloek staat. Als ik nog demonisch belaste voorwerpen heb, neem ik op mij deze te vernietigen. Ik verbreek iedere aanspraak die Satan en zijn demonen nog op mij zouden kunnen hebben. 

9. Zich vrijspreken van vervloekingen 
Als aan de vorige voorwaarden is voldaan, kunnen wij ons vervolgens heel bewust en in volle overtuiging vrijspreken van elke vloek die er over ons leven ligt, of zou kunnen liggen, in de naam van de Here Jezus Christus en elke boosaardige, zondige en/of satanische binding afzweren. Dan zullen wij praktisch de waarheid ondervinden van Gl3:13v. Men zou bijv. het volgende gebed kunnen bidden (of woorden van gelijke strekking): 
Here Jezus, ik geloof dat U aan het kruis iedere vloek op U heeft genomen die ooit op mij zou kunnen komen. Daarom vraag ik U dat U nu iedere vloek die nog over mijn leven ligt, verbreekt — in uw naam, Here Jezus Christus! 
Daarbij mag dan wel worden opgemerkt dat dit zichzelf vrijspreken gewoonlijk niet ‘zomaar’ gaat; het is vaak een langdurig en zwaar proces. Maar dat zal des te effectiever zijn naarmate de vorige fasen grondiger zijn doorgemaakt. 

10. Lofprijzing 
Ten slotte is het van groot belang nu ook in geloof in onze bevrijding te gaan stáán en de Heer te prijzen voor de bevrijding die Hij daadwerkelijk geschonken heeft, al zien wijzelf nog niet onmiddellijk de gevolgen. Die gevolgen zullen o.a. zijn: een hoger zelfbeeld, psychische en lichamelijke genezing, maatschappelijk grotere voorspoed, een sterker overwinningsleven, een dieper besef van de genade en liefde van God, en van onze positie in Christus. De Here daagt ons uit in dit opzicht volledig op Hem te vertrouwen (vgl. Ml3:10). Laten we ons hart niet toestaan te gering van God te denken, want Hij is ‘in staat zeer overvloedig te doen boven alles wat wij bidden of denken, naar de kracht die in ons werkt’ (Ef3:20). Daarom is het van groot belang ons hart en onze geest te openen voor de Heilige Geest, opdat Hij ons verder zal inleiden in de zegeningen die wij in Christus bezitten, en in het volle bezit en genot daarvan. 
Twee leugens moeten wij zien te vermijden. De ene leugen is dat een mens als hij tot geloof komt, automatisch van alle vloeken in zijn leven bevrijd wordt. De praktijk leert helaas anders! De andere leugen is dat wij in een gebroken wereld leven en dat wij dus ook maar genoegen moeten nemen met de vloeken die nog over ons leven zouden kunnen liggen. Nee! Er is een weg van bevrijding in de naam van Christus, in de kracht van de Heilige Geest! 

 

( Geïnspireerd door Derek Prince, Zegen en vloek, maar zelfstandig en op mijn eigen manier uitgewerkt. )

De Leermap-index


 

www.vergadering.nu