Bode
- maart 2005
Heeft Jezus de wereld geschapen?
Willem J. Ouweneel
Vraag: Verschillende keren, met name in kinderboeken, heb ik gelezen dat Jezus de wereld geschapen zou hebben. In de Narnia-boeken is het Aslan (een duidelijk symbool voor Christus) die de wereld schept. Maar is het wel correct om te zeggen dat Jezus alle dingen geschapen heeft?
In de christologie (de theologische leer omtrent Christus) is een van de voorkomende gevaren de neiging om zich de Zoon lager dan de Vader voor te stellen. Men noemt dat subordinationisme. Dat gevaar is bijvoorbeeld aanwezig in de leer dat God de Zoon van eeuwigheid verwekt zou zijn en worden door God de Vader – een leer die al heel oud is, maar waarvoor in de Schrift nauwelijks of geen grond voorhanden is en die inderdaad de Zoon ondergeschikt lijkt te maken aan de Vader.
Ook als men, waar sprake is van God de Almachtige of Jahweh, daarbij alleen aan de Vader denkt, loert het gevaar van subordinationisme. Immers, ook de Zoon is almachtig (Mt28:18; Fp3:21; Ko1:17; Hb1:3. Ook de naam Jahweh wordt op Christus betrokken (Jh12:39-41; Hb1:10-12). Zelfs als Jezus de Vader aanduidt als de ‘enige waarachtige God’ (Jh17:3), moeten we bedenken dat (a) Jezus hier spreekt als Mens, in een afhankelijkheidsrelatie tot God (vgl. Mt27:46), en (b) dat Jezus ook zelf ‘de waarachtige God’ genoemd wordt (1Jh5:20; vgl. Jh1:1; Rm9:5; Tt2:13).
Verkeerd jesucentrisme
Daar staat tegenover dat wij in ons denken ook scheef kunnen gaan naar de andere kant. In het reformatorische denken wordt de naam ‘God’ vaak automatisch opgevat in de zin van ‘de Vader’, ten koste van de Zoon en de Geest. Maar in het evangelische denken zien we vaak dat wat in de Schrift aan God wordt toegeschreven, op Jezus wordt toegepast, ten koste van God de Vader en God de Geest. Zo is dat met name het geval in de uitspraak: ‘Jezus heeft de wereld geschapen.’
In de eerste plaats is het ongelukkig om in een dergelijke zin, waar het uitdrukkelijk om de Zoon naar zijn goddelijke natuur gaat, de naam ‘Jezus’ te gebruiken die zo typisch bij zijn mensheid hoort. Ik zal niet zeggen dat dit absoluut niet kan. In Ef1:5 lezen we immers dat Hij (de God en Vader van onze Heer Jezus Christus) ‘ons tevoren door Jezus Christus tot het zoonschap voor Zichzelf bestemd heeft’. Hier wordt iets gezegd over wat de God en Vader tevoren (vgl. vs4: ‘vóór de grondlegging van de wereld’) met betrekking tot ons gedaan heeft, en wel ‘door Jezus Christus’ – en dat terwijl de Zoon toen nog helemaal niet een Mens met de naam Jezus was. Dit is geen probleem. Zoals wij zeggen dat koningin Beatrix in 1938 geboren werd terwijl ze toen nog helemaal geen koningin was, zo kunnen over Jezus dingen gezegd worden die betrekking hebben op gebeurtenissen vóór zijn vleeswording, dus toen Hij nog niet de Mens Jezus was.
In Jh3:13 lezen we in veel goede handschriften: ‘de Zoon des mensen die in de hemel is’; hier spreekt de Heer over Zichzelf naar zijn goddelijke zijde, maar met een menselijke naam. Het omgekeerde komt ook voor: ‘Van die dag of dat uur echter weet niemand, (...) ook de Zoon niet, behalve de Vader’ (Mk13:32). Hier wordt de Heer aangeduid met een goddelijke naam, terwijl het gaat om Hem naar zijn menselijke zijde (het niet weten van de dag van de voleinding). Op dezelfde wijze zegt de ikfiguur in Js50 in vs3: ‘Ik kleed de hemelen in het zwart en geef hun een rouwgewaad tot bedekking’ (goddelijk aspect), maar onmiddellijk daarachteraan: ‘De Here HERE heeft mij als een leerling leren spreken’ (menselijk aspect).
Maar zelfs als wij er niet over vallen welke naam hier gebruikt wordt, kunnen wij dan bijvoorbeeld wel zeggen: ‘de Zoon heeft de wereld geschapen’? Dat lijkt er op het eerste gezicht wel op, want de Schrift gaat in haar uitspraken heel ver:
‘Alle dingen zijn door [het Woord] geworden, en zonder Hem is niet één ding geworden dat geworden is’ (Jh1:3).
‘In [Christus] zijn alle dingen geschapen (...) alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen’ (Ko1:16).
‘... de Zoon, (...) door Wie Hij ook de werelden gemaakt heeft’ (Hb1:2).
Vooral Ko1:16 is opmerkelijk vanwege de drie gebruikte voorzetsels: alle dingen zijn geschapen in (Gr. en, d.i. in de kracht van), door (Gr. dia, d.i. door middel van) en tot (Gr. eis, d.i. ten behoeve van, of ter ere van, of met het oog op) Christus. Het voorzetsel dia (door middel van) wordt ook gebruikt in Jh1:3 en Hb1:2.
Door (hypo) en door middel van (dia)
Eén ding staat er echter nergens: ‘alle dingen zijn door (Gr. hypo) de Zoon geschapen.’ Dat moet ik even toelichten. Elke lezer kent nog wel het verschil tussen de bedrijvende en de lijdende vorm van het werkwoord. Als je in de bedrijvende vorm zegt: ‘God heeft alle dingen geschapen’ (Ef3:9), kun je dat als volgt in de lijdende vorm omzetten: ‘alle dingen zijn geschapen door God’. Dat is precies hetzelfde. Het Grieks gebruikt in de tweede zin het voorzetsel hypo – niet dia, dat ‘door middel van’ betekent.
We zien het verschil tussen deze twee voorzetsels mooi in Mt1:22: ‘Dit alles nu is gebeurd, opdat vervuld werd wat door (hypo) de Heer gesproken is door middel van (dia) de profeet...’ (vgl. 2:15; 22:31; Hd10:33; 1Ko11:32). De zin: ‘het is gesproken door (hypo) de Heer’ kun je gerust veranderen in de bedrijvende vorm: ‘de Heer heeft het gesproken’. Maar de zin: ‘het is gesproken door (dia) de profeet’ (vgl. Mt2:23; 4:14; enz.) kun je niet op die manier in de bedrijvende vorm omzetten. Het betekent immers: ‘gesproken door middel van de profeet’, en daar moet je je altijd God als de eigenlijke spreker bij denken. De zin: ‘het is [door God] gesproken door (dia) de profeet’ kun je dus alleen als volgt in de bedrijvende vorm omzetten: ‘God heeft gesproken door (middel van) de profeet’. In beide zinnen is de profeet slechts het middel (werktuig) waardoor gesproken is; God is steeds de eigenlijke spreker.
In het Nederlands kun je niet zien of er hypo (door) of dia (door middel van) staat. Daarom kun je op basis van een Nederlandse bijbelvertaling niet zomaar een lijdende in een bedrijvende werkwoordsvorm omzetten. Zo vinden we in Hb2:3 een schijnbare uitzondering: ‘...waarover aanvankelijk gesproken is door (dia!!) de Heer...’ Maar hier is de Heer Jezus inderdaad niet zelf spreker, maar middel (werktuig) waardoor gesproken is, en wel door God (vgl. 1:1b, ‘God... heeft gesproken in [de] Zoon’).
Geschapen ‘door’
Als we het bovenstaande nu toepassen op de schepping van de wereld, mag de conclusie duidelijk zijn. De Schrift zegt dat de wereld geschapen is ‘door (hypo) God’, maar nooit dat zij geschapen is ‘door (hypo) de Zoon/het Woord’, maar alleen ‘door middel van (dia) de Zoon/het Woord’. Je mag dus de eerste uitspraak wel omdraaien: ‘God heeft de wereld geschapen’. Maar de tweede uitspraak mag je niet omdraaien. Je mag dus niet zeggen: ‘de Zoon/het Woord heeft de wereld geschapen’, maar alleen: ‘God heeft de wereld geschapen door middel van de Zoon/het Woord’.
Samenvattend: je mag niet zeggen dat Jezus de wereld heeft geschapen, want dat doet de Bijbel ook niet. Je mag hoogstens zeggen: God heeft de wereld geschapen door middel van de Zoon/het Woord, dus van Hem die wij sinds zijn vleeswording kennen als de Mens Jezus Christus, die tegelijkertijd was, is en blijft: de Zoon van God.
Nu kan men zich afvragen wat we nu aan deze theologische pietepeuterigheid hebben; is het zo erg als we zeggen dat de Zoon de wereld geschapen heeft? Ten eerste: het is altijd belangrijk de Schrift zo zorgvuldig mogelijk na te spreken, zeker op een terrein – de leer van God, de christologie – waar we zo gemakkelijk leerstellige uitglijders kunnen maken.
Ten tweede: we willen ons hoeden voor subordinationisme, maar evengoed voor het tegendeel ervan, waardoor de Zoon zaken worden toegedicht die in de Bijbel alleen aan God worden toegedicht. Dat is niet hetzelfde. De Zoon is wel God, maar God is niet de Zoon: God is Vader en Zoon en Heilige Geest. God – ik mag wel zeggen: de drie-ene God – schept, en waar Hij dit doet, doet Hij dit door middel van het Woord (Jh1), oftewel van de Zoon (Ko1; Hb1). Daarmee halen we de Zoon niet omlaag. Dat zou mijns inziens wel het geval zijn als we zouden zeggen: ‘de Vader heeft de wereld geschapen door middel van de Zoon’. Nee, God (de drie-ene God!) heeft dat gedaan! Het begin van de Apostolische Geloofsbelijdenis: ‘God de Vader, Schepper van hemel en aarde’, is slechts een gedeeltelijke waarheid, want de drie-ene God is de Schepper van hemel en aarde. Maar op dezelfde wijze is ook de uitspraak ‘Jezus heeft de wereld geschapen’ slechts een gedeeltelijke waarheid, en eigenlijk nog onnauwkeuriger dan de voorgaande. Alle dingen zijn door (hypo) God – de drie-ene God! – geschapen, en wel door middel van (dia) de Zoon.
Uitzondering?
Toch heb ik nog één verrassing, en dat is Op4:11: ‘U hebt alle dingen geschapen, en door uw wil bestonden zij en zijn zij geschapen.’ Tot wie wordt er hier gesproken? Velen die het vervolg kennen – het Lam dat de boekrol aanneemt uit de hand van God (Op5) – gaan er automatisch van uit dat in Op4 van de Vader sprake is. Dat is mijns inziens niet juist uitgedrukt. Het gaat om God, en God is Vader, Zoon en Geest. In Op5 is het de Mens Christus die uit handen van God de boekrol aanneemt, en God is de drie-ene God.
Deze ‘moeilijker’ uitleg wordt hier op een bijzondere wijze ondersteund. Op4:8 zegt: ‘Heer, God de Almachtige, die was en die is en die komt’ – maar Hij die komt is niet de Vader, maar de Zoon (vgl. 22:7,12,20)! In Op1:7 is de ‘Hij’ die komt met de wolken, duidelijk Christus (vgl. Mt24:30; 26:64) – maar direct daarop lezen we van ‘de Heer, God, Hij die is en die was en die komt, de Almachtige’ (vs8)! De almachtige God die in Op4 alles geschapen heeft, is dezelfde als Hij die zal ‘komen’ met de wolken des hemels.
Wat dat ‘komen’ betreft: je ziet die spanning al in Dn7:13v., waar de ‘Oude van Dagen’ (God) aan de Mensenzoon het koninkrijk schenkt, en die Mensenzoon ‘komt’ met de wolken des hemels. Dat heeft duidelijk betrekking op Christus. Maar in vs22 is het de Oude van Dagen die ‘komt’: ‘...totdat de Oude van dagen kwam en recht verschaft werd aan de heiligen des Allerhoogsten...’ En als klap op de vuurpijl zien we dat sommige eigenschappen van de Oude van Dagen (‘zijn kleed was wit als sneeuw en zijn hoofdhaar blank als wol’;’ vs9) in Op1 op de Mensenzoon worden toegepast (‘zijn hoofd en haar als witte wol, als sneeuw’; vs14)!
Ik denk dat de veiligste en zorgvuldigste manier om dit weer te geven als volgt is: zowel in Dn7 als in Op4v. is het God (de drie-ene God!) die de Mens Christus iets schenkt (het koninkrijk resp. de boekrol), maar deze Mens is tegelijk de Zoon van God, een van de personen binnen de drie-ene God.
Verzoening
De problematiek is een beetje vergelijkbaar met de kwestie van de verzoening. In Ko1:19v. lezen we in de Statenvertaling: ‘het is [des Vaders] welbehagen geweest, dat in [de Zoon] al de volheid wonen zou; en dat Hij door Hem (...) alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven’. Maar de woorden ‘des Vaders’ staan niet in de grondtekst. De latere vertalingen hebben ze dan ook weggelaten: ‘het behaagde de hele Volheid in Hem te wonen en door Hem alle dingen tot Zichzelf te verzoenen’ (Telos). Dat is niet de volheid van de Vader, maar van de Godheid (2:9), dat is: de drie-ene God. Dat betekent mijns inziens: het behaagde de hele Volheid van de drie-ene God in de Mens Christus te wonen (te weten in zijn lichaam; 2:9), maar die Mens is tegelijk de Zoon van God, een van de personen binnen de drie-ene God.
Van Christus kan inderdaad gezegd worden dat Hij kwam opdat Hij ‘die beiden [Jood en heiden] in één lichaam met God zou verzoenen door het kruis’ (Ef2:16). Maar net als bij het scheppingswerk wordt vaker gezegd dat het God is die ‘door (middel van) (dia)’ Christus ons met Zichzelf heeft verzoend: ‘toen wij vijanden waren, [zijn wij] met God verzoend zijn door (dia) de dood van zijn Zoon (...) wij roemen ook in God door (dia) onze Heer Jezus Christus, door (dia) Wie wij nu de verzoening ontvangen hebben’ (Rm5:10v.). ‘... God, die ons met Zichzelf heeft verzoend door (dia) Christus en ons de bediening van de verzoening heeft gegeven, namelijk dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenend was’ (2Ko5:18v.).
In dit verband is Hd20:28b heel opmerkelijk: ‘de Gemeente van God, die Hij Zich heeft verworven door zijn eigen bloed’ óf: door het bloed van zijn eigen ...’ (je kunt beide lezen). Veel handschriften lezen: ‘de Gemeente van de Heer’, en dan is er geen probleem: de Heer heeft de Gemeente verworven door zijn eigen bloed. Maar zoals altijd is de moeilijker lezing te verkiezen (want je kunt je gemakkelijker voorstellen dat overschrijvers “God’ hebben veranderd in ‘de Heer’ dan andersom). Maar hoe moeten we dan vertalen? Kun je over het ‘bloed van God’ spreken? Of moet je vertalen: ‘het bloed van zijn eigen [Zoon]’? De Statenvertaling, de New King James Version en de New International Version vertalen: ‘door zijn eigen bloed’. De NBG-vertaling laat het open, maar suggereert de Zoon: ‘door het bloed van zijn Eigene’. De Telosvertaling en de Revidierte Elberfelder Bibel hebben: ‘door het bloed van zijn eigen [Zoon]’. De NBV laat de [ ] onbekommerd weg.
Ook ik geef aan de laatste vertaling de voorkeur, hoewel je je kunt afvragen of iemand de Griekse uitdrukking dia tou haimatos tou idiou ooit anders zou vertalen dan de Statenvertaling doet, behalve dan op grond van een theologisch vooroordeel. Als we de tekst net als de Statenvertaling zouden weergeven, dan betekent deze niet anders dan dat de drie-ene God Zich zijn Gemeente heeft verworven door het bloed van de Mens Jezus Christus, maar die Mens is God, en wel God de Zoon. Zo’n woordkeus is niet vreemd voor de apostel die geschreven heeft: ‘... Christus, die God is over alles, gezegend tot in eeuwigheid’ (Rm9:5) en ‘onze grote God en Heiland, Jezus Christus’ (Tt2:13).
|
|