Bode
- mei 2005
Gaat de Gemeente door de Grote Verdrukking?
Willem J. Ouweneel
Laat me beginnen met een stukje onontbeerlijke terminologie.
De christenen die geloven dat de verschijning van Christus zal plaatsvinden vóór een toekomstig, duizendjarig Messiaans vrederijk, noemt men prechiliasten (Lat. pre = vóór, Gr. chilia = duizend) of premillennialisten (Lat. millennium = duizend jaren). Zij hebben altijd geloofd dat er vlak vóór Christus’ wederkomst een Grote Verdrukking (afk.: GV) zou plaatsvinden (Mt24:21; Op7:14), en die wordt gewoonlijk geacht samen te vallen met de laatste helft van de zeventigste jaarweek van Daniël (Dn9:24-27; afk.: ‘70e’). Er is echter onder prechiliasten altijd verschil van mening geweest over de vraag of de Gemeente door de GV zou gaan of vóór die tijd zou worden opgenomen (afk.: OG = opname van de Gemeente). Hen die geloven in een OG aan het begin van of vóór ‘70e’, noemt men pretribulationisten (Lat. tribulatio = verdrukking). Hen die geloven in een OG op de helft van de ‘70e’, dus aan het begin van de laatste 42 maanden (Op11:2; 13:5) = 1260 dagen (Op11:3; 12:6; vgl. Dn12:11v.) = ‘een tijd, tijden en een halve tijd’ (= 3 1/2 jaar; Dn7:25; 12:7; Op12:14), noemt men midtribulationisten. En hen die geloven dat in een OG bij de verschijning van Christus, noemt men posttribulationisten (Gr. post = na). We zullen de standpunten afkorten als pretrib, midtrib en posttrib. Voor het gemak nemen we pretrib en midtrib samen, omdat beide visies uitgaan van de OG vóór de GV.
Wat zijn de argumenten voor pre/midtrib resp. posttrib? Laten we met het eerste beginnen, omdat dat de meeste lezers het meest vertrouwd is, veronderstel ik. Terloops vermeld ik dat onderstaande problemen niet bestaan voor hen die niet geloven in een toekomstig duizendjarig rijk (achiliasten of amillennialisten) of geloven dat dit rijk wel in de toekomst, maar dan vóór de verschijning van Christus zal bestaan (postchiliasten of postmillennialisten). Ook wijs ik erop dat noch de pre/midtrib-, noch de posttrib-argumenten per se volledig zijn.
Pre/midtrib-argumenten
(1) De GV is niet te vergelijken met vroegere verdrukkingen, waar de Gemeente wél doorheen moest, omdat de GV een tijd van goddelijke toorn is, waarvoor de Gemeente niet is bestemd (1Th1:10; 5:9; Op6:16v.; 11:18).
(2) God pakt ten tijde van de GV de draad met Israël weer op, en dat kan pas als de bedeling van de Gemeente ten einde is.
(3) Bij de OG daalt Christus niet op aarde neer, zoals bij zijn verschijning (Zc14:5), maar ontmoet ‘in de lucht’ zijn Gemeente en neemt haar tot Zich (1Th4:13-17; vgl. Jh14:1-3).
(4) Christus daalt bij zijn verschijning neer met zijn heiligen (Ko3:4; 1Th3:13; Op17:14; 19:14), dus moeten die vóór die tijd zijn opgenomen in de hemel.
(5) Christus belooft de zijnen uitdrukkelijk dat Hij hen zal bewaren voor ‘het uur van de verzoeking, dat over het hele aardrijk zal komen, om te verzoeken hen die op de aarde wonen’ (Op3:10).
(6) ‘Dat wat tegenhoudt’ en ‘hij die tegenhoudt’ in 2Th2:6v. laten zich het best verstaan als de Gemeente resp. de Heilige Geest die in haar woont, vooral in het licht van vs1: ‘...in verband met de komst van onze Heer Jezus Christus [= zijn verschijning] en onze bijeenvergadering tot Hem [= de OG]’.
(7) Op4-19 laten zich het best verstaan als plaatsvindend ná de OG (de 24 oudsten stellen dan de verheerlijkte Gemeente, eventueel plus de oudtestamentische gelovigen, voor). Dit zou o.a. het onderscheid tussen de gelovige joden en de gelovige niet-joden in Op7 en de bruiloft van het Lam vóór de wederkomst (Op19) verklaren.
(8) Net als de gelovigen in Op4-19 behoren ook die in Mt24:15-31 tot de gelovigen van ná de OG; let vooral op hun joodse karakter in vs15-20.
(9) Bij ‘de verwachting van de gelukkige hoop en verschijning van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Jezus Christus’ (Tt2:13) redeneert men dat onze hoop (= OG) alleen ‘gelukkig’ genoemd kan worden als de OG het eerste is wat wij te verwachten hebben, en niet eerst de GV en het optreden van de Antichrist in die periode (vgl. 1Th4:18). Geen enkele profetische gebeurtenis staat de OG in de weg.
Bezwaren tegen pre/midtrib
Tegen het pre/midtrib zijn de volgende bezwaren ingebracht, die niet per se de mijne zijn, maar wel de moeite van het overwegen waard zijn (vgl. de nummering met die van hierboven):
(1) Er is geen gegronde bijbelse reden waarom de GV wezenlijk zou verschillen van vroegere verdrukkingen (zie onder, punt [b] en [c]). Bij de ‘toorn’ van God waarvoor wij bewaard worden, valt eerder aan de eeuwige toorn (de hel) te denken.
(2) Dit punt vooronderstelt een nogal strak dispensationalisme (bedélingenleer). Feit is dat God de draad met Israël allang heeft opgepakt: de terugkeer naar het beloofde land, de oprichting van de staat Israël (1948), de verovering van oud Jeruzalem (1967), de vorming van een gelovig (Messiasbelijdend) overblijfsel in Israël. (Dit zijn gebeurtenissen waarvan de 19e-eeuwse pretribulationisten geloofden dat die allemaal ná de OG zouden plaatsvinden!) Zou dit joodse overblijfsel bij de OG mee naar de hemel gaan, en zou er dan in Israël een nieuw overblijfsel moeten ontstaan!?
(3) 1Th4 zegt niet dat Christus niet op de aarde neerdaalt, maar alleen dat Hij de Gemeente ‘in de lucht’ ontmoet. Er staat niet dat Hij haar vervolgens de hemel invoert, maar alleen dat wij ‘altijd met de Heer’ zullen zijn (zie onder, punt [f]).
(4) Dit punt is juist, maar het zegt niet hoe lang van tevoren de OG plaatsvindt. Als opname en verschijning samenvallen (zie onder, punt [f]), is verklaard hoe de Gemeente eerst ‘in de lucht’ met Christus verenigd wordt en dan met Hem op aarde neerdaalt.
(5) Er is veel discussie geweest over de uitdrukking ‘bewaren voor’ (zie onder, punt [e]).
(6) (a) Er zijn verschillende andere aannemelijke verklaringen voor de ‘weerhouder’ gegeven. (b) Vs1 sluit niet uit dat Christus’ verschijning en onze ‘bijeenvergadering tot Hem’ kunnen samenvallen.
(7) (a) Dit is nauwelijks een argument omdat er legio bonafide verklaringen van Op4-19 geboden zijn die het pretrib-standpunt niet nodig hebben. (b) In Op7 worden joodse en niet-joodse gelovigen onderscheiden zoals ook Paulus ze binnen de Gemeente niet scheidt, maar wel onderscheidt. (c) Wie is de bruid, en waar en wanneer vindt de bruiloft plaats!? (d) Als wij de OG moeten veronderstellen tussen Op3 en 4, is het uiterst vreemd dat dit belangrijke feit in Op helemaal niet genoemd wordt.
(8) Dit is juist; maar zie bezwaar (2): het feit dat Christus over de toekomstige getrouwen in Israël spreekt, hoeft niet per se te betekenen dat de Gemeente opgenomen is.
(9) (a) ‘Hoop’ en ‘verschijning’ kunnen zeer wel samenvallen. (b) Ook als we eerst de GV hebben te verwachten, blijft onze hoop op zichzelf ‘gelukkig’, want die hoop wordt gevormd door de komst van de Heer.
Posttrib-argumenten
(a) Bij de verschijning van Christus worden de ‘uitverkorenen’ van de aarde verzameld (Mt29:31); er is geen reden waarom dit woord hier iets anders zou betekenen dan verderop in het NT (Rm8:33; 1Ko1:27v.; Ef1:4; Ko3:12; 1Th1:4; 2Tm2:10; Tt1:1; 1Pt1:2; 2:9).
(b) Verdrukking, inclusief de GV, is altijd beproeving van het geloof (vgl. Mt24:22; Op7:13-17), terwijl Gods toorn eeuwige rampspoed over de ongelovigen betekent (Jh3:36; Rm1:18; Op14:10; 16:19; 19:15; vgl. 2Th1:8). Het gaat in de GV om verdrukking van de gelovigen en toorn over de ongelovigen.
(c) Er is de christenen vele malen verdrukking toegezegd (Jh16:33; Hd14:22; Rm5:3; 1Th3:3), en er is geen dwingende reden waarom de GV hier niet bij zou horen. Er is hoogstens een gradueel, geen essentieel verschil.
(d) De gelovigen worden meermalen gewaarschuwd tegen de Antichrist, wat onlogisch is als zij diens optreden helemaal niet zouden meemaken (1Jh2:18,22; 4:3; 2Jh7; vgl. 2Th2:3-12).
(e) In Lk21:36 (‘Waakt echter, terwijl u te allen tijde bidt dat u in staat zult zijn te ontkomen aan dit alles wat staat te gebeuren’) betekent Gr. ekpheugô (‘ontkomen’) letterlijk: ‘ontsnappen uit het midden van’. Zo betekent tèreô ek in Op3:10 ‘bewaren uit het midden van’, terwijl we, als Johannes ‘bewaren voor’ bedoeld had, tèreô apo verwacht hadden. In Jh17:15 vinden we ook tèreô ek, ‘bewaren voor (de boze)’, wat niet betekent dat de gelovigen niet aan de boze worden blootgesteld. Let erop dat tèreô ek hier in contrast staat met airô, dat ‘wegnemen’ betekent. Dus juist géén wegnemen uit de wereld, en toch een ‘bewaren voor’. Zo zal het ook in de GV zijn: de gelovigen worden níét van tevoren weggenomen, maat gedurende de GV bewaard voor de verzoeker.
(f) Wat de ‘ontmoeting’ (anastèsis) in 1Th4:17 betekent, wordt duidelijk uit de enige twee andere plaatsen waar het woord in het NT voorkomt: Mt25:6 en Hd28:15, waar blijkt dat het woord niet betekent: iemand ontmoeten en dan met hem weggaan, maar: uitgaan om iemand ontmoeten en dan als begeleider met hem teruggaan. Anastèsis is het woord dat hoort bij een verwelkomend gezelschap. Als wij de Heer in de lucht zullen ontmoeten, zal dat zijn om Hem op de aarde te verwelkomen en Hem te begeleiden naar de aarde toe.
(g) Het voordeel van posttrib boven pre/midtrib is dat het slechts één komst van Christus hoeft te onderscheiden en niet twee, en ook slechts één ‘eerste opstanding’, en niet verschillende fasen in die ene opstanding. Dit harmonieert beter met het doorgaande getuigenis van het NT.
(h) In plaats van de ‘70e’ zelfs als een aparte bedeling te beschouwen, zoals sommige dispensationalisten gedaan hebben, vormt het de natuurlijke afsluiting van de bedeling der Gemeente, parallel met de tijd van het boek Handelingen, waarin we ook Israël in zijn eigen land aantreffen, met onder hen een gelovig (Messiasbelijdend) overblijfsel.
(i) Het is onterecht te menen dat posttribulationisten de wederkomst van Christus niet zeer spoedig zouden verwachten, aangezien het mogelijk is dat de GV allang aan de gang is. (Dit kan alleen betwist worden door hen die een zeer letterlijke interpretatie van Dn9:27 en de genoemde tijden in Op voorstaan.) Men schat dat in 2004 zo’n 170.000 christenen voor hun geloof zijn omgekomen; dat is meer dan ooit!
Bezwaren tegen posttrib
Op genoemde posttrib-argumeten zou men de volgende antwoorden (die opnieuw niet per se de mijne zijn) kunnen geven (we volgen weer bovenstaande opsomming):
(a) ‘Uitverkorenen’ is een heel algemene term, die op verschillende groepen kan slaan (vgl. Jh6:70; 15:16,19; Hd1:2).
(b) Het gaat in de GV nu juist om een periode waarin de ‘toorn’ van God over de mensheid komt (Op6:16v.; 11:18).
(c) Het is in principe niet ondenkbaar dat er een speciale periode is, GV genaamd, waarvan de gelovigen van de Gemeente uitgezonderd zijn (zie [b]).
(d) De gelovigen worden in genoemde teksten eerder gewaarschuwd voor de voorboden en de geest van de Antichrist dan voor de Antichrist zelf.
(e) Andere Griekskenners blijven volhouden dat tèreô ek in het verband alleen maar kan betekenen dat de gelovigen slechts voor het ‘uur van de verzoeking’ bewaard kunnen blijven als zij dat ‘uur’ helemaal niet hoeven mee te maken.
(f) Niet Mt25 en Hd28, maar alleen de context kan bepalen hoe ‘ontmoeting’ in 1Th4:19 verstaan moet worden.
(g) Er is geen a priori bezwaar tegen het onderscheiden van verschillende fasen in een gebeurtenis.
(h) Dit is geen bewijs tegen pre/midtrib.
(i) Veel prechiliasten houden wel degelijk vast aan een letterlijke uitleg van Dn9:27 en de parallelle plaatsen in Op.
Met deze beknopte opsomming van voors en tegens hopen wij de lezers te dienen die dieper willen doordenken over de vraag of de Gemeente al of niet door de GV gaat.
|
|