Nederlands Dagblad - 15 november 2003
God kan een diepere bedoeling hebben, als Hij niet geneest
door Gerald Bruins
Voor mensen die kampen met een ziekte of een handicap, bij zichzelf of in de familie, is
de recente discussie in deze krant over de gaven van de Geest confronterend. Met name de gave van genezingen uit 1 Korinte 12
beroert het gemoed. Een voorbeeld daarvan is de vraag aan prof. W.J. Ouweneel in een interview in deze krant naar de ultieme
consequentie van zijn genezingsleer, vastgelegd in zijn jongste boek Geneest de zieken!
Valt er een genezingswonder te verwachten voor iemand met het syndroom van Down? Hij antwoordt
dat zoiets een groot wonder zou zijn, omdat een genezing van 'iemand met Down' immers een verandering vergt door het hele
lichaam heen. Toch heeft hij ,,onlangs horen zeggen dat een op de tweehonderd mensen met dit syndroom geneest in de bediening''.
Nodeloos ziek
Vóór deze opmerking betoogt hij dat veel christenen nodeloos ziek zijn. Met name
reformatorische christenen hangen op grond van Zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus een valse berustingsleer aan. Niet dat
God iedereen beter maakt, maar zieke christenen moeten actief op zoek gaan naar het gebruik van de gaven van genezing, genoemd
in 1 Korinte 12. Daarbij is er volgens Ouweneel een verband tussen ziekte en zonde. Bij christenen die niet genezen, kan er
sprake zijn van zonde, bij henzelf of bij een van de voorouders (familievloek, occulte binding). In zijn ogen speelt het geloof
van de zieke een grote rol. Als iemand in de bediening niet genezen wordt van zijn ziekte of kwaal, kan dat komen doordat zijn
geloof te klein is.
Omdat ik vader ben van een kind met het Downsyndroom, heeft Ouweneels opmerking over de genezing
van 'Down-mensen' een gevoelige snaar geraakt. Ten eerste is de vraag wat hij bedoelt met 'een op de tweehonderd mensen met dit
syndroom' die genezen. In Nederland? In de wereld? Zijn uitspraak lijkt een losse flodder, omdat over genezing van mensen met
het Downsyndroom bij mijn weten geen of nauwelijks documentatie bestaat.
Genezingsbedienaar Jan Zijlstra zegt desgevraagd van twee gevallen in zijn kennissenkring
vernomen te hebben. Bewijzen heeft hij niet. Naar zijn diensten komen wel verstandelijk gehandicapten, maar Zijlstra geeft
eerlijk toe dat in zijn 'praktijk' geen mensen met het Downsyndroom zijn genezen.
Aan de andere kant van het christelijk spectrum zegt de hervormde dr. M.J. Paul uit Ede
(Gereformeerde Bond), die een boek schreef over ziekenzalving en meewerkte aan een boek over uitdrijving van demonen, in de
literatuur ook geen gedocumenteerde gevallen van genezing van 'Down' te zijn tegengekomen. Paul noemt het juist een probleem dat
in de 'christelijke bediening' de documentatie van genezingen nauwelijks is vastgelegd.
Gebrokenheid
Geen ding is bij God onmogelijk, daar geloof ik vast in. Maar van de genezing van 'mensen met
Down' is moeilijk een voorstelling te maken, omdat de gebrokenheid van de schepping totaal doorwerkt. Iemand met het
Downsyndroom heeft van de kruin tot de voetzolen, werkelijk in elke cel van het lichaam, op het 21e chromosomenpaar een extra
chromosoom. Afgezien van een verhoogde kans op een aantal kwalen, heeft dat ene 'extraatje' grote gevolgen. Zo zijn 'mensen met
Down' verstandelijk gehandicapt, waarbij het niveau verschilt. Ook zijn er duidelijke uiterlijke kenmerken.
Moet ik geloven dat in de genezingsbediening elke cel als het ware opnieuw wordt geordend?
Verdwijnen de huidplooi aan de binnenkant van de ogen, de afgeplatte achterkant van het hoofd en de te kleine mond? Schuiven de
te laag ingeplante oren omhoog, wordt de doorlopende lijn in de handpalmen ingekort en worden de kortere naar de andere vingers
toe gekromde pinken weer recht? Ik wil niet als kleingelovig te boek staan, maar als dit alles 'geneest' is de identiteit van
ons kind zo totaal anders dat wij hem niet meer zullen herkennen als de persoon die wij kregen.
Hemelse lach
En dan de link tussen zonde en genezing. Toen ons 'Down-kind' werd geboren, was er naast grote
vreugde intens verdriet. Deze mengeling van emoties is nauwelijks onder woorden te brengen. Van meet af was er, gevoed door ons
geloof, een proces van acceptatie. Nog nooit hebben wij zo diep de aanwezigheid van God ervaren als in onze kraamkamer. Wij
hebben ons kind aanvaard zoals hij is. Hij is goed zo. De ons coachende kinderarts spreekt van een positieve 'grondtoon' in zijn
karakter, iets wat de meeste 'gehandicapten met Down' gemeen hebben. Als onze Joas lacht, ervaar ik dat als een hemelse lach.
In mijn ogen is ons kind niet ziek. Maar als ik de gave van genezing wil benutten, zoals Ouweneel
voorstelt, moet ik anders naar mijn kind gaan kijken. Als iemand die een ziekte heeft, waarin ik niet hoef te berusten. Ouweneel
vergeet dat er sprake kan zijn van 'gelovige berusting'. Misschien drukt het woord rust beter uit wat mijn vrouw en ik hebben
doorgemaakt. Wij hebben in Jezus Christus de rust gevonden om ons verdriet te verwerken en te aanvaarden dat ons kind het
Downsyndroom heeft.
Zonden kunnen genezing in de weg staan. Ouweneel vraagt daar meer aandacht voor dan nu bij de
meeste christenen het geval is. Ik weet van geen grote, onbeleden zonden, hoewel de 'dagelijkse bekering' nodig blijft, zoals
bij iedere christen. Voor een familievloek in het voorgeslacht zijn geen aanwijzingen. Als Ouweneel het verhaal over de genezing
van de blindgeborene uit Johannes 9 aanhaalt, beklemtoont hij een sterk verband tussen de werken Gods die in de jongen worden
geopenbaard en zijn genezing. Een paar verzen eerder - pastoraal niet onbelangrijk - maakt Jezus echter korte metten met een
discussie over wie nu eigenlijk zonde had gedaan, hijzelf of zijn ouders.
Opvallend is dat in de genezingsbediening vooral mensen genezen met lichamelijke, psychische en
niet vast te stellen ziekten. Ik lees nergens - ook niet in de Bijbel - van een verstandelijk gehandicapte die genas. Alleen al
uit pastorale motieven had Ouweneel ruimte moeten laten voor het feit dat er een grote groep gehandicapten is die niet geneest,
omdat God een diepere bedoeling met hen heeft.
Leesbare brief
Hoe waardevol een gehandicapt mens is, is prachtig en ingrijpend beschreven in het boekje Adam,
een vriendschap van de, naar de mens gesproken, te vroeg gestorven rooms-katholieke priester Henri Nouwen. Nadat hij jarenlang
les had gegeven aan de universiteit ging hij werken in de Arkgemeenschap voor verstandelijk en lichamelijk gehandicapten
Daybreak in Toronto. Uitgerekend deze 'man van het woord' kreeg de zorg over de meervoudig gehandicapte Adam, een jongen die
niet praten kon, voortdurend epileptische aanvallen kreeg en zonder hulp niet kon bewegen. In hun vele uren van samenzijn sloeg
zijn aanvankelijke weerzin om in genegenheid en bewondering. Deze gemankeerde mens leerde hem luisteren naar de taal van zijn
lichaam en het hart. Hij was een van de best leesbare brieven van Christus, zonder dat hij dat zelf besefte, in de ogen van
Nouwen zelfs een evangelist.
Nouwen: ,,In Adams innerlijk straalde licht. Licht van God. In Adams innerlijk heerste nauwelijks
beroering, binding, ambitie. Daarom hoefde hij ook de ascese niet op te brengen om zich leeg te maken voor God. Leeg was hij al
van nature, door zijn zogenaamde 'handicap'. Naar God hoefde hij niet met zijn gedachten of gevoelens te zoeken. Daarin leek hij
op Jezus: dat hij beminnenswaard was, op God gelijkend, en geroepen om vrede te brengen...''
De priester voegt er twee veelbetekenende zinnen aan toe: ,,De meesten beschouwden Adam als een
gehandicapte, die weinig te geven had en een last was voor zijn familie, voor zijn sociale omgeving en voor de samenleving als
geheel. Zolang hij op die manier werd waargenomen, blijft zijn ware gedaante verborgen. Voor wie het niet ontvangen willen
bestaat er geen geschenk.'' |