CV-Koers - oktober 2005
Dr. Jan Hoek (gereformeerde bond) stelt in een prikkelend betoog dat we een Geestesdoop nodig
hebben die een einde maakt aan de lauwheid in de kerken.
Ruim baan voor de Geest!
De aandacht voor de gaven van de Geest is binnen de gereformeerde kerken in veel opzichten sober
en eenkennig, vindt dr. Jan Hoek, directeur van de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Bond.
Het is hoog tijd om de loopgraven van dogmatische discussies te verlaten. We moeten de nood van
de kerk onder ogen zien: er is een tekort aan het leven uit het volbrachte werk van Christus. En daarom is er ook weinig zicht
op het leven in de kracht van de Geest.
Door Jan Hoek
Alle vensters open alstublieft
In een bedompte kamer zit een patiënt in ademnood. Men geeft hem pilletjes en drankjes, maar hij
blijft wanhopig snakken naar adem. Totdat iemand op het lumineuze idee komt om de vensters open te zetten en frisse lucht naar
binnen te laten stromen. Meteen knapt de patiënt zienderogen op.
Willem J. Ouweneel stelt in één van zijn recente boeken (Meer Geest in de gemeenten) een
scherpe diagnose: de christelijke gemeente leeft vaak ver beneden haar stand met weinig besef van haar rijkdom in Christus. Hij
spreekt in dit verband van een geestelijke armoede binnen het gevestigde protestantisme. In de gereformeerde
belijdenisgeschriften, en bijvoorbeeld ook in de Institutie van Calvijn, is er veel aandacht voor de rechtvaardiging en de
vergeving van de zonden, ook voor de heiliging en vernieuwing van het hart. Bij dat laatste staat dikwijls de strijd tegen de
taaie oude mens der zonde meer voorop dan de vreugdevolle overwinning van de nieuwe mens in Christus. Veel minder nog komen de
gaven van de Geest (bijvoorbeeld aan de hand van Rom.12 en 1 Kor.14) in het vizier. Van de doop of de vervulling of de zalving
met de Heilige Geest horen we weinig.
De diagnose van Ouweneel is steekhoudend genoeg om te nopen tot bezinning op de vraag of we in de
gevestigde kerken wel echt ruim baan geven aan de Geest. De aandacht voor de gaven van de Geest is in veel opzichten sober en
eenkennig. Waarom zouden we als kinderen van de Reformatie niet van harte open staan voor genadegaven als glossolalie
(klanktaal) en profetie, genezing op gebed en bevrijding van demonische bindingen? Christus heeft beloofd dat Hij Zijn gemeente
tot de jongste dag zal toerusten met bijzondere geestelijke gaven met het oog op haar opdracht in de wereld. Het geloof mag
daarom verwachten dat tekenen en wonderen van het koninkrijk Gods zich telkens zullen blijven voordoen. Het is urgent dat de
kerk de gaven van de Geest zoekt in hun rijke verscheidenheid. Laten deuren en vensters wagenwijd open gaan, zodat de wind van
de Geest alle vertrekken kan doorwaaien. Zo krijgt de patiënt weer lucht.
Doop ons opnieuw met heilig vuur
We zijn verlegen om een Geestesdoop die een einde maakt aan lauwheid en wereldgelijkvormigheid.
Bezinning op de betekenis van de ‘doop met de Heilige Geest’ is urgent. Er bestaan vele opvattingen.
Zo is er de controverse tussen enerzijds de Pinksterbeweging en anderzijds de traditionele kerken over de vraag of er sprake is
van een ‘second blessing’. Bij anglicaanse en met name rooms-katholieke auteurs wordt de doop met de Heilige Geest vooral
met de sacramenten verbonden. Het gaat dan om het loskomen (‘release’) of een actualisering van ervaringen en krachten die
met de (kinder-)doop en de confirmatie gegeven zijn. Reeds lang aanwezige geestelijke potenties breken door naar de oppervlakte.
Sluimerende gaven en krachten breken los. Dit is wel populair aangeduid als een ‘tijdbomtheorie’, waarbij een geweldige
ervaring van de Geest toch objectief eigenlijk niets nieuws inhoudt. Er is dan alleen sprake van een subjectieve bewustwording
van wat objectief via het sacrament al lang gegeven was.
Anderen die de verbinding met de sacramenten niet of veel minder sterk leggen, zien de doop met de Geest als de voltooiing van
de inlijving in Christus. Gedacht wordt aan een diepgaande geestelijke ervaring als een laatste stap op de weg van ongeloof via
beginnend geloof naar volwassen geloof. Teneinde de indeling van christenen in verschillende niveaus of klassen te vermijden,
spreekt men dan liever niet over een ‘doop met de Geest’ die gelovigen al dan niet ontvangen hebben, maar over geestelijke
doorbraken en groeispurts waardoor de reeds aanwezige charismata in het leven van de gelovigen tot groter openbaring en bloei
komen.
De reformatorische traditie kent de duiding van ‘de verzegeling met de Heilige Geest’ als een
zeldzaam hoog niveau in het geestelijk leven. Overigens wordt deze ervaring niet vereenzelvigd met de ‘doop met de Heilige
Geest’ en is er van klanktaal geen sprake. De doop met de Geest maakt volgens dr. Martyn Lloyd-Jones de gelovige bewust van
wat hem of haar objectief gezien in Christus al eerder geschonken is. Dat vele gelovigen niet toekomen aan deze bewustwording,
zodat hun geloof in de kinderschoenen blijft steken, is een blijk van de vervallen staat van de kerk en maakt de noodzaak van
opwekking, revival, duidelijk.
Het lijkt mij hoog tijd om de loopgraven van dogmatische discussies te verlaten. Als calvinist kan ik mij heel goed vinden in
een omschrijving van de Pinksterman Donald Gee: ,,Als God u doopt in de Heilige Geest wordt elke sleutel ingeleverd en gaat elke
levenskamer open en neemt de Heer der heerlijkheid eindelijk geheel bezit van datgene waarvoor Hij stierf. Als de Heilige Geest
de volle controle neemt, verheugen we ons in God als mensen die een nieuwe ontdekking gedaan hebben. Een persoonlijk ‘Pinksteren’
is een nieuwe ontdekking van de Levende Christus.’’
Ik zie dit echter niet als een incidentele topervaring die met herkenbare verschijnselen gepaard
moet gaan. Ook de neo-pentecostal Gordon Fee neemt trouwens afstand van de gedachte dat klanktaal altijd als bewijs van
Geestesdoop zou moeten gelden. Het gaat om de volle doorbraak van de Geest in ons bestaan, zodat wij mensen van God zijn van top
tot teen, met hoofd en hart.
Elk die God vreest...
Ik mag graag uit de psalmberijming van 1773 de bemoedigende woorden van Psalm 115 zingen: ‘Elk
die God vreest, hoe klein hij zij of groot, wordt van dat heil, die weldaan deelgenoot. Hij zal ze groter maken.’ Het is
onjuist de gelovigen op te delen in twee categorieën, namelijk zij die wel en zij die niet de doop met de Heilige Geest
ontvangen hebben. Dat is veel te statisch en te absoluut. Ieder mens die Christus in geloof aanvaardt, ontvangt op dat moment
persoonlijk de doop met de Geest. De nieuwtestamentische brieven plaatsen alle gelovigen in Christus op hoog niveau. Zij allen
hebben bij hun wedergeboorte de Geest ontvangen. Wie de Geest niet heeft, komt Christus niet toe (Rom. 8). De ‘normale’
christen zoals hij of zij door Paulus of de andere apostelen in de brieven wordt aangesproken, wordt als drager van de Geest
beschouwd (zonder dat dit de opwekking tot zelfonderzoek en tot voortdurend gebed om de doorwerking van de Geest in de weg
staat).
Alleen... in hoeverre stemt de praktijk in het hedendaagse kerkelijk leven en in het geestelijk leven van vele gelovigen hiermee
overeen? Hier ligt een grote problematiek. Waar blijft de geestelijke groei? Het Nieuwe Testament spreekt van (groei naar)
volwassenheid in het geloof en anderzijds het blijven steken in de kinderfase, waar nog steeds melk nodig is en men nog altijd
niet aan vaste spijs is toegekomen (Hebr. 5:12-14). Onderkennen we voldoende het gevaar van geestelijke luiheid, waarbij we te
weinig beseffen dat we niet alleen aanvankelijke genade, maar ook genade op genade mogen putten uit de volheid van Christus?
(vgl. Joh. 1:16).
Maar ligt het subjectivisme niet op de loer? Laten we ons als kerken niet te veel meedrijven op
de golven van een emotiecultuur? Het is goed deze gevaren te zien. Als we dan maar niet van de weeromstuit op de
tegenovergestelde klip vastlopen. De traditionele kerken (rooms-katholiek, oosters-orthodox of protestants) lopen steeds het
gevaar de directe persoonlijke ervaring van de Geest te veel uit het oog te verliezen en zo de Heilige Geest als het ware op te
sluiten in de kerkelijke organisatie (kerkorde, ambtelijke structuren, gevestigde tradities), liturgie (sacramenten en rituelen)
of confessie. Daarbij probeert de godsdienstige mens de Geest in de greep te krijgen en naar zijn hand te zetten, in plaats van
zich aan Hem over te geven en geheel door Hem te laten leiden.
De nadruk op totale overgave, de openheid voor de verrassende en overweldigende werking van de Geest die ons hart in vuur en
vlam zet, missen we te veel in de gevestigde kerken. Het is van groot belang de ervaringskant in het leven van de gelovige of
anders gezegd de existentiële dimensie van het geloven royaal te erkennen. Het gaat om gelovig gebed, ervaring van de
verbondenheid met medegelovigen in de gemeenschap der heiligen, lofprijzing, aanbidding, overdenking van de Heilige Schrift,
vieren van de sacramenten, profetisch getuigenis, daadwerkelijke naastenliefde. Deze levenshouding sluit volledige openheid voor
alle gaven van de Geest in.
De nood van de gemeente
Het belangrijkste is de nood van de gemeenten onder ogen te zien. Er zijn heel wat kerkelijk
meelevende mensen die wel trouw in de kerk komen, maar nauwelijks kunnen spreken van een persoonlijke relatie met God. Gebed en
persoonlijk bijbellezen zijn marginaal in hun leven. Dit armoedige christenzijn staat zelfs ten achter bij wat we lezen over de
discipelen van Johannes de Doper die in Handelingen 19 nog steeds in het voorportaal van de nieuwtestamentische gemeente blijken
te staan. Zij wisten niet van de volle maat van het werk van de Geest. Als drempelbewoners hadden ze wel de klok horen luiden,
maar wisten ze niet waar de klepel hing. Maar positief was in elk geval dat ze zich leergierig door Paulus lieten onderwijzen.
Zo kon het voor hen komen tot een verrassende doorbraak. Dat is ook vandaag mogelijk bij gemeenteleden die niet verder zijn
gekomen dan het voorportaal.
Dit vraagt dan wel om een voluit bijbelse prediking die niet blijft staan bij allerlei voorvragen van traditionele of juist
uiterst actuele aard. Ik bedoel hier het hele scala vanaf ‘hoe krijg ik deel aan het heil’ tot ‘hoe weet ik of er een God
is?’ De volle raad Gods moet gepredikt worden, zodat de gemeente er weet van heeft dat er zalving, verlichting, vervulling en
verzegeling met de Geest is.
In een boek dat zo’n dertig jaar geleden is verschenen onder de titel Luisterend leven schrijft
wijlen prof. dr. C. Graafland over het kennen van God. Hij geeft daarbij aan dat we in onze tijd met alle wetenschappelijke,
intellectuele kennis te maken hebben met ‘een diepe malaise en verschraling in de geestelijke kennis en in de Godskennis’.
Het is de nood van de kerk in onze tijd, althans hier in het welvarende Nederland, dat de verborgen omgang, de doorleefde kennis
van God, zo schaars en zo schamel is geworden.
Graafland tekent een bepaald geloofsleven dat niet verder lijkt te komen dan het Oude Testament,
een ‘oudtestamentische vroomheid’ binnen de nieuwtestamentische gemeente. Zo’n ‘oudtestamentische’ vrome leeft meer
bij de belofte dan bij de vervulling. De sluier van de belofte blijft over deze gelovigen hangen, zodat ze de volle
geloofszekerheid missen. Er is geen volwassen geloofskennis van God. Men weet wel van de Schepper, de Wetgever, de Koning, maar
niet van God als de hemelse Vader die in Christus met ons verzoend is en ons als Zijn lieve kinderen en erfgenamen aanneemt en
verzorgt. Er is een gebrek aan zekerheid, een tekort in het leven uit het volbrachte werk van Christus, en daarom ook weinig
zicht op het leven in de kracht van de Geest.
Al gauw doet zich in zo’n klimaat wetticisme en krampachtigheid voor, wat dan weer kan leiden
tot verstarring en veruitwendiging. Er kan daarbij een levensernst zijn die tegenover de oppervlakkigheid van vele anderen
weldadig aandoet. Het gaat inderdaad om echte en oprechte discipelen, leerlingen van Christus. En toch zou Paulus hen de vraag
stellen: Hebt u de Heilige Geest wel ontvangen toen u tot geloof gekomen bent? Kent u het Pinksterleven, waarin de Heilige Geest
met uw geest getuigt dat u kinderen van God bent en roept u door die Geest van het zoonschap ‘Abba, lieve Vader’? Kent u ook
de zalving met de Geest, waardoor u bekwaamd en toegerust wordt om goede werken te doen en vruchten der dankbaarheid voort te
brengen? Ontving u een of meer charismata die u met blijdschap mag inzetten tot opbouw van het lichaam van Christus? Weet u van
die blij makende zekerheid van Gods nabijheid, waardoor u alle mensenvrees aflegt en waardoor u vrijmoedig kunt getuigen? Dan
bent u ,,niet meer onmondig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei woord van leer… maar dan groeit
u, zich aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die ons Hoofd is, Christus’’ (vgl. Ef. 4: 14,15).
Hoop voor de gemeente
In Handelingen 19 lezen we ook het geheim van de uitkomst in de geschetste nood. Die discipelen
van Johannes de Doper komen in hun gesprek met Paulus eerlijk uit voor hun gebrek aan kennis. Ze zeggen niet: ,,Wij hebben het
zo en zo geleerd van onze leermeester en daar hebben we genoeg aan, daar zweren we als het ware bij, en verder moeten we niets
hebben van wat ons met een beroep op het Woord van God wordt voorgehouden.’’ Ze stellen zich onbevangen open voor het nadere
onderricht dat Paulus hun gaat geven.
Gelukkig vertellen ook binnen de traditionele kerken jongeren en ouderen hoe ze op hun gebed tot
de ontmoeting met de levende Christus zijn gekomen en hoe hun hart vervuld werd met onuitsprekelijke vreugde. Meer dan eens zijn
er getuigenissen van zeer concrete ervaringen van mensen die helemaal vol stroomden van de Geest en een verrukking hebben
ervaren die ze hun leven lang niet meer vergeten. Ik noem dit niet ‘doop met de Geest’. Maar ik zie het wel degelijk als een
rijke werking van de Geest, die sommigen langs wegen van geleidelijkheid tot het volle licht brengt, maar anderen in één keer
met een ruk over de streep trekt. Laat er in de gemeenten openheid zijn voor hun getuigenis. In plaats van gemakkelijk elkaar de
maat te nemen en etiketten te plakken, zou er dankbaarheid en verlangen moeten zijn wanneer we een sprankelend getuigenis horen
van ervaring met de Heilige Geest.
In Efeze 5 lezen we over het effect van de vervulling met de Geest in ons leven. We horen daar
van zingende, dankbare en dienende mensen. Het innerlijk dat vol is van de Geest, zingt en jubelt voor de Here. Van de bekende
prediker Jonathan Edwards is de uitspraak: ,,In de wijn bestaat onmatigheid, maar je kunt nooit té vol zijn van de Geest.’’
Hier bestaat geen teveel, hier roept alles om steeds rijker vervulling. Wie veel van de Geest verwacht, zal meer ontvangen dan
wie weinig van Hem verwacht. Wie in ootmoedige verwachting ruim baan geeft aan de Geest, wordt vervuld met de Geest.
Dr. Jan Hoek is hervormd predikant. Hij is als hoogleraar systematische theologie verbonden aan de Evangelische Theologische
Faculteit Leuven (België) en als docent dogmatiek aan de Christelijke Hogeschool Ede. Ook is hij directeur van de Theologische
Hogeschool van de Gereformeerde Bond. Jan Hoek is een van de auteurs van het boek ‘Gaven voor de gemeente’ dat in november
verschijnt en waaraan CV·Koers en het Instituut voor Gemeenteopbouw en Theologie gezamenlijk een studiedag wijden.
Reacties:
In dezelfde CV-Koers reageerden Drs. C.J. Haak (docent TU-Kampen - GKV) en Prof. Dr. J.W. Maris
(docent TU-Apeldoorn - CGK) zeer kritisch op het bovenstaande artikel, waarop Dr. J.Hoek in het novembernummer van CV-Koers de
volgende reactie gaf:
2-11-2005 - RD - Onderzoek CV-Koers naar
geestesgaven...
|