www.vergadering.nu De Leesmap www.vergadering.nu

Muurkrant - 25 mei 2006

Vrouwen en Pinksteren

Vrouwenkwestie 

met hoofdbedekking als bijzaak

Wat is de positie van de vrouw
in evangelische gemeenten?

door Wim Bootsma

Er is in het nieuws de laatste tijd heel wat te doen geweest over enerzijds de positie van de moslima ten opzichte van hun dominante echtgenoten.
Anderzijds werden we geconfronteerd met de positie van de vrouw in de SGP.
Maar hoe staat het met de positie van de vrouw in evangelische gemeenten?
Welke ruimte geven wij onze zusters in onze samenkomsten?
Is het bijvoorbeeld geoorloofd om binnen onze gemeenschappen diaconessen aan te stellen, en zo ja, in hoeverre mogen zij dan binnen en buiten onze gemeenschap bestuurlijke verantwoordelijkheid dragen?
Kunnen we de positie van de vrouw binnen onze gemeenten spiegelen aan de Bijbel?
In dit pinksternummer van de Muurkrant Actueel raadplegen we de Bijbel en beginnen we bij het ontstaan van de nieuwtestamentische gemeente.

GAVEN

Uitgaande van de gedachte dat de gemeente van onze Here Jezus Christus op de Pinksterdag in Handelingen 2 is begonnen, sla ik de Bijbel open bij Handelingen 1:14.

"Deze allen bleven eendrachtig volharden in het gebed, met enige vrouwen en Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broeders."

Hier zien we dat er niet alleen mannen in de opperzaal aanwezig zijn, maar ook enige vrouwen, waaronder Maria, de moeder van Jezus. Daarna lezen we in Handelingen 2:1-3.

"En toen de Pinksterdag aanbrak, waren allen tezamen bijeen. En eensklaps kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en vulde het gehele huis, waar zij gezeten waren; en er vertoonden zich aan hen tongen als van vuur, die zich verdeelden, en het zette zich op ieder van hen; en zij werden allen vervuld met de heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest hen gaf uit te spreken."

Ik stel vast dat niet alleen mannen in tongen begonnen te spreken, zoals de Geest hen dat gaf uit te spreken, maar dat ook vrouwen in vreemde talen spraken van de grote daden Gods, mede waardoor het Evangelie, ook dankzij deze vrouwen, aan alle Joden, woonachtig in Jeruzalem uit alle volken onder de hemel verteld kon worden (vers 5). Dat het hier gaat om de vervulling van Joël 2, vinden we in Handelingen 2:16 waar Petrus in zijn toespraak zegt:

"En dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël."

BEDIENINGEN

De profeet Joël laat ons in Joël 2:28 en 29 namelijk al zien wat er in Handelingen 2 gaat gebeuren:

"Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen Mijn Geest uitstorten."

Ik stel vast dat God hier geen onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen. Er is zowel sprake van profeten als van profetessen en er is zowel sprake van dienstknechten als van dienstmaagden.
De Bijbel maakt ten aanzien van de uitingen van de Geest onderscheid tussen gaven, bedieningen en werkingen. In I Cor. 12:4 leert Paulus ons:

"Er is verscheidenheid in genadegaven, maar het is dezelfde Geest; en er is verscheidenheid in bedieningen, maar het is dezelfde Here; er is verscheidenheid in werkingen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt."

Ik stel vast dat het spreken in vreemde talen tot de categorie "Verscheidenheid in genadegaven" vallen en dat profetessen valt in de categorie "Verscheidenheid in bedieningen".
Daarmee stel ik tevens vast, dat zowel gaven van de Heilige Geest als bedieningen aan zowel mannen als vrouwen ten deel kunnen vallen; gelijk Hij dat wil. Vers 4 leert ons immers:

"Doch dit alles werkt één en dezelfde Geest, die een ieder in het bijzonder toedeelt, gelijk Hij wil."

Om u te laten zien dat we vrouwelijke bedieningen in de nieuwtestamentische gemeente tegenkomen, onderstaand een tweetal voorbeelden:

  • In Handelingen 21:9 lezen we dat Fillippus, de evangelist, die behoorde tot de zegen, vier ongehuwde dochters had, die allen profetessen waren.
    Ik stel vast dat Fillippus was aangesteld als diaken, dat is een ambt, en dat hij zich ontwikkelde als evangelist, dat laatste is een bediening, terwijl zijn vier dochters profetessen waren, dat zijn eveneens bedieningen.

  • In Handelingen 18:2 wordt ons het echtpaar Priscilla en Aquilla voorgesteld en in 18:26 zien we hoe dit echtpaar 'de weg Gods' nauwkeurig aan Apollos uitlegde.

Ik stel vast dat beiden samen bezig waren met uitleg van de weg Gods, man zowel als vrouw.  In Romeinen 16:3 noemt Paulus beiden 'medearbeiders in Christus Jezus, mensen die hun hals voor zijn leven gewaagd hebben'. Dat is nogal wat.

GASTVRIJHEID

Voordat ik overga van bedieningen naar ambten, want dat is duidelijk iets anders, wil ik eerst stilstaan bij de huizen, die tijdens de nieuwtestamentische gemeenten als plaatsen van samenkomst werden gebruikt. In Handelingen 2:46 lezen we:

"en voortdurend waren zij elke dag eendrachtig in de tempel, braken het brood aan huis en gebruikten hun maaltijden met blijdschap en eenvoud des harten."

Dat vrouwen hun huizen beschikbaar stellen, zien we bijvoorbeeld ook in Handelingen 16:14-15.

"En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster uit de stad Tyatira, die God vereerde, hoorde toe, en de Here opende haar hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd. En toen zij gedoopt was en haar huis, nodigde zij ons, zeggende: Indien gij van oordeel zijt, dat ik de Here getrouw ben, neem dan uw intrek in mijn huis. En zij drong ons ertoe."

Dat er naast zo'n eenvoudige purperverkoopster ook welgestelde en aanzienlijke vrouwen tot geloof kwamen, lezen we in Handelingen 17:4.

"En enigen van hen lieten zich overtuigen en sloten zich bij Paulus en Silas aan, en ook een grote menigte Grieken, die God vereerden, en tal van voorname vrouwen."

Ook Handelingen 17:13 getuigt daarvan:

"Velen van hen kwamen tot geloof, en van de aanzienlijke Griekse vrouwen en mannen niet weinigen."

Ik stel vast dat huizen beschikbaar werden gesteld om het brood te breken, maaltijd met elkaar te houden, om in kleine kring gemeenschap met elkaar te hebben en elkaar op te bouwen in het allerheiligst geloof.
Ik stel vast dat vrouwen daarbij een cruciale rol speelden, niet alleen om de maaltijden voor te bereiden, maar ook om de rol van gastvrouw te vervullen.

MOEDERS IN CHRISTUS?

Vanuit dat gezichtspunt verklaar ik ook de volgende twee belangrijke Bijbelverzen in dit kader. Allereerst Romeinen 16:1-2.

"Ik beveel Fébe, onze zuster [tevens] dienares der gemeente te Kenchreae, bij u aan, dat gij haar ontvangt in de Here, op een wijze, de heiligen waardig, en haar bijstaat, indien zij u in het één of ander mocht nodig hebben. Want zij heeft velen, ook mij persoonlijk, bijstand verleend."

Het komt mij voor dat Fébe een diaconesse (= dienares) is van de gemeente Kenchreae en de bevoegdheid krijgt om (financiële) bijstand bij andere gemeenten te vragen ten behoeve van de gemeente te Kenchreae, zodat Fébe op haar beurt weer bijstand kan verlenen aan anderen, zoals zij dat ook aan Paulus heeft gedaan. Kennelijk was dit in die dagen niet te doen gebruikelijk. Vandaar dat Paulus speciaal haar moet aanbevelen.

Vervolgens wijs ik op de tweede brief van Johannes, waar we in vers 1 lezen.

"De oudste aan de uitverkoren vrouw en haar kinderen, die ik in waarheid liefheb, en niet alleen ik, maar ook allen, die de waarheid hebben leren kennen."

Hier schrijft Johannes als oudste (ambt) aan een uitverkoren vrouw en haar kinderen. Nadere uitleg vinden we in vers 4:

"Het heeft mij zeer verblijd, dat ik onder uw kinderen gevonden heb, die in de waarheid wandelen, gelijk wij een gebod van de Vader hebben ontvangen. En nu schrijf ik u, vrouwe, maar hetgeen wij van den beginnen gehad hebben: dat we elkaar liefhebben."

Of het in Romeinen 16:1 en in de tweede Johannesbrief nu om natuurlijke kinderen gaat, dan wel (ook) om geestelijke kinderen, waardoor je zou kunnen spreken over 'moeders in Christus', laat ik in het midden, hoewel ik in dit verband wel wijs op Romeinen 16:13, waar staat:

"Groet Rufes, de uitverkorene in de Here, met zijn moeder, die ook voor mij een moeder is."

Ik stel vast dat zowel de apostel Paulus als de apostel Johannes aandacht besteedden aan vrouwen, die - hoe dan ook - een belangrijke plaats binnen die plaatselijke gemeenten innamen.

TEGENSTELLINGEN?

Maar hoe verhoudt zich deze visie met I Cor. 14:34-35?

"Zoals in alle gemeenten der heiligen moeten de vrouwen zwijgen: want het is haar niet vergund te spreken, maar zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de wet zegt. En als zij iets willen te weten komen, moeten zij thuis haar mannen om opheldering vragen; want het staat lelijk voor een vrouw te spreken in de gemeente."

Dat een vrouw in de gemeente moet zwijgen, is overigens relatief, want in I Cor. 11:5 lezen we:

"Maar iedere vrouw, die blootshoofds bidt of profeteert. doet haar hoofd schade aan, want zij staat gelijk met ene, die kaalgeschoren is. Want indien een vrouw zich het hoofd niet dekt, moet zij zich ook maar het haar laten afknippen. Doch indien het een schande is voor een vrouw, als zij zich het haar laat afknippen of kaal laat scheren, dan moet zij zich dekken."

Een vrouw mag dus wel in de gemeente bidden en profeteren, wellicht ook getuigen en dienen, maar kennelijk niet leren, want Paulus schrijft in I Tim. 2:12 het volgende:

"Een vrouw moet zich rustig, in alle onderdanigheid, laten onderrichten, maar ik sta niet toe, dat een vrouw onderricht geeft of gezag over de man heeft; zij moet zich rustig houden."

Uit dit laatste leidt men af dat een vrouw ook geen leiding mag geven over mannen; niet binnen de kerkelijke gemeenschap noch daarbuiten.
Hoe laten dergelijke verzen zich nu rijmen met het voorgaande? Dat staat toch haaks op elkaar?
In het begin van mijn betoog heb ik reeds aangegeven dat God vrouwen niet overslaat in de toebedeling van gaven, bedieningen en werkingen van de Geest, maar ik denk dat het ook iets met cultuur te maken heeft.

AMBTEN VERSUS BEDIENINGEN

  • Bedieningen zijn - evenals gaven - van Godswege. God heeft zowel apostelen aangesteld als profeten, leraars, herders en evangelisten, maar ook gaf Hij de gemeenten bekwaamheden om te helpen en bekwaamheden om te besturen, zoals Hij dat wil. Dit alles komt van boven en is zonder aanziens des persoons, het zijn genadegaven van God, zonder tussenkomst van mensen.

  • Ambten daarentegen zijn omwille van de mens ingesteld. Mensen stellen oudsten en diakenen aan om orde in de gemeente te kunnen handhaven. Dat deden Paulus en Barnabas reeds op hun eerste zendingsreis. Zie bijvoorbeeld Handelingen 14:23.

"En nadat zij voor hen in elke gemeente oudsten hadden aangewezen, droegen zij hen onder bidden en vasten de Here op, in wie zij geloofd hadden."

Kennelijk werd dat in een latere fase nagelaten, want Paulus schrijft in Titus 1:5 aan Titus:

"Ik heb u op Kreta achtergelaten met de bedoeling, dat gij in orde zoudt brengen hetgeen nog verbetering behoefde, en dat gij, zoals ik u opdroeg, in alle steden als oudsten zoudt aanstellen mannen etc."

Oudsten stellen regels op, bijvoorbeeld zoals we die t.a.v. de vrouw tegenkomen in I Cor. 14 en I Tim. 2:12.
Door letterlijke naleving van dergelijke teksten kunnen vrouwen mijns inziens worden beperkt in het uitoefenen van de ontvangen gaven en bedieningen. God heeft hen die gaven en bedieningen niet gegeven om ze stil te houden. Men steekt immers geen lamp aan en zet haar vervolgens onder de korenmaat (Matth. 5:15). Gaven en bedieningen mogen gezien en gehoord worden, ook als deze van Godswege aan vrouwen zijn gegeven.

CULTUUR

  • Allereerst ontstond er in Jeruzalem een puur Joodse christengemeente; nadat zij tot geloof in Jezus waren gekomen, hielden de tot bekering gekomen Joden niet op met de hun vertrouwde Joodse voorschriften. Logisch dat men aanvankelijk veel Joodse voorschriften in ere hield.

  • Daarna ontstonden er puur heidense gemeenten. Hen werd conform Handelingen 15 niet meer opgelegd dan dat zij zich moesten onthouden van het door afgoderij bezoedelde, van hoererij, van het verstikte en van bloed (Handelingen 15:30). Aangenomen mag worden dat deze puur heidense gemeenten onbewust ook heidense gewoonten in ere hielden.

  • Vervolgens ontstonden er gemengde gemeenten, temeer doordat Paulus in zijn latere aanpak eerst de Joden opzocht, hen van het Evangelie trachtte te overtuigen en zich daarna pas tot de heidenen wendde. Het principe "Eerst de Jood, pas daarna de Griek" vinden we reeds in Rom. 1:16. In feite worden hier twee culturen samengesmolten in één gemeente; die van Jood en heiden.  Hij heeft die twee tot één gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, weggebroken (Efeze 2:14) Logisch dat hier Joodse en heidense gewoonten door elkaar lopen;  logisch ook dat hier orde op zaken gesteld moet worden.

  • Vervolgens werden overal oudsten aangesteld, die mede aan de hand van de cultuur waarin zij leefden (Joods, heidens dan wel gemengd), bestaande regels handhaafden dan wel afschaften en nieuwe regels opstelden.

Helaas is er van gemengde gemeenten (Jood en heiden) nauwelijks meer sprake. Wat er overbleef, waren heidense gemeenten met een bepaalde traditie, neergelegd in kerkordelijke regelgeving.
Daarna heeft de tijd lang stilgestaan, waardoor de tot stand gekomen traditie- en regelgeving tot zo'n honderd jaar geleden lange tijd werd gehandhaafd; vrouwen moesten zwijgen, mochten zelfs niet zingen, laat staan bidden of spreken, werden in de kerk afgezonderd in aparte banken, moesten hun hoofd bedekken, mochten hun haar niet knippen, geen sieraden dragen, qua kleding aan strenge normen voldoen. Kortom: vrouwen hadden in de kerk eeuwenlang nauwelijks iets te zeggen en kregen weinig ruimte om zich te ontwikkelen. En wat de gaven en bedieningen betreft: voorzover ik deze materie kan overzien, konden vrouwen hun geestelijke gaven en bedieningen slechts uitoefenen voor zover de oudsten van die gemeenten hen daartoe de ruimte gaven.

  • Daar waar de tijd tot op heden heeft stil gestaan, gelden er nog steeds dergelijke voorschriften.

  • Daar waar de tijd echter is voortgeschreden(lees: de cultuur drastisch is veranderd), zijn in veel gemeenten ook voorschriften door verstandige oudsten bijgesteld.

Gebeurt dat niet, dan vindt vanzelf vervreemding plaats, niet alleen gasten voelen zich niet meer in ons midden thuis, maar ook onze eigen jeugd, die het meest wordt blootgesteld aan de cultuur waarin wij leven, vervreemdt zich van onze gemeenten. Daar kun je de klok op gelijk zetten. Zij zullen onze gemeenten verlaten; daar kun je op wachten. Dit is niets meer en niets minder dan een natuurwet.
Zodra u ziet dat gasten wegblijven en dat uw eigen jeugd zich niet meer in uw gemeente thuisvoelt, kijk dan eens naar de regelgeving binnen uw gemeente, met name t.a.v. vrouwen. Legt u als leiding van uw gemeente onnodig wetten op? Zo van: "Raakt niet, smaakt niet en roer niet aan?" (Kol. 2:21)

HOE NU VERDER?

Moeten we dan alles overboord gooien? Praten we daarmee recht wat krom is? Graag verwijs ik naar de veel gestelde vragen, die in Inter@ctie door Bennie Sloetjes op een rijtje zijn gezet.
Tenslotte: Projecteer bovenstaande uitgangspunten eens op uw eigen gemeente.

  • Ontvangen zusters dan voldoende ruimte binnen onze gemeenten of moeten zij zich beperken tot de schoonmaak van onze gebouwen, tot het zetten van koffie, het runnen van de crèche en zondagsschool en een eigen zusterkring?

  • Durven wij naast diakenen ook diaconessen aan te stellen, en zo ja, in hoeverre mogen deze diaconessen dan meepraten of laten we hen er maar een beetje bij bungelen?

  • Mogen zusters tijdens onze diensten de Bijbel openen, of moeten zij zich beperken tot gebed, profetie en een getuigenis?

  • in hoeverre durven wij onze zusters namens onze gemeenten in semi-christelijke organisaties af te vaardigen, waar zij bestuurlijke functies bekleden?

  • en wanneer blijkt dat hen dat goed afgaat (God heeft hen de bekwaamheid van het besturen gegeven), wat is er dan op tegen dat deze bekwaamheid ook binnen de gemeente wordt ingezet?

Waar leggen we onze grenzen? Wat mij betreft bij I Tim. 2:12 waaruit op te maken valt dat een vrouw binnen onzen gemeenten niet gezaghebbend mag leren noch geestelijk leiderschap (over mannen) mag uitoefenen, maar verder denk ik dat de inbreng van vrouwen in de gemeente en ook daarbuiten (in semi-christelijke organisaties) van grote waarde is. En dat we ons als gemeenten tekort doen wanneer we geen ruim baan geven aan vrouwen binnen onze gemeenten.
Terwijl mannen vaak van nature haantjesgedrag vertonen en daardoor recht tegenover elkaar komen te staan, bemiddelen vrouwen van nature en jagen zij de vrede na.

NADENKERTJE

Zou het gebrek aan vrouwen in de kerkgeschiedenis
een oorzaak kunnen zijn van zoveel kerkscheuringen?

Noot:
Zie ook de hierna volgende veel gestelde vragen onder dit onderwerk onder de rubriek Inter@actie


Inter@ctie

 

Veel gestelde vragen
 samengesteld door Bennie Sloetjes,
met dank aan W.J. Ouweneel en H.P. Medema

1) Schuiven we met de recente uitleg de Bijbel niet zomaar terzijde?
Het gaat toch om een gebod van de Heer (vers 37)?

Antw: Zeker, het gaat om een gebod van de Heer.
Nee, we schuiven het gebod niet aan de kant, want:
- we moeten onderscheid maken tussen het gezag en de inhoud van dat gebod;
- waar we het over hebben is de inhoud, de interpretatie van het gebod; het gezag ervan staat niet ter discussie.

2) Hoezo ‘ieder’ en ‘allen’ in 1 Cor. 14 omvat broeders én zusters?
Paulus spreekt de lezers van de brief in vers 26 toch als ‘broeders’ aan?

Antw: ‘broeders’ = Gr. ‘adelphoi’ = ‘broeders én zusters’;
Vgl. het Duitse woord ‘Geschwister’ = ‘broeders én zusters’.

3) Gaat het in 1 Cor. 11:5 eigenlijk wel om de gemeentelijke samenkomst (g.s.)?

Antw: Er is geen reden om te veronderstellen van niet (vgl. 10:21; 11:17).
Daarnaast: het is zeer de vraag of er in Paulus’ tijd wel onderscheid bestond tussen ‘g.s.’ en niet-‘g.s.’.

4) In 1 Tim. 2:11-12 staat dat de zusters ‘stil’ moeten zijn.
‘Stil’ is toch ‘niet-hoorbaar’?

Antw: ‘Stil’ = Gr. ‘hesuchia’, hetzelfde woord als in vers 2 waar het met ‘rustig’ vertaald is, net als in 2 Thess. 3:12. Het betekent dus niet ‘zwijgen’ in absolute zin, maar ‘rustig’.

5) In 1 Cor. 14:34 en 1 Tim. 2:11 staat toch dat de vrouw onderdanig moet zijn?

Antw: ‘Onderdanig’ wil zeggen dat de man de hoofdverantwoording draagt en dat hij de eventuele knopen doorhakt.
Niet: dat de vrouw te allen tijde de lippen op elkaar geperst moet houden.

6) Zitten we nu niet net zolang aan de teksten te sleutelen tot we het tegenovergestelde concluderen van wat er werkelijk staat?

Antw: Bij veel andere uitleggingen misschien wel, maar bij deze niet. Er wordt in deze uitleg volledig recht gedaan aan én context én hoofdlijn én tekstvolgorde én woordbetekenis.

7) Is die hele discussie rond de rol van de zusters niet typisch iets van deze tijd?
De Bijbel is toch niet tijdgebonden?

Antw: Ja, het is typisch iets van deze tijd.
Klopt, de Bijbel is niet tijdgebonden.
Maar: de Bijbel is ook tijdsbetrokken, d.w.z.: ze is actueel in elke tijd, elke cultuur en elke situatie.

8) Hebben we het dan altijd verkeerd gelezen?

Antw: De traditionele uitleg heeft in haar eigen tijd en haar eigen cultuur altijd perfect gefunctioneerd.
Alleen: we worden in onze tijd gedwongen om er grondiger studie van te maken.

9) Waarom moet dit allemaal nu weer veranderd worden?
Hebben we nog niet genoeg onrust?

Antw: Ja, er is veel onrust; we leven in een gebroken wereld en op een onvolmaakte aarde.
Alleen: de kop in ’t zand steken helpt niet,
en de uitdaging is: o.l.v. Gods Woord en Gods Geest in deze tijd vorm geven aan zijn geboden.

De Leesmap-index


 

www.vergadering.nu