www.vergadering.nu De Leesmap www.vergadering.nu
Ellips - 10 juli 2006

CHRISTELIJK LEIDERSCHAP
DOOR EVANGELISCHE VROUWEN
ROND 1900

Pleidooien voor een grote(re) rol van vrouwen in de kerk lijken afkomstig te zijn uit vrijzinnige en/of feministische, niet uit 'bijbelgetrouwe' hoek. Immers, in de Bijbel staat toch dat vrouwen geen onderricht mogen geven aan mannen en dat ze zich rustig moeten houden?
Verrassend is het dan ook om te zien dat rond 1900 vele 'onverdacht' evangelische vrouwen op allerlei manieren actief waren in en voor de kerk, tot aan preken en sacramentsbediening toe.
Drs. Doornenbal licht toe hoe dit kwam en op welke gronden men dit verdedigde.

door ROBERT DOORNENBAL

Van preekprijs tot predikantschap

In mei 1888 werd de prijs voor de beste 'homiletische oefeningen' toegekend aan een vrouw. De plechtigheid vond niet plaats aan een vrijzinnige theologische faculteit, maar in het evangelisch fundamentalistische Nyack College in New York. Dit was opgericht door de presbyteriaan A.B. Simpson van de Christian and Missionary Alliance (CAMA). Simpson gaf vrouwen een prominente plaats in de CAMA: als evangelist, plaatselijke voorganger en lid van de raad van bestuur, tot aan het vice presidentschap toe. Vrouwen doceerden bijbelvakken en Grieks; vrouwelijke studenten waren actief in kerkplanting. Simpson vereiste van vrouwen dat zij zich net zo oefenden in het preken als mannen. Vrouwelijke leken konden volgens hem even effectief als mannen zijn in evangelisatie en zending.

Baptistenvoorganger A.J. Gordon publiceerde in 1894 The Ministry of Women. Hierin brak hij een lans voor het preken door vrouwen. Hij verdedigde het standpunt dat een geheiligd leven, vervuld van de Heilige Geest, iemand geschikt maakte voor taken en verantwoordelijkheden in de kerk niet iemands geslacht.

De presbyteriaan A.T. Pierson, bekend als zendingsorganisator, schreef in 1898 een boekje over Catherina van Siena, een rooms katholieke heilige uit de veertiende eeuw. Hierin onderbouwde hij zijn standpunt ter verdediging van vrouwelijke predikers. Pierson geloofde dat de kracht van Catherina's prediking te danken was aan de Heilige Geest en aan haar doorkneedheid in de Schrift.

De vrije methodisten kenden vrouwen vanaf 1873 preekbevoegdheid toe. De oprichter van deze denominatie, B.T. Roberts, pleitte voor de bevestiging van vrouwen als voorganger. Deze tak van methodisten opende in 1918 het North Pacific Evangelistic Institute in Portland, teneinde vrouwen zowel als mannen op te leiden.

Ook andere kerken en organisaties met wortels in het methodisme waren vóór een actieve rol van vrouwen. Zo bijvoorbeeld de Anderson Bible Training School van de zogenaamde Church of God. In 1902 bestond een kwart van de leiders van deze denominatie uit vrouwen. De oorspronkelijke constitutie van de Kerk van de Nazarener stelde expliciet dat vrouwen het recht hadden om te preken. Dit kerkgenootschap bevestigde vanaf 1908 vrouwen in het ambt van predikant. En het Leger des Heils liet vrouwen toe tot alle leiderschapsrangen, inclusief die waarbij gezag werd uitgeoefend over mannen. In 1896 waren ruim duizend van de 1854 heilsofficieren vrouwen.

In 1913 studeerde Mabel C. Thomas af aan het bekende Moody Bible Institute in Chicago. Zij werd voorganger in Kansas. In dat kader preekte zij en verzorgde wekelijks bijbelonderricht. In de loop der jaren doopte ze tientallen bekeerlingen. In 1927 publiceerde de periodiek Alumni News van deze bijbelschool met enige trots een brief met daarin een samenvatting van haar carrière. Eind twintigste eeuw echter werd het vrouwelijke studenten aan het Moody Bible Institute ontraden om te streven naar het voorgangerschap!

Diepteboring

In deze paragraaf onderzoeken we waar de opmerkelijk actieve en verantwoordelijke rol van evangelische vrouwen rond 1900 vandaan kwam.

Luther had een actievere rol van leken in de kerk nagestreefd. Na zijn dood kwam van dit ‘algemene priesterschap der gelovigen' echter weinig meer terecht. Vanuit politieke zowel als theologische motieven kwam het ambt steeds meer op een voetstuk te staan. In calvinistische landen was de situatie weliswaar iets beter, maar ook daar werden gewone gemeenteleden tegenover het ambt geplaatst, zonder dat zij verder een functie kregen. Ze werden nauwelijks of niet 'toegerust tot dienstbetoon'. Zeker vrouwelijke leken werden niet actief uitgenodigd een bijdrage te leveren aan de opbouw van de plaatselijke gemeente.

Illustratief is de houding van de kerkenraad in het zeventiende-eeuwse Leiden, die erachter was gekomen dat Grietje van Dijk en Maria de Riviere catechetisch onderricht verzorgden. Dit werd hun verboden. De retorische vraag van Grietje of de Bijbel zichzelf dan tegenspreekt immers ook vrouwen werkten mee aan de verkondiging van het evangelie en zetten hun gaven in werd afgedaan met 'het gaat in tegen de leer'.

In reactie op de lutherse verambtelijkte orthodoxie kwam in Duitsland het piëtisme op, dat bij uitstek een lekenbeweging was. Een van de leiders, Philipp Spener (1635 1705), was verrast door de kennis die eenvoudige mensen bezaten. Hij kreeg de overtuiging dat de Heilige Geest niet beperkt werd door grenzen van maatschappelijke status of opleiding. Ook vrouwen zouden volledig inzetbaar moeten zijn in de kerk, betoogde hij in Das geistliche Priestertum (1677) en Die allgemeine Gottesgelehrtheit (1680). Vrouwen speelden in het piëtisme dan ook een belangrijke rol. De nadruk op beleving in plaats van dogma of instituut droeg impliciet een meer egalitair denken in zich, waardoor traditionele gezagslijnen werden gerelativeerd.

Verder waren leiders van deze beweging vrij pragmatisch ingesteld als het ging om kerkstructuren. Dit zien we ook terug bij de methodistische beweging onder leiding van John Wesley in het achttiende-eeuwse Engeland. Binnen deze beweging mochten vrouwen op allerlei terreinen een bijdrage leveren aan het (para )kerkelijke leven en vanaf eind achttiende eeuw zelfs preken. Deze lijn zette zich voort, toen in de negentiende eeuw enkele miljoenen vrouwen afkomstig uit opwekkingskringen met wortels in het piëtisme en methodisme actief werden in de zending, achter de schermen of aan het front.

Eind negentiende eeuw kwam vanuit dezelfde opwekkingskringen de zogenaamde bijbelschool-beweging op in de Verenigde Staten. Diverse van deze evangelische scholen, zoals het beroemde Moody Bible Institute, boden veel ruimte voor vrouwelijk leiderschap, zagen we eerder. Zelfs werd een behoorlijk aantal van de bijbelschoolalumni voorganger, veelal na een intensieve studie aangaande man vrouwverhoudingen in de Bijbel. Hierop zullen we nu nader ingaan.

Studies naar de rol van vrouwen in de Bijbel

Toen de methodistische Katherine Bushnell (1856 1946) van Godswege een roeping kreeg om naar China te vertrekken als zendeling; beloofde ze gehoorzaamheid op één voorwaarde. Ze vroeg of God haar wilde duidelijk maken dat Paulus het preken door vrouwen niet had verboden. Bushnell wilde zeker weten dat haar roeping in overeenstemming met de Schrift was. Onmiddellijk begon ze met een studie naar de rol van de vrouw in de Bijbel, vanuit de grondtalen Hebreeuws en Grieks. De resultaten van haar jarenlange onderzoek legde ze in 1919 vast in boekvorm: God's Word to women: one hundred Bible studies on women's place in the Divine economy. De conclusie van deze exegetische studie liegt er niet om: vrouwen mógen niet alleen preken, zij móeten onderwijzen en preken! Kerken die vrouwen het zwijgen opleggen, leggen in feite de Geest het zwijgen op. Rond 1900 verschenen er nog veel meer studies over de rol van de vrouw. Zo bijvoorbeeld ‘Women in the pulpit’ van de methodistische Frances Willard (1888). Zij vond bijna veertig teksten in de Bijbel die vóór een publieke rol van vrouwen pleiten en slechts twee (1 Kor. 14:34 en 1 Tim. 2:12) die ertegen lijken te zijn 'en dat niet werkelijk, als ze tenminste correct worden begrepen.

L. Anna Startt publiceerde in 1926 The Bible status of women. Zij beschouwde Paulus' instructies aangaande het gewenste gedrag van vrouwen als lokale, tijdgebonden gewoonten, op één rij te zien met voetwassing, de heilige kus, en dergelijke. De 'zwijgtekst' in Timoteüs legde ze als volgt uit. Paulus wilde niet dat vrouwen publiekelijk onderwijs gaven aan hun mannen, omdat dit in zijn tijd als een schande werd gezien. En Paulus wilde niet onnodig aanstoot geven aan ongelovigen. Daarom is er in de Timoteüsbrief sprake van een pragmatisch argument en niet van een universele, principiële stellingname.

Rond dezelfde tijd liet de fundamentalistische baptist J.R. Straton van zich horen. In zijn Does the Bible forbid women to preach and pray in public? argumenteerde hij als volgt. De Bijbel kan zichzelf niet tegenspreken. Daarom is het onjuist om op basis van twee geïsoleerde bijbelpassages vrouwen het (s)preekrecht te ontzeggen; de hele Schrift moet geraadpleegd worden. Straton zag Joël 2 en Hand. 2 als beslissend in verband met het publiekelijk spreken door vrouwen. De Heilige Geest kan niet in de ene plaats vrouwen aanzetten tot publiekelijk profeteren, om dit vervolgens elders te verbieden, stelde hij. Straton eindigde zijn brochure met een 'empirisch' argument: niemand kan Uldine Utley, een destijds bekende vrouwelijke opwekkingsspreker, horen preken en vervolgens ontkennen dat zij door de Geest wordt geleid.

Naschrift

Na de Eerste Wereldoorlog kwam de evangelische beweging in de Verenigde Staten in een fase van verregaande institutionalisering en professionalisering terecht. Geleidelijk kwamen vrouwen daarin steeds meer aan de zijlijn te staan. Ook kwam er een militante vorm van fundamentalisme
op, die op basis van een veelal simplistische bijbeluitleg vrouwen vóór alles opriep tot 'onderdanig
heid'.

Vandaag wordt dit geluid nog steeds gehoord in sommige kringen die zich graag beroepen op hun bijbelgetrouwheid. Zo is van de fundamentalistische bijbelleraar John MacArthur bekend dat bij diverse vrouwelijke churchsecretaries ontsloeg, direct nadat zij waren getrouwd.

Wat heeft deze kerkhistorische verkenning ons opgeleverd? Ten eerste stelt het ons beeld van evangelischen bij. Het blijkt immers niet zo te zijn dat zij altijd vrouwen een (verregaande) ondergeschikte positie in christelijke gemeenten of organisaties hebben toegekend. Ten tweede: er zijn al rond 1900 vanuit Bijbelgetrouwe kring tal van argumenten geformuleerd op grond waarvan is gepleit voor een leiderschapsrol van vrouwen.

In verband met actuele discussies kan het zinvol zijn hier nadere studie naar te verrichten.
Ten slotte: het is een indrukwekkend en onloochenbaar feit dat ruim een eeuw geleden vele
evangelische vrouwen met vrucht hebben gewerkt in het Koninkrijk van God, op tal van manieren,
inclusief preken en zelfs voorgangerschap. Zij deden dit in de volle overtuiging dat dit de roeping
van God was voor hun leven en dat het in overeenstemming was
met zijn Woord.

Literatuur

J. Hassey, No time for silence: Evangelical women in public ministry around the turn of the century (Zondervan 1986).

W.J. Sheils & D. Wood (red.), Women in the church (Blackwell 1990). 

S.C. Neffi & H. R. Weber (red.), The layman in Christian history (SCM 1963).

D.L. Robert, American women in mission: A social history of their thought and practice (Mercer University Press 1997).

De Leesmap-index


 

www.vergadering.nu