Bode
- augustus 2007
De Bode 150 jaar – een unicum voor een tijdschrift
De
Bode viert feest, want ze is dit jaar jarig, 150 jaar! Aan het
einde van de 150e jaargang, eind dit jaar dus. In het
feestnummer van augustus vinden we o.a. een 'kort' en levendig
historisch overzicht en een prikkelend artikel van Simon
Streuper over het avondmaal, het belangrijkste 'sacrament' dat
we hebben ontvangen, maar waarin we helaas niet bijbelgetrouw
genoemd kunnen worden. En Bert is blij met zijn achtergrond...
De geschiedenis (en de toekomst) van de BODE
Willem J. Ouweneel en Henk P. Medema
Een korte schets van de historie van een anderhalve eeuw oud blad, een paar mijlpalen, en een blik op de toekomst. En ook: waarom zou dat eigenlijk belangrijk zijn?
Midden in de negentiende eeuw
Het is eigenlijk een merkwaardig verhaal, dat ontstaan van de Bode des Heils in Christus, zoals ons blad toen heette. Een blad gesticht door een begaafde jongeman van slechts 21 jaar! Iemand van die leeftijd zou vandaag nauwelijks in aanmerking komen als lid van de redactie... Die jongeling had de titel van het blad trouwens niet zelf bedacht: ongeveer in diezelfde tijd was een Duits 'Broeder' tijdschrift ontstaan met de titel Botschafter des Heils in Christo, en een Frans 'Broeder' tijdschrift met de titel Messager Evangélique. (Met 'de Broeders' is gedoeld op de negentiende eeuwse internationale beweging van die naam, waaruit de Vergaderingen van Gelovigen zijn ontstaan.)
Die vroegbloeiende jongeman heette Hermanus Cornelis Voorhoeve. Hij was geboren te Rotterdam op 9 februari 1837 als zoon van de welgestelde 'makelaar in assurantiën' Jacob Voorhoeve (1811 1881), afkomstig uit een oud koopmansgeslacht, en van Anna Dooremans. Herman zou de vader worden van de bekende Johannes Nicolaas Voorhoeve, die zijn naam aan uitgeverij J.N.Voorhoeve gaf tegenwoordig ondergebracht bij Kok Kampen en de overgrootvader van Joris Voorhoeve, oud minister van defensie. Herman overleed in 1901, pas 64 jaar oud.
Van 1901 tot 1948 was zoon J. N. Voorhoeve (geb. 1873) de hoofdredacteur van de BODE. Toen deze in 1948 overleed en zijn zoon en opvolger, Hans Voorhoeve, hervormd werd, ging het blad, dat immers geheel en al 'Vergaderings' blad was, over in handen van een groep 'Vergaderings' broeders. Deze broeders hadden als de zogenoemde Lectuurcommissie al eerder over de inhoud van het blad en ook van de uit te geven boeken van Uitg.J.N.Voorhoeve gewaakt.
Deze 'wijze mannen' stichtten een nieuwe uitgeverij en nodigden de jonge Harmannus ('Mans') Medema (1920 1978) de vader van de tegenwoordige directeur, Henk Medema (geb. 1950) uit de leiding daarover op zich te nemen en voortaan het blad te redigeren. Kort samengevat zou je daarmee kunnen zeggen dat de Bode in de afgelopen honderdvijftig jaar het blad van twee generaties Voorhoeve (43 resp. 47 jaar) en van twee generaties Medema (tweemaal 30 jaar) is geweest.
Bekering, evangelisatie, BODE
Terug naar H.C.Voorhoeve. Terwijl de jonge Herman op belijdeniscatechisatie zat bij de met het Reveil verwante ds. (later prof.) J.I. Doedes (1817 1897), kwam hij tot persoonlijke geloofsovergave. Dat betekende onder andere dat hij gewetensbezwaren tegen het verzekeren kreeg en daarom niet in de firma van zijn vader wilde stappen. In diezelfde tijd kwam Voorhoeve in aanraking met enkele 'Broeders' van de in Nederland nog piepjonge 'Vergadering van Gelovigen' en kreeg hij ook de geschriften van John Nelson Darby (1800 1882) in handen. Deze waren vertaald door de bekende Afgescheiden predikant ds. H.P. Scholte en door de ex doopsgezinde mr. Gerrit Willink van Bennebroek, die zich inmiddels bij de 'Broeders’ had aangesloten.
Intussen was ook in Rotterdam een kleine 'Vergadering' ontstaan, vooral door toedoen van Hermans oom Hein Voorhoeve, die vanwege zijn zwakke longen lange tijd in Zuid Frankrijk had doorgebracht en daar de 'Broeders'had leren kennen. Herman sloot zich hierbij aan, samen met zijn moeder. (Zijn vader, een tamelijk bekend man in Reveilkringen, die o.a. met I. da Costa en G. Groen van Prinsterer correspondeerde, en later een van de oprichters van de Vrije Universiteit werd, volgde pas tien jaar later.) Tegelijk begon de nauwelijks 20 jarige jongeman, de rijke patriciërszoon, in de achterbuurten van Rotterdam het evangelie te prediken in kamers die hem daarvoor ter beschikking werden gesteld. De kleine 'Vergadering’ groeide voorspoedig, en we mogen wel aannemen dat dat niet in de laatste plaats aan de vurige Herman Voorhoeve was te danken. Eenvoudige mensen kwamen tot geloof, die in de kleine kring op voet van gelijkheid met rijke patriciërs aan de avondmaalstafel zaten.
Sinds een paarjaar waren ook op andere plaatsen 'Vergaderingen' ontstaan, zowel in het westen (Amsterdam, Alphen aan den Rijn) als in het oosten des lands (Winterswijk, Dinxperlo). Hun aantal breidde zich in de negentiende eeuw snel uit. Naarmate H.C. Voorhoeve ouder werd, ontwikkelde hij zich als vanzelf tot de voornaamste geestelijke leider te midden van de 'Vergaderingen', met naast hem figuren als G. Willink van Bennebroek (die betrekkelijk jong overleed), H.J. Lemkes en Voorhoeves zwager G.P. Bronkhorst.
Een van de Rotterdamse 'Broeders' uit de begintijd was Arnoldus van den Briel (geb. 1831), die een drukkerij begon. In 1858 begon de 21-jarigeVoorhoeve met de BODE, die de eerste twee jaar bij D. van Sijn in Rotterdam werd gedrukt, maar vanaf 1860 bij de toen 29 jarige Van den Briel. In de eerste jaargangen vinden we meest artikelen vertaald uit het Engels, Frans of Duits, maar we treffen daar ook al artikelen aan die weliswaar niet ondertekend zijn (zoals de gewoonte bij de 'Broeders' in de begintijd was) maar ook niet de aantekening 'Vertaald' dragen, zodat deze waarschijnlijk van de hand van Voorhoeve zijn.
De wederkomst van Christus en andere thema's
In jaargang 1 stond onder andere het artikel 'De toekomst van onzen Heer Jezus Christus'. Een ander artikel in diezelfde jaargang heet: 'De gemeente opgenomen vóór de oordeelen in de Openbaring van Johannes'. Het eerstgenoemde artikel begint bijna met deze woorden: 'Een der grootste voorregten, die God aan de gemeente Zijns Zoons heeft geschonken, is de verwachting van in de toekomst [lees: bij de komst] van Christus tot Hem opgenomen te worden.' Vervolgens gaat de schrijver in op vele nieuwtestamentische passages. Het artikel eindigt bijna met de woorden: 'wanneer wij nu in de Openbaring van Johannes ( ... ) den Geest en de Bruid hooren uitroepen: "Kom!" en als antwoord van Jezus de belofte vernemen: 'Ja, Ik kom haastelijk!" dan gelooven wij, dat elk geloovige ( ... ) met een hijgend verlangen zal uitroepen: Amen; ja kom, Heere Jezus! De Heer werke dit door Zijnen Geest in het hart van al Zijne kinderen ( ... ).'
Andere onderwerpen die we in de 'loop van de anderhalve eeuw vaak zien terugkeren zijn, naast de komst van Christus, onder andere, het avondmaal, toelating, tucht, aanbidding. Vaak werden geloofsopbouwende meditaties over personen uit de Bijbel gepubliceerd, of exegeses van Bijbelgedeelten. Het ging ook in het algemeen over de Schrift, principieel over het gezag en de inspiratie, maar meer praktisch ook over de manier waarop je aan Bijbelstudie zou kunnen doen. Er werd opgeroepen tot een geestelijke gezindheid en tot broederliefde.
De 'Vergadering van Gelovigen' was meermalen zelf het onderwerp van studie, en er werden gewoonten en tradities uit de eigen kring geëvalueerd in de aanvangstijd meestal met waardering en ook uit andere kringen, in de eerste eeuw vooral in afkeurende zin. Aanbidding, vaak verbonden aan oudtestamentische typologie, hoorde erbij. In het kader van de beschouwingen over de toekomst ontbraken artikelen over Israël niet.
De twintigste eeuw, actualiteit
Wat er overigens in de wereld buiten de 'Vergaderingen' en buiten de BODE gebeurde, drong zelden door in de artikelen. Daarbij speelde natuurlijk ook een rol dat uitgeverij Voorhoeve zulke thema's ook kwijt kon in het blad Timotheüs, dat vanaf 1894 werd uitgegeven en een breder opiniërend karakter droeg. In de eerste tientallen jaren was er bijna niets aan actuele onderwerpen te vinden op de bladzijden van de BODE. In 1914, toen de Eerste Wereldoorlog losbarstte, was een meditatie gewijd aan Ps27:3, 'Ofschoon een oorlog tegen mij opstond', hoewel de conclusie niet leidde tot verdere politieke of sociale betrokkenheid. Afgezien van het feit dat er in die oorlog, waarin ons land neutraal bleef, weinig op dat punt was in te vullen, was de maatschappij en de politiek tamelijk ver weg van de uitgever en van de meeste lezers. In de rubriek 'Correspondentie', direct op de bladzijde daarnaast, ging het echter nog wat verder: 'N.N. te Amsterdam vraagt, wat de vreeselijke oorlog die nu woedt, dit opstaan van volk tegen volk, te zeggen heeft in het licht der profetie. 'De hoofdredacteur J.N. Voorhoeve antwoordt met een verwijzing naar de eindtijd, en de vervulling van de profetische woorden uit Op6:2vv, met de toch wel opmerkelijke slotconclusie: Toch gebruikt God ook zeker dezen oorlog als een wegbereider voor den grooten eindtoestand, die geprofeteerd is. Het is mogelijk, dat thans tronen vallen, en dat een plan wordt beraamd en volvoerd, om Vereenigde Staten van Europa te vormen.' Om dan met de woorden te eindigen: 'Zeker is het, dat de kaart van Europa een opmerkelijke verandering zal ondergaan, en dat de tijd van het einde zeer nabij is.'
'Op verzoek en voor rekening van een broeder' werd ergens in diezelfde oorlogsjaren (er staat geen datum bij) een extra bijlage toegevoegd, onder de titel 'Kastijding', dat tot strekking had de gelovigen te waarschuwen dat zij zich niet aan de distributievoorschriften van de overheid moesten onttrekken, wat velen blijkbaar deden uit pure gewinzucht. In het algemeen was het in de rubriek 'Correspondentie' dat de redactie zich op de meest concrete wijze richtte op de geloofspraktijk, de kerken en het maatschappelijke gebeuren. Zo stond er in jaargang 62 (1919) iets te lezen over het communisme, de vakorganisaties, de pinksterbeweging en ieder jaar is deze rubriek wel goed voor een aantal actuele thema's, die echter nogal kort door de bocht door de hoofdredacteur werden afgehandeld: gezag werd met hoofdletters geschreven!
Toen de Tweede Wereldoorlog begon, schreef de Zeeuwse onderwijzer J.G. van Moosel een meditatie over 'Wachter, wat is er van den nacht?' (jaargang 83 (1940), waarin hij vertelt over een nacht waarin hijzelf niet kon slapen, en te middernacht voor het open dakvenster stond:'( ... ) want ik houd het niet uit in mijn bed. Bommenwerpers cirkelen boven de stad. Huiveringwekkend is het geloei der motoren. ( ... ) lederen dag weer staar ik ontroerd op de puinhoopen in mijn eens zo fraaie woonplaats met zijn eeuwenoude, historische gebouwen, thans meest alle vernield...' Middelburg, staat eronder, en de naam van de auteur.
De oorlog liet zich trouwens ook aan de uiterlijke verschijningsvorm van de BODE merken, met name de schaarste en het gebrek aan kwaliteit van het papier. Met het verzet liet men zich niet in. Maar toen de bevrijding er eenmaal was, sprak de redactie vrijuit: 'In den "Bode des Heils" hebben wij nooit aan politiek gedaan. Trouwens, wij deden dit ook persoonlijk niet. Maar dat wil niet zeggen dat wij geen belang zouden hebben gesteld in het welzijn van land en volk; dat wij niet zouden hebben gestreden voor het recht en opgekomen tegen het onrecht. 'En dankbaar wordt de bevrijding gememoreerd' van de duivelsche macht van Hitler, die zijn anti christelijk nationaal socialisme aan Europa en heel de wereld wilde opdringen' (jaargang 88
(1945).
|
Twintigste eeuw, tweede helft
Een van de eerste schokkende gebeurtenissen in het bestaan van de BODE na de oorlog was het overlijden van de hoofdredacteur, J.N. Voorhoeve, eind 1948. Al in de laatste periode van zijn leven waren er regelingen getroffen voor zijn vervanging, ook al omdat zijn mentale gezondheid de laatste jaren te wensen overliet. De zogenaamde
'Vereniging tot Oprichting en Instandhouding van Lokalen voor Christelijke Samenkomsten' (kortweg de Lokaalvereniging) kende sinds 1936 een Lectuurcommissie, vooral in verband met het beheer over een legaat ter ondersteuning van de uitgave van boeken en geschriften. Deze Lectuurcommissie had al in praktisch opzicht de redactie van de BODE overgenomen, en stelde vanaf januari 1949 Johannes Tiesema aan als hoofdredacteur. In de jaren daarop werd naastig naar iemand gezocht die zich zou kunnen inzetten voor het beheer van de uitgeverij, en in 1952 werd daarvoor de jonge Mans Medema (32) gevonden. Eerst vanaf Groningen, Brinklaan 37, en vanaf 1957 uit Apeldoorn, zette hij deze activiteiten voort, waaronder de leiding over de BODE. Pas in 1965 kreeg de redactie een meer definitieve vorm, toen H. Wilts en J. Klein Haneveld samen met H. Medema deze verantwoordelijkheid op zich namen. Toen deze laatste in 1978 plotseling overleed, was de redactie al uitgebreid met J. G. Fijnvandraat en J. van der Bijl, en bij hen voegden zich later o.a. J.Ph. Fijnvandraat en S. Streuper. De huidige hoofdredacteur Henk P. Medema nam de leiding van de BODE over in 1979, en enkele jaren later (1985) werd ook Willem J. Ouweneel lid van de redactie. Vermeld moet nog worden de verhuizing van Uitgeverij Medema naar Vaassen in 1981.
Van de twintigste naar de eenentwintigste eeuw
Bladerend door de inhoud van de BODE aan het einde van de twintigste eeuw, ziet men allerlei veranderingen. De tijd gaat sneller, en terwijl zich in de eerste halve eeuw maar weinig wijzigt, is dat in de laatste decennia wel anders geworden. Uiterlijk zichtbaar waren natuurlijk de grafische veranderingen: regelmatig werd de opmaak van het blad veranderd. Meer actualiteiten werden vanaf 1981 geplaatst in de BODE-Express, aanvankelijk als katern één keer per kwartaal toegevoegd, later als vast onderdeel van het blad. Veel van de woelige gebeurtenissen in de Vergaderingen waren voor de goede waarnemer zichtbaar, als je tussen de regels door las en soms werden ze ook uitdrukkelijk vermeld en openlijk behandeld. Langzamerhand verdween de
'vergaderings'-nestgeur: de familieberichten werden weggelaten. Ook andere elementen, niet alleen qua terminologie, maar ook qua inhoud, smolten eerst langzamerhand weg als sneeuw voor een aarzelend winterzonnetje, maar ten slotte koos de redactie beslist en duidelijk voor een bredere evangelische koers. Vrouwen schreven in het blad, werden ook lid van de redactie, binnen welks gelederen sinds geruime tijd ook plaats is voor medewerkers die zich in andere geloofsgemeenschappen bevinden, al blijkt de (oorspronkelijke) verknochtheid met veel van de erfenis van de 'Broeders' nog steeds een rol te spelen. De kring van redactie en medewerkers is in de laatste jaren aanmerkelijk verjongd.
Wat is de toekomst van de BODE? We zijn benieuwd. U ook? In een van de komende nummers zal meer worden aangekondigd. Waarom zouden we daarnaar benieuwd zijn? Wat is het belang van een Bijbelstudieblad in onze tijd? Er zijn immers al genoeg bladen: tijdschriften voor theologie (Soteria), voor pastoraat (Tijdschrift voor Theologie en Pastorale Counseling), opiniebladen (CV Koers, Reveil), bladen met actualiteiten en reportages (Uitdaging, Opwekking), populair wetenschappelijke en wijsgerige bladen (Ellips, Radix, Beweging), enzovoorts. In elk van die bladen is wel eens een stukje Bijbelstudie verschenen. Maar een blad dat zich daarop concentreert? Misschien het kwartaalblad Groei, maar daarin worden weinig moeilijke of controversiële vragen behandeld. Onze stelling, aan het einde van die anderhalve eeuw, is: er is behoefte aan een blad dat de Bijbel laat functioneren als het kompas dat ons oriëntatiepunt kan zijn voor de vele vragen van onze tijd. Niet alleen voor de 'vergaderingen'. Niet beperkt tot 'evangelische' kringen. Maar over de volle breedte van de Bijbelgetrouwe christenen in Nederland. We spreken elkaar binnenkort.
Bode – augustus 2007
Over een heilige samenkomst
Simon Streuper
Ik ken maar één kerk waarin het avondmaal dat Christus instelde, de aandacht en de plaats heeft gekregen die het werkelijk verdient: de Rooms Katholieke Kerk. Zo'n vijfhonderd jaar geleden was iedere christen aan die kerk verbonden. Al tweeduizend jaar kan daar worden voortgezet wat de eerste christenen van de op de eerste pinksterdag geboren gemeente begonnen zijn, namelijk: 'En voortdurend waren zij dagelijks eendrachtig in de tempel en braken (het avondmaals )brood in de huizen en aten samen met vreugde en eenvoud van hart, en zij prezen God.' Maar ik kan me ook niet één theoloog voorstellen die niet zal erkennen dat het avondmaal het belangrijkste christelijke symbool is waarin de kern van het evangelie wordt weergegeven; een monument van Gods liefde waarop je tot in eeuwigheid nooit uitgekeken zult raken.
Dagelijks
Bij mijn weten is er buiten de Rooms Katholieke Kerk nergens een plaats waar je dagelijks het avondmaal kunt vieren. Toch is het een onloochenbaar feit dat het feestelijk vieren van het avondmaal de dagelijkse praktijk van de eerste christenen was. Het kwam nooit één keer in hun gedachten op om ook maar één dag geen gehoor te geven aan het verzoek en het verlangen van hun Meester om zo dikwijls zij dit zouden doen, zij dit zouden doen om aan Hem te denken. Maar wat wil je? Salomo ontdekte al dat God de mensen recht gemaakt heeft, maar zij vele bedenkselen zoeken. Natuurlijk kennen we de argumenten wel die bedacht zijn om het anders te doen dan de eerste christenen. Hoewel we weten dat we het anders doen, bestempelen we onze viering toch als Bijbelgetrouw. Maar hoe logisch is het dat wij deze instelling van Christus niet de plaats en de aandacht geven die de eerste christenen er wel aan gaven? Is dat niet hoogst merkwaardig? Ik wil daar graag eens met u over nadenken door vragen te stellen waarop ik niet pretendeer de antwoorden te kennen. Uiteraard zijn er niet geringe verschillen in de leer over de betekenis en het eten van het avondmaal tussen de vele christelijke geloofsgemeenschappen. Deze verschillen laten we maar even rusten. Het is al moeilijk genoeg, zonder gekleurde bril het Woord te lezen, hoeveel te meer om je eigen menselijke bedenksels te onderscheiden van wat de Schrift zelf zegt. Het vervelende is dat je je eigen gedachten vaak ten onrechte benoemt als 'het naspreken van de Schrift'!
Allereerst moet worden gezegd dat het avondmaal niet óns avondmaal, maar de (feest)maaltijd van de Heer is. Hij nodigt ons uit aan zijn tafel om het verlossingsfeest te vieren. Dat verlossingsfeest is uiteraard alleen bestemd voor hen die door Christus verlost zijn en hiervan getuigenis geven door het evangelie te gehoorzamen en zich te laten dopen. Doop en avondmaal zijn de belangrijke symbolen van het christendom. De doop is de deur waardoor de bekeerde mens binnentreedt in de stal van de goede Herder. In het Nieuwe Testament staat dopen altijd in verband met gehoorzaamheid aan het evangelie, geloof en wedergeboorte en, om een voorbeeld te noemen, nooit met het oude verbond tussen God en zijn volk, of met de lichamelijke geboorte. Vandaar dat het de gereformeerde theologie niet lukt om mensen die bewust tot het geloof in Christus zijn gekomen en de kinderdoop van hun ouders hadden ontvangen, maar nu bewust gedoopt wensen te worden, te overtuigen dat ze de christelijke doop al als kind ondergaan hebben. Biologische verwantschap uit het Oude Verbond wordt verward niet geestelijke verwantschap in het Nieuwe Verbond, de besnijdenis met de doop.
Heilig
Het avondmaal gaat over een Verlosser die zijn intense vreugde over de volbrachte verlossing met zijn verlosten wil vieren en hen samenroept voor een heilige samenkomst (vgl. Lv23:1 3). Aan het feest van de Heilige, zo mag verondersteld worden, nemen al zijn heiligen deel, tenzij er doorslaggevende Bijbelse verhinderingen zijn. Deze heiligen zijn niet heilig omdat zij heilig leven, maar omdat zij 'in Christus' heilig zijn. Natuurlijk, er staat geschreven: 'heiligheid is mijn huis een sieraad' en: 'Wees heilig, want Ik ben heilig.' Tijdens Israëls woestijnreis gebeurden er verschrikkelijke dingen, maar tóch was God in hun midden, niet op grond van hun daden, maar omdat Hij hen afgezonderd had van alle andere volken om voor Hem te leven. Hij kon hen enkel in zijn nabijheid aanvaarden op grond van het offerbloed op het verzoendeksel van de ark, dat voor hen ter verzoening was vergoten. Zo kunnen ook wij vandaag zonder vrees in zijn tegenwoordigheid verkeren. Het volk Israël was niet een heilig volk omdat zij zo heilig leefden, maar omdat Jahweh in hun midden was. Toen Mozes ervoor pleitte dat God zelf zou meegaan, zei hij: 'Waaraan zal anders geweten worden, dat ik en uw volk genade in uw ogen gevonden hebben dan doordat Gij met ons meegaat? Immers daardoor zijn ik en uw volk afgezonderd [geheiligd] uit alle volken van de aardbodem' (Ex33:16). Omdat God ons tot Zich getrokken heeft, is Hij in ons midden en daarom zijn wij heilig. Intussen blijven wij een hardnekkig en tot alle kwaad neigend en bedrijvend volk van God, maar we blijven even hardnekkig naar vrede jagen met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Heer zal zien (Hb12:14).
Eenvoudig
Een en ander heeft natuurlijk consequenties voor de wijze van avondmaalvieren. Om één ding te noemen: zij die in Handelingen 'gisteren' tot bekering kwamen, braken 'vandaag' het brood in de huizen en vierden het avondmaal met vreugde en eenvoud des harten en prezen God. Kan dat vandaag nog? Aan de andere kant leert de Bijbel: doe de boze uit uw midden weg. Maar wanneer is iemand een boze? Pas wanneer alle pastorale hulpmogelijkheden volkomen en definitief uitgeput zijn, zoals uit de Schrift blijkt. Waar is de eenvoud gebleven waarmee tóén het avondmaal werd gevierd? Tegenwoordig hoor je spreken over 'laagdrempelige samenkomsten' waarin geen ruimte kan zijn voor het vieren van het avondmaal, want daardoor zou een heel hoge drempel ontstaan waar een buitenstaander niets van begrijpt. Hoe is het mogelijk dat de verkondiging van het evangelie, waarop samenkomsten volgden waarin van meet af het avondmaal een prominente plaats had, vroeger voor de mensen eenvoudig, begrijpelijk en aanvaardbaar was, maar tegenwoordig onoverkomelijk en onbegrijpelijk zou zijn? Zijn er duidelijker beelden van de kern van het evangelie te bedenken dan doop en avondmaal? Het doopwater dat onze zonden afwast, het brood en de wijn dat het lichaam en het bloed van onze Heiland voorstelt dat Hij voor ons heeft gegeven? Kan het eenvoudiger? Maar het kan natuurlijk ook zijn, dat wij de betekenis van het avondmaal en de viering daarvan zo ingewikkeld hebben gemaakt dat het inderdaad moeilijk is uit te leggen. Ligt daarin niet een enorme uitdaging voor godvruchtige creatieve geesten, voor de Aholiabs en de Bezaleëls, de Ezra's en de Nehernia's?
Eucharistie
Jezus Christus is de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven (Gl2:20). Dát is nu precies de kern van het avondmaal. Hij ging in de dood, gaf zijn lichaam, ons voorgesteld in het avondmaalsbrood, en zijn bloed, voorgesteld in de avondmaalswijn, opdat ik het eeuwige leven zou ontvangen en niet verloren zou gaan. Wie in de Zoon van God gelooft, hééft (niet 'krijgt' maar 'hééft'!) eeuwig leven. De eucharistie is de avondmaalsviering. Het Griekse eucharisteoo betekent 'danken', de eucharistie is dus in eenvoudig Nederlands: dankzegging voor een grote gave, namelijk de gave van het lichaam en het bloed van Christus, die mij heeft liefgehad. Wiens eigendom ik ben geworden met vele anderen die Hem, evenals ik, lief hebben gekregen, omdat Hij ons het eerst heeft liefgehad. Samen met hen wil ik niets liever dan Hem daarvoor elke dag dankzeggen. En laat dat nu precies zijn wat de eerste dankbare christenen deden en wat in de Rooms Katholieke Kerk nog elke dag wordt voorgesteld. Natuurlijk kun je ook hier vele bedenksels maken. Je kunt die dankzegging ook wel in een persoonlijk gebed uitspreken zonder deel te nemen aan het avondmaal. Binnen enkele minuten heb je zo een A4'tj e vol met allerlei bedenksels om het niét te doen óf met een andere frequentie. Maar de eerste christenen dachten daar geen ogenblik aan. Misschien om de eenvoudige reden dat zij hun eerste liefde (nog) niet hadden verlaten?
Danken
Eens vroeg ik iemand of hij nog iets met God had. 'Zeker,' antwoordde hij, 'ik sla nog wel eens een kruisje en bid.' Toen ik vroeg wat dat kruisje voor hem betekende, wist hij nog te antwoorden dat Jezus daaraan was gestorven, maar niet veel meer. Ik legde hem daarom uit dat Jezus zijn zonden had geboet op het kruis om hem met God te verzoenen. Op mijn vraag of hij de Heer Jezus daar wel eens voor bedankt had, keek hij mij eerst stomverbaasd aan: dat had hij nog nooit gedaan. Vervolgens trok hij zijn vrouw aan de jas en zei: 'Vrouw, help mij onthouden dat we vanavond Ons lieve Heer gaan danken dat Hij voor onze zonden is gestorven.' Je kunt ook gedachteloos de eucharistie vieren. Maar is dat ook een goede reden om onze redding niet dagelijks te vieren in het volle bewustzijn van Gods 'onuitsprekelijke gave' die Hij ons in zijn Zoon zond?
Persoonlijk
Ik ontmoette ze in alle mogelijke maten en gewichten. Velen van hen hebben, wanneer het over de zekerheid van het behoud gaat, met één ding zeer grote moeite. Ze geloven letterlijk alles wat de Bijbel leert over God, Christus, verlossing en verzoening, behalve dat het ook persoonlijk voor hen geldt. Zij menen daarvoor bepaalde innerlijke emoties te moeten hebben ervaren. Tja, best begrijpelijk dat je dan het avondmaal niet durft te vieren. Veel anderen 'hoopten' dat uiteindelijk na hun sterven zou blijken dat ook zij het heil hebben ontvangen. Met een dergelijk geloof is er natuurlijk ook maar weinig te vieren. Wat moet je met zo'n mager geloof aan het avondmaal? Wanneer ik hun vroeg of zij God er wel eens voor hadden gedankt dat Hij zijn Zoon gaf, en de Heer Jezus omdat Hij zijn leven gaf, keken ze me aan alsof ze wilden zeggen: hoe haal je het in je hoofd! Velen antwoordden dat ze dat eigenlijk niet durfden. Geen wonder dat deze twijfelaars schoorvoetend het avondmaal vieren. Maar in het hart van hem die de evangelieboodschap dankbaar aanneemt en 'dank U wel' tegen God en tegen Jezus Christus zegt, daalt gegarandeerd zekerheid, vreugde en vrede neer. Die kan vreugdevol zingen omdat hij weet dat de Heer is komen wonen in zijn hart; die kan als vroeger David bij de intocht van de ark het symbool van de tegenwoordigheid van God die zijn intrek neemt in Jeruzalem voor de Heer dansen van vreugde; die kan met dankbaarheid en blijdschap eten van het brood en drinken van de wijn en kijkt verwachtingsvol uit naar de toekomst, want Christus zei: 'Doe dit tot mijn gedachtenis totdat Ik kom.'
Streuper
& Streuper
Bode – augustus 2007
Blij met mijn achtergrond
Bert Streuper
Pa, ik ben blij dat ik opgegroeid ben in de 'vergadering'. Dankzij deze achtergrond, en mede dankzij de BODE, is mijn geloofsleven gevormd. Ik lees de BODE al zo’n vijfentwintig jaar en schrijf er ook al heel wat jaren voor. Sommige artikelen had ik al in enkele uren of nog minder geschreven, met andere artikelen heb ik wekenlang geworsteld. Het is meer dan één keer gebeurd dat ik een artikel wel drie of viermaal heb moeten veranderen, omdat de redactie er niet
(helemaal) content over was. De redactie was (en is) beslist niet snel tevreden. Het moet kwalitatief goed zijn. Het moet leerstellig kloppen. Wat geschreven wordt, moet in overeenstemming zijn met de Bijbel. Een auteur moet niet te snel conclusies trekken uit een enkele tekst of passage, maar Schrift met Schrift vergelijken. En natuurlijk nauwkeurig lezen, niet zomaar op de klank afgaan van de tekst. Dankzij de 'vergadering' en de redactieleden van de BODE besef ik dat de Bijbel zorgvuldig gelezen moet worden, en weet ik welke regels ons daarbij kunnen helpen. Het gaat tenslotte om het Woord van God.
Maar er zit een addertje onder het gras. Het Woord van God moet niet alleen secuur worden gelezen en uitgelegd, maar ook secuur worden nageleefd. Wat overigens geen enkel redactielid in twijfel zal trekken! Het Woord nauwkeurig lezen is beslist geen garantie dat het ook even nauwkeurig wordt nageleefd. Het ene hoeft niets met het andere te maken te hebben.
Veronderstel dat ik hoofdpijn heb. De dokter schrijft mij pijnstillers voor. De apotheker raadt mij aan de bijsluiter goed te lezen. Elke dag lees ik een stukje uit de bijsluiter. Elke morgen heel zorgvuldig. De betekenis van de onbekende uitdrukkingen en woorden zoek ik op in een medische encyclopedie. In allerlei medische naslagwerken lees ik over de werkzame stoffen van het geneesmiddel. Heel interessant. Ik word erdoor geboeid en raak helemaal vertrouwd met de tekst van de bijsluiter en het medicijn hoewel ik er nog niets van heb ingenomen!
Ik kan mij maar niet aan de indruk onttrekken dat veel Bijbellezers ik sluit mijzelf niet uit min of meer vertrouwd zijn met de Bijbel, maar het maar moeilijk vinden om Gods Woord eenvoudig tot hun hart te laten spreken en het te praktiseren. We moeten niet alleen de Bijbel bestuderen, maar vooral de tekst gaan 'innemen'. 'De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God’. – ‘Ik ben het brood dat leven geeft; wie bij Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst hebben.' We moeten de vele verhalen niet alleen maar typologisch benaderen en er de diepere lagen van onderzoeken, maar onszelf vooral ook spiegelen in de verhalen en ons erdoor laten bemoedigen, inspireren en corrigeren. Onlangs las ik ergens de woorden: we moeten de Bijbel niet lezen als een notaris, maar als een erfgenaam. |
Hoorders en daders
Simon Streuper
Jouw brief gelezen hebbend, Bert, bedenk ik dat een christen elke dag ruimschoots in de gelegenheid is rare schuivers te maken naar links of naar rechts. Aan alles wat ons maar enigszins kan boeien zelfs een serieuze Bijbelstudie – kleven 'gevaren'. Ook in deze geestelijke activiteiten schuilen ze, omdat onze drijfveren met ons aan de haal kunnen gaan. Bij het bestuderen van de Bijbel en het toepassen van het geleerde kom je listig verpakte verzoekingen tegen, die je moet kunnen ontmaskeren met de wijsheid waarover Jakobus spreekt.
De geschiedenis van hen onder wie de BODE honderdvijftig jaren lang gemeengoed was, laat duidelijk zien dat die wijsheid in het algemeen maar magertjes is geweest, en dat het ontmaskeren van de vele valkuilen veelal achterwege bleef. Dit was absoluut niet het gevolg van het ontbreken van Bijbelkennis, want die was indrukwekkend bij velen van hen. Helaas kan onze ijver verworden tot na ijver en concurrentiestrijd, en dan zijn de rapen goed gaar! Achteraf bezien kun je zeggen: ook geen wonder dat het misging, want zegt het Woord zelf niet dat kennis opgeblazen maakt? Dan kun je toch moeilijk iets anders verwachten! Dat desondanks er vandaag tóch sprake is van het honderdvijftig-jarig bestaan van de BODE, een unicum voor een tijdschrift, is dus op zijn minst een klein wondertje; door de genade van God is deze mijlpaal bereikt.
Dezelfde Jakobus die ons de feilloze weg die wij moeizaam vinden naar de benodigde wijsheid wijst, zegt dat God ons gebaard heeft 'door het woord der waarheid'. Dat betekent in ieder geval dat van ons verwacht mag worden dat wat wij 'voortbrengen' in overeenstemming is met 'het woord der waarheid'. Er mag geen afstand zijn tussen ons 'horen' naar dat woord en 'doen'. Daarom moeten we snel zijn om te horen, traag om te spreken (en schrijven), traag tot toorn. Ook moeten we niet haantje-de voorste willen zijn in het geven van onderwijs, want we weten dat wij, als we anderen leren, een des te strenger oordeel zullen ontvangen.
Naast de waarschuwingen van Jakobus hebben we ook nog Petrus' raad om dwaling te voorkomen door op te groeien in de genade en kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus. Dat is heel iets anders dan ijveren naar en groeien in Bijbelkennis. Petrus bedoelt hier het praktisch deel hebben aan de gevoelens en de gezindheid van onze Heer, het hebben van 'de zin van Christus', Hem zuiver aanvoelen, de gestalte van Christus 'in ons', Hem kennen en Hem gelijkvormig worden. Niet óns, maar zijn belang voor ogen hebben.
Mooi gezegd, Bert? ... maar zéggen en dóén zijn twee dingen... |
|