Bode
- oktober 2007
Christus / Messias
Willem J. Ouweneel
Zoals ik wel eens eerder heb geschreven, vinden we in het Nieuwe Testament verscheidene Hebreeuwse woorden die 'vergriekst' in de Griekse tekst zijn terechtgekomen. Eén zo'n woord is 'Messias', dat we in het NT alleen tegenkomen in Jh1:42 ('Wij hebben de Messias gevonden wat vertaald is: Christus') en 4:25 ('Ik weet dat de Messias komt, die Christus wordt genoemd').
In beide teksten wordt aangegeven dat we met een vreemd woord te maken hebben, en wel door de vertaling erbij te zetten: 'Christus'. Dat woord 'Christus' (christos) is zelf Grieks, zodat het in dit geval eigenlijk ook vertaald zou moeten worden: 'Wij hebben de Messias gevonden wat vertaald is: "Gezalfde"', en: 'Ik weet dat de Messias komt, die "Gezalfde" wordt genoemd.'
Het Griekse woord christos komt van het Griekse werkwoord chriô, dat 'zalven' betekent en voorkomt in Lc4:18 ('De Geest van de Heer is op Mij, doordat Hij Mij heeft gezalfd'); Hd4:27 ('uw heilige knecht Jezus, die U hebt gezalfd'); 10:38 ('God heeft [Jezus] gezalfd met de Heilige Geest en met kracht'); 2Ko1:21 ('Hij nu die [ ... ] ons heeft gezalfd, is God'); Hb1:9 ('daarom heeft God, uw God, u gezalfd met vreugdeolie').
Drie keer gaat het hier om de zalving van de Gezalfde, Christos namelijk bij zijn doop door Johannes, toen Hij de heilige Geest ontving (Lc3:21v.) en één keer om de zalving van de gelovigen. Wat dit laatste betreft moet ook het zelfstandig naamwoord chrisma, 'zalving', genoemd worden, dat we drie keer tegenkomen in 1Jh2: 'u hebt de zalving vanwege de Heilige'(vs20); 'de zalving die u van Hem ontvangen hebt, blijft in u' (vs27a); 'zoals zijn zalving u over alles leert, ( ... ) blijft u in Hem' (vs27b). Het verwante werkwoord enchriô, 'zalven, zalf smeren in [hier: ogen]', komt voor in Op3:18. Andere keren dat van zalving sprake is (Mt6:17; Mc6:13; 16: l; Lc7:38,46 1 Jh12:3; Jk5:14), vinden we een heel ander werkwoord: aleiphô. Dat heeft niet de rituele betekenis van 'wijden', zoals bij de zalving van een koning of priester.
De 'zalving' waarnaar chriô en chrisma verwijzen, is blijkbaar altijd de zalving met de heilige Geest, zoals Lc4:18 en Hd10:38 duidelijk maken; vergelijk ook 2Ko1:21v.: 'Hij nu die ons met u bevestigt in Christus [= de Gezalfde] en ons heeft gezalfd, is God, die ons ook verzegeld en het onderpand van de Geest in onze harten gegeven heeft.'
In het Oude Testament wordt de 'gezalfde' altijd gezalfd met (olijf)olie; maar ook hier schemert al de gedachte door dat die olie verwijst naar de heilige Geest:
'Samuël nam de oliehoorn en zalfde [David] te midden van zijn broeders. Van die dag af greep de Geest des HEREN David aan' (1Sm16:13).'De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat [lees: doordat] de HERE Mij gezalfd heeft' (Js61:1).
Het vergriekste woord 'Messias' is een verbastering van het Hebreeuwse mâsjiach. Dit woord is afgeleid van de stam m sj ch, dat 'bestrijken' (Ex29:2; Lv2:4; 7:12; Nm6:15; jr22:14) of ‘oliën' betekent (Js21:5).Vervolgens betekent het woord 'met olie begieten, zalven'. Dit kan betrekking hebben op een gedenksteen (Gn31:13), op de lichaamsverzorging (Am6:6), op het heiligdom en zijn gereedschappen (Ex30:36; 40:9-11; Lv8:10v.; Nm7: l; Dn9:24), en vooral op personen. Dat is in de eerste plaats de priester (Ex28:41; 29:7,29,36; 40:13; Lv6:20 7:36; Nm3:3), in de tweede plaats de koning (Re9:8,15; 1Sm9:16; 10:1; 15:1,17; 16:3,12v.; enz.; zie ook Ps45:8; 89:21), in de derde plaats de profeet (1Kn19:16; Js61:1).
Van m sj ch afgeleid is o.a. misjchah, 'zalving', vooral in de uitdrukking sjèmen hammisjchah, 'zalfolie' (Ex25:6 enz.).
In het Oude Testament roept het woord mâsjiach helemaal geen directe herinneringen op aan wat wij 'de Messias' noemen. Integendeel, het is de gewone aanduiding voor de gezalfde priester (Lv4:3,5,16; 6:15; Dn9:25v.) en voor de gezalfde vorst (1Sm2:10,35; 12:3,5; M:6; enz.; vgl. ook Ps2:2; 18:5 l; 20:7; 28:8; 84:10; 89:39,52; 132:10,17). Eenmaal wordt het woord trouwens gebruikt voor de aartsvaders (1Kr16:22, parallel: Ps105:15). Soms krijgt men de indruk dat het woord een collectieve betekenis heeft en op Israël slaat (zie bijv. Ps89:39,52).
De enige plaats waar mijns inziens regelrecht naar Christus verwezen wordt, is Dn9:25v.: '( ... ) tot op Messias den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten, en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven zijn.
Ook verschillende genoemde plaatsen in de Psalmen vormen natuurlijk profetische heenwijzingen naar de Messias. Dat geldt vooral voor Ps2:2 (vgl. vs6v.; vgl. Hb1:5) en 132:10,17.Verder zijn onder Israëls koningen vooral de ‘messiassen' (gezalfden) David en Salomo duidelijke typen van de Messias. En ten slotte: ook de spijsoffers zijn typen van Christus, en dan vormt de uitdrukking 'met olie bestreken [eig.: gezalfd]' (bijv. Lv2:4) een opmerkelijke heenwijzing naar zijn zalving.
|