www.vergadering.nu De Leesmap www.vergadering.nu

21 februari 2010 - www.sstreuper.nl

Gereformeerde blokkades voor vervulling met de Heilige Geest

Prof. dr. J.Hoek schreef in het ND van 12 februari een positieve recensie van Prof. Dr. Willem J Ouweneels boek “ Hoe word ik vervuld met de Heilige Geest?” (Klik hier voor Hoeks recensie). Aan het slot stelt de recensent dat de vraag die Ouweneel aan het eind van zijn boek stelt (Willen we wel echt met de Geest vervult worden?) uiterst relevant is, omdat er vaak veel blokkades opgeruimd dienen te worden. Hoek geeft daarnaast ook een paar kritische kanttekeningen, waarmee hij moeite heeft. Dat betreft Ouweneels onbevangen toeschrijven van heftige emotionele verschijnselen aan (1e) de werking van de Heilige Geest, (2e) zijn visie op Romeinen 7 en 8 (van geloofszekerheid [hfst.8] en het niet terugvallen in het dualisme van hfst 7 en (3e) dat hij niets wil weten van de wet als regel van dankbaarheid.

Het eerste argument is niet theologisch, maar gevoelsmatig bepaald; voor het tweede en derde punt gebruikt Hoek als doorslaggevend argument de gereformeerde traditie (of leer). De vraag is echter of deze maatstaven gezaghebbend zijn. Nee dus, want op de keeper genomen, heeft niet ons gevoel of een bepaalde kerkelijke leer, maar alleen het Woord van God gezag. De vraag is altijd: wat zegt de Bijbel; en kan daaruit aangetoond worden dat deze gereformeerde uitleg niet correct is? Mij dunkt, dat de gereformeerde bezwaren die Hoek inbrengt tegen de drie genoemde punten, juist onderdeel zijn van de blokkades die onbedoeld worden opgeworpen, waardoor de Heilige Geest verhinderd wordt ons te vervullen.



/>


Hoek noemt een paar dingen in bedoelde recensie, die, zoals ik menigmaal heb gezien, voor gelovigen uit de gereformeerde gezindte, hardnekkige blokkades zijn om tot geestelijke bevrijding van twijfel en onzekerheid te komen. Deze blokkades zitten ingebakken in de gereformeerde leer (ik zeg dit niet om gereformeerden te kwetsen - dat is verre van mij - maar ter wille van de duidelijkheid).

Drie blokkades

Lallen en waggelen
Zijn moeite met WJO's onbevangen wijze van het toeschrijven van heftige emotionele verschijnselen aan de Heilige Geest, is kennelijk niet zozeer van theologische, maar van emotionele aard. Een gevoelsargument dus. Komen we die ook tegen in de Bijbel?
Een van meerdere voorbeelden: Ezechiël had er grote (emotionele) moeite mee in het openbaar een koek te bakken op menselijke uitwerpselen. Zijn protest had tot gevolg dat hij zijn koek op rundermest mocht bakken (eet smakelijk!). Wie gaf hem deze onsmakelijke opdracht? God! 
Nog een voorbeeld: hij maakt bezwaar tegen ‘lallen en waggelen’. Dat druist niet alleen in tegen de gereformeerde cultuur, maar ook tegen Nederlandse normen en waarden. Maar wat gebeurde bij de inwijding van de tempel van Salomo? De priesters konden niet meer op hun benen staan. Wat er precies gebeurde weten we niet. We kunnen het alleen maar gissen, maar dát er sprake is van een heftig emotioneel verschijnsel is duidelijk: wanneer je niet meer kunt staan (en ook niet valt), ligt waggelen voor de hand. Het is ook niet niks, wanneer (het gewicht van) de heerlijkheid van God op je valt. Daar zijn onze spieren kennelijk niet tegen bestand en het is gewoonweg niet uit te sluiten dat onze tongspieren dan ook niet normaal functioneren, zodat we zwaar van tong spreken, of lallen. 

Wanneer wij niet onbevangen, maar bevangen zijn – gevangen in onze eigen culturele normen - is het logisch dat wij 'moeite hebben' met dergelijke manifestaties van de Heilige Geest, maar voor wie onbevangen zich toevertrouwt aan de Geest, is dat kennelijk geen probleem. Zo zouden wij het ook niet geloven dat Jezus een papje van spuug en zand maakte en dit op de ogen van een blinde streek om hem ziende te maken, wanneer het niet in de Bijbel stond. Ergo, met wat de Bijbel zegt , hebben wij soms wel en soms geen moeite. Het hangt in sterke mate af van wat wij zelf normaal achten. Kortom, ons vooroordeel mag daarin geen rol van betekenis spelen. 

Inderdaad is het dus uiterst relevant - zoals professor Hoek zelf schreef - ons af te vragen of wij wel echt met de Geest vervuld willen worden (want je weet maar nooit wat voor geks er kan gebeuren (opm. S.Str.)). Op zijn minst zullen we dus minder gewicht moeten hechten aan onze tradities en meer open moeten staan voor wat de Geest werkt. (Eerlijk gezegd: zelf ook enigszins een bevangene, geef ik grif toe, dat dit best griezelig kan zijn!) Dit is blokkade 1. En dus echt niet niet alleen voor gereformeerden.

Romeinen 7
Een nog veel gewichtiger blokkade om twijfel en onzekerheid te boven te komen is m.i. de gereformeerde leer betr. 'Gods wet als regel van dankbaarheid' en 'de twijfelaar die alsmaar visa versa Rom 7 en 8 pendelt.’ 

Van jongs af aan heb ik gelovigen van gereformeerde huize desgevraagd horen zeggen: 'Nee, ik weet niet zeker of ik wel een kind van God ben, ik hoop het!’ Of: 'ik doe mijn best.' En altijd legitimeerden zij hun twijfel en onzekerheid met de twijfelaar (althans: in hun ogen een twijfelaar!) uit Romeinen 7: 'Ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik. En wanneer Paulus al met dit probleem worstelde, wat dacht u dan van mij?' Op de volgende vraag of zij de Heer Jezus wel eens gedankt hebben dat Hij het verzoeningswerk voor hen op het kruis heeft volbracht, kreeg ik uiterst zelden een bevestigend antwoord. Meestal keken ze mij aan alsof ze water zagen branden. Nooit stonden zij erbij stil dat zoiets ook nog kan. Buitengewoon triest! Zij kregen de raad mee, daar maar eens mee te beginnen en wanneer ik ze later nog eens ontmoette, konden zij getuigen van de zekerheid van het geloof.

JUIST het feit dat de gereformeerde traditie bij de uitleg van Rom. 7 en 8 de gelijktijdigheid van de aspecten van strijd en zwakte, naast overwinning en kracht BEKLEMTOONT, is een effectief middel om de twijfel te voeden, WANT:

'Ik' in Romeinen 7 gebruikt Paulus, om aan te tonen wat de wet, die geestelijk is, niet alleen met hem, maar met ieder mens doet, die bereid is in eigen hart te kijken. Alleen langs die weg is Christus te vinden. Paulus' uitspraak in Rom.8: 'ik ben verzekerd', laat er geen enkele twijfel over bestaan, dat zijn probleem uit hoofdstuk 7 een gepasseerd station is. En dat geldt eens en voor altijd voor ieder die de belijdenis aan het eind van hoofdstuk 7 heeft uitgesproken en God gedankt heeft voor zijn verlossing. 

Al aan het eind van hoofdstuk 7 brengt Paulus de twijfelaar uit het land van zonde, dood en oordeel over in het land van heilszekerheid. Het is jammer dat hoofdstuk 7 niet eindigt met 8vs1 dat zegt: 'Zo (dus) is er geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn.' Dat is een absolute stelling: PUNT UIT. Het is het einde van de onzekerheid.
Het omslagpunt van de vertwijfeling naar zekerheid ligt in vers 24 en 25: Ik ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Gode zij dank, door Jezus Christus, onze Heer! 
Tussen twijfel en zekerheid ligt slechts één gebed dat uit twee delen bestaat. Namelijk een schuldbelijdenis: 'Ik ellendig mens' (dus: niet mijn zonden, maar wat ik ben) en een dankzegging: 'Gode zij dank, door Jezus Christus onze Heer.'
Zij die wel belijden 'ik ellendig mens, maar er niet toe komen God te prijzen met het 'Gode zij dank door Jezus Christus, onze Heer', zullen altijd moeite blijven houden met de zekerheid waarvan Rom.8 vs 1 spreekt en niet gauw toekomen aan "ik ben verzekerd." Zij zullen, zoals de gereformeerde traditie zelf wil, tegen Gods bedoeling in, blijven pendelen tussen Rom. 7 en 8. Jammer, want God krijgt dan niet de eer die priesters gehouden zijn Hem te brengen.

De wet
Ten slotte de m.i. wel het zwaarst wegende gereformeerde blokkade betreffende 'De wet van God als regel van dankbaarheid.' Uiteraard heeft dit alles te maken met het voorgaande. Zij hebben een versterkende invloed op elkaar, die de twijfelaar in een cirkelredenering gevangen houdt.

Vaak kreeg ik als antwoord: 'Ik doe mijn best de geboden van God uit dankbaarheid te houden'. Maar u raadt hun antwoord al als ik vroeg: 'en lukt dat een beetje?' Onvermijdbaar kwam dan opnieuw de (pendelende) twijfelaar uit Rom. 7 op het toneel. Kan ook niet anders, omdat de gereformeerde traditionele leer hier geen uitkomst biedt. Wil een twijfelaar tot zekerheid komen (en welke gelovige kan niet eens in twijfel vervallen?), dan heeft hij ander, béter onderwijs nodig, namelijk dat van Paulus uit Rom. 7 en 8. Paulus is - geestelijk gezien - nooit teruggekeerd naar Rom. 7. Hij zal best eens getwijfeld hebben, maar dan eerder aan zichzelf dan aan God. Het 'ik ben verzekerd' klinkt altijd weer helder bij iedere stap die hij deed tot aan het eind (ik heb het geloof behouden).

Wat de wet betreft, alleen al het woord uit 1Tim.1 (waar sprake is van het onwettig uitleggen van de wet, en de uitspraak dat de wet niet voor rechtvaardigen, maar voor zondaars bestemd is), zet de idee van 'een regel tot dankbaarheid', op losse schroeven.

Maar natuurlijk ook al in de eerste 12 verzen van Rom. 7. Daar wordt de christen dood verklaard voor de wet, en wordt hij het eigendom van een Ander, namelijk van Christus (tot op Christus was de wet onze tuchtmeester, m.a.w. toen Christus het werk had volbracht, betekende dat het einde van de wet voor hen die in Christus Jezus zijn).
Vervolgens geeft Paulus vanaf vs 13 een meedogenloos verslag van wat hij in zijn eigen hart, bij het licht van Gods wet, waarneemt. Hij geeft a.h.w. een auto -psycho- analyse van zijn, en tegelijk van elk mensenhart: zo, en niet anders is het gesteld met het hart van Paulus en van ieder mens: "Ik, ellendig mens, ik zie er in de kern van mijn eigen ik zo uit, en niet anders!" Daarvóór zei Paulus al, dat God juist met dit doel, de wet gaf. God wist allang dat geen mens in staat was Zijn regels, waarin God iets van Zijn Wezen ontvouwt, te volbrengen. De wet had een geestelijk doel, namelijk een spiegel te zijn, die je precies vertelt dat je nog minder dan niets bent, onbekwaam om iets toe te brengen aan je heil, al doe je nog zo je best. Er is maar één oplossing voor dit probleem: de erkenning dat je de dood schuldig bent (Wie zal mijn verlossen uit het lichaam dezes doods?) en vervolgens: God dank te zeggen voor de verlossing in Christus.

Wie vervolgens (nadat de wet - ofschoon heilig en goed - als mijn tuchtmeester en 'moordenaar' is ontmaskerd en ik het eigendom van Christus ben geworden), diezelfde wet weer als richtsnoer voor zijn leven invoert, haalt niets minder dan het paard van Troje binnen. Deze theologische benadering leidt de aandacht af van Christus op Wie ons oog gericht moet zijn om naar Zijn beeld veranderd te worden en stelt de wet centraal als doel van onze wandel. De werking van de wet is, sinds genade en waarheid geworden zijn (Joh.1:17) echter niet gewijzigd en zal, ook gezien als regel van dankbaarheid, ons alleen maar onze tekorten laten zien en niet wat wij in Christus geworden zijn!

Daarom leert het N.T. nergens dat wij de wet moeten houden. Integendeel, wij worden geroepen Christus te volgen. Op Hem moet ons oog gericht zijn. Niet de wet is uitgeroepen als gids en leidsman. Deze taak komt alleen toe aan Christus Zelf. Wie Hem als herder heeft, heeft geen wet meer als richtsnoer nodig. Sterker nog, wie de wet voor of naast Christus stelt, vergeet dat Jezus als mens de wet heeft vervuld, maar als God De Wetgever is. Wat kan de wet nog toevoegen, of welke nuttige functie vervullen, aan wat wij in Christus reeds bezitten. Heeft God niet al Zijn Wet in onze harten geschreven? Hebben de Vader en Zijn Zoon geen woning gemaakt in ons hart? Heeft zijn goddelijke kracht ons niet alles geschonken wat tot leven en Godsvrucht strekt en ons begiftigd door de kennis van Hem, die ons geroepen heeft? Welke rol kan de wet, die God, zoals Paulus leert, bedoeld heeft om ons te laten zien dat wij ellendige mensen zijn, hier nog in spelen? 

Hoek stelt ten slotte: ‘De spontane liefdedienst sluit in het laatste geval de behoefte aan de wet (Tora) van God als handreiking en kompas niet uit, maar in.’ Is dit geen merkwaardige stelling, wanneer we bedenken dat Paulus in Rom. 10:8 betoogt dat de torah dicht bij ons is, in onze mond en in ons hart, terwijl uit de voorafgaande verzen volgt, dat deze torah die in ons hart geschreven is, ten diepste Christus zelf is. Hij zelf is de oorsprong van de torah. Nee, wij hebben geen handreiking nodig die Christus in de schaduw stelt. Hijzelf is onze Leidsman en méér nog, Hij is ook de Voleinder van ons geloof. Wij zijn in Christus, en Hij is in ons! Niets kan ons scheiden van de liefde van God, welke is in Christus, onze Heer. 

Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; Opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. 

De Leesmap-index


 

www.vergadering.nu