Ellips – 1 oktober 2010
Het zogenoemde welvaartsevangelie
Wat moeten we aan met het prosperity gospel, oftewel de welvaartstheologie ('Christenen mogen bij God welvaart claimen')? Prof. Ouweneel bespreekt de pro's en contra's tegen een brede theologische achtergrond.
Het welvaartsevangelie wordt in ons land ook vaak aangeduid met zijn Engelse benaming: ‘prosperity gospel’ of ‘health and wealth gospel’. Deze laatste benaming geeft al aan dat er een nauwe samenhang bestaat met een zekere nadruk op de genezingsbediening. Dezelfde mensen die stellen dat het hier op aarde al mogelijk is volledige genezing en bevrijding te vinden, geloven in het algemeen ook dat God materiële welvaart belooft aan allen die zich daarnaar in geloof, reinheid en vrijgevigheid uitstrekken. Als je zelf vrijgevig bent, zul je veelvoudig terugontvangen, is de redenering.
Een beoordeling van het welvaartsevangelie is minder simpel dan het lijkt, omdat deze mede afhangt van bepaalde theologische vooronderstellingen die verder reiken dan de kwestie van het welvaartsevangelie zelf. Zij die sterke nadruk leggen op de soevereiniteit van God, geloven dat de 'almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods' hemel en aarde zo regeert dat niet alleen gezondheid en ziekte, maar ook `rijkdom en armoede' ons niet bij geval toekomen, maar uit zijn Vaderlijke hand (Zondag 10, Heidelbergse Catechismus). Ziekte en armoede komen dus rechtstreeks van God, en daar heb je je maar onder te buigen. 'Het is geen vreemde die het je aandoet’, zegt men dan. In zijn ondoorgrondelijke wijsheid schenkt God de ene gelovige gezondheid en de ander geeft Hij ziekte; de ene schenkt Hij rijkdom, de ander geeft Hij armoede.
Zij die sterker de kant van de menselijke verantwoordelijkheid benadrukken, zien ziekte en armoede helemaal niet als zaken die wij berustend uit Gods hand moeten aannemen, maar als zaken die wij voor een groot deel zélf in de hand hebben en die wij dan ook krachtig moeten bestrijden. Zij gaan ervan uit dat God ziekte en armoede principieel niet wil. Ziekte en armoede komen niet van God, maar juist van de satan, redeneren zij. Daarmee komen we tot de kern van het welvaartsevangelie: de gelovige hoeft geen genoegen te nemen met ziekte en armoede, maar mag bij God gezondheid en materiële welvaart `claimen'. Dankzij het kruis van Golgota mag hij er 'aanspraak' op maken. Van zijn kant moet de gelovige slechts de geestelijke verhinderingen wegdoen die zijn gezondheid en welvaart in de weg staan. Immers, als hij toch ziek of arm blijft, ligt dat niet aan God, maar aan hemzelf.
Voorop stel ik één ding. Voor die predikers die hun prediking misbruiken om hun toehoorders grote sommen uit de zakken te kloppen onder valse voorwendselen en hoofdzakelijk om zichzelf te verrijken, vraag ik geen enkel begrip. Daar hébben we het verder zelfs helemaal niet over. Dat soort lieden moet aan de kaak gesteld worden.
Maar niet alle predikers van het welvaartsevangelie mogen over één kam worden geschoren. Er zijn er ook velen die een groot geloof hebben, werkelijk uit zijn op de verheffing van de armen en misdeelden, en uit hun inkomsten c.q. die van hun gemeente grote sommen geld besteden in het koninkrijk Gods. Dat zijn de welvaartspredikers wie het niet om hun eigen belangen gaat, maar om de belangen van Gods koninkrijk.
Argumenten
(1) Pro: In de Bijbel belooft God keer op keer materiële welvaart aan zijn volk (Lv26:3-5; Dt8:18; 28:3v.; Ps23:1; 34:10v.; Js33:15v.).
Ook na de ballingschap belooft de Here nog steeds materiële welvaart, als de Israëlieten tenminste vrijgevig zouden zijn (M13:10).
Contra: Oudtestamentische beloften en zegeningen kunnen niet zomaar worden overgeheveld naar het Nieuwe Testament. In de Pentateuch worden het volk uitsluitend materiële zegeningen (rijkdom, gezondheid, vruchtbaarheid) in het vooruitzicht gesteld, niet zozeer geestelijke zegeningen. In het Nieuwe Testament is het net andersom. De gelovigen zijn gezegend met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten (Ef1:3). Paulus spreekt van een ‘volheid van zegen van Christus' (Rm 15:29), over het in en met Abraham gezegend worden (G13:8v.,14) en over 'elke zegen in Christus' (5:4), maar nooit wekt hij ook maar enigszins de indruk dat hij materiële welvaart insluit. Vergelijk het gebruik van het woord `rijkdom' in Rm2;4; 9:23; Ef1:7,18; 2:7; 3:8,16; Kol:27, waar het steeds om geestelijke rijkdom en zegeningen gaat.
(2) Pro: Welvaart is niet slechts een oud-, maar ook een nieuwtestamentische belofte. Jezus heeft zelf gezegd: `Ik ben gekomen, opdat [mijn schapen] leven hebben en overvloed' (NBGvert.). Johannes schrijft aan Gajus: 'Geliefde, voor alle dingen wens ik, dat gij welvaart en gezond zijt, gelijk uw ziel welvaart' (3Jh:2 St.vert.). 'Welvaart' betekent niet per se dat iedere christen een miljonair zou moeten zijn, maar wel dat het hun lichamelijk, psychisch, geestelijk, relationeel en materieel goed gaat. Het gaat in het welvaartsevangelie niet om het kweken en aanmoedigen van hebzucht, maar om een rekenen op Gods trouw. Jezus belooft zijn volgelingen niet alleen geestelijke zegen, maar ook huizen en akkers (Mc10:30; vgl. Paulus: Fp4:18v.).
Contra: Bij Johannes heeft 'leven’ een heel specifieke betekenis: eeuwig leven is kennis van en gemeenschap met de Vader en de Zoon (Jh17:3; 1Jh1:1-4). Een ‘overvloed' aan leven van deze soort is ver verwijderd van materiële welvaart. Tegenover Gajus heeft Johannes het er in algemene zin over dat het iemand 'goed gaat’, dat is bovenal geestelijk. De voorstanders van het welvaartsevangelie hebben zich hier laten misleiden door het woord prosper in de Engelse bijbelvertalingen. Prosper, `voorspoedig zijn’, kan naast materiële welvaart nog vele andere dingen betekenen. Betekende prosperity gospel maar dat het iemand altijd geestelijk goed kan gaan!
(3) Pro: Paulus waarschuwt ertegen dat een christen niet rijk moet willen worden uit valse motieven (1Tm6:9). Maar hij spreekt in hetzelfde hoofdstuk ook over mensen die materiële rijkdom hebben op de goede manier (vs17-19).
Contra: In 1Tm is Paulus heel duidelijk over het ideaal van de christen (zie 6:6-9; vgl. ook Fp4:11-13). Een christen moet tevreden zijn met wat hij heeft en zijn geestelijke energie niet verkwisten door zich uit te strekken naar wat hij niet heeft. Er zijn er die rijk zijn (niet: willen worden), door wat voor oorzaken dan ook. Daar is niets mis mee, zolang zij zich maar bewust zijn van de geestelijke gevaren van de rijkdom. Daarom moeten zij zich concentreren op waar het werkelijk om gaat: 'het eeuwige leven' (1Tm6:12), 'het werkelijke leven' (vs19). Tevredenheid is een groot goed (vgl. Sp30:8v.).
(4) Pro: Er is niets mis met het hebben van of het zich uitstrekken naar materiële rijkdom, want ook dat behoort tot Gods zegeningen. Maar het moet wel uit de goede motieven voortkomen, al was het alleen al om met die rijkdom christelijke organisaties en activiteiten te financieren. Waarom niet een miljoen van God `claimen en negenhonderdduizend daarvan gebruiken voor het koninkrijk Gods? Dat is niet tien, maar negentig procent voor het werk van de Heer, terwijl je toch een ton voor jezelf overhoudt.
Contra: Rijkdom is vaak een geestelijk blok aan het been (zie Lc6:20; 18:24v.). Met name in Lc lijken de armen juist een streepje voor te hebben (4:8; 7:22; 14:13v.,2 l; 16:19-31; 18:22- 30; 19:8v.; 21:2-4). Jezus spreekt over het `bedrieglijke' van de rijkdom (Mt13:22). Tegenover materiële rijkdom staat het `rijk in God' zijn (Lcl2:21); materiële rijkdom is een luxe die het `rijk in God' zijn maar al te vaak in de weg staat.
|
(5) Pro: Jezus was niet tegen welvaart. Hij keerde zich nooit tegen de rijken als zodanig, maar alleen tegen hen die zich op verkeerde manier verrijkt hadden of verkeerd met hun rijkdom omgingen (Mc12:41-44; Lc6:24; 16:19-21). Hij had er geen moeite mee bij de welvarenden op bezoek te gaan (Lc5:29; 7:36; 11:37).
Contra: Jezus heeft ettelijke malen de rijken gekapitteld vanwege hun rijkdom, waarbij helemaal geen onderscheid gemaakt wordt tussen `goede' en 'verkeerde' rijken (Lc6:24; 18:24v.). Rijkdom als zodanig is blijkbaar een gevaar, zowel voor goede als voor slechte mensen.
(6) Pro: Jezus en zijn discipelen beschikten over een bepaald vermogen, dat door Judas beheerd werd (Jh13:29). Hij was bij zijn geboorte al rijk, want Hij ontving goud, wierook en mirre (Mt2:1 l; dat Hij in een kribbe werd gelegd was niet omdat Hij arm was, maar omdat niets anders beschikbaar was). 2Ko8:9 zegt ook dat Jezus rijk was; pas op het kruis was Hij arm. Jezus was in staat drie jaar rond te reizen en te prediken zonder betaald werk te doen; er wordt nergens gezegd dat Hij van aalmoezen leefde. Hij beschikte ook over een eigen huis, groot genoeg om mensen te ontvangen (Jh1:40; Mc2:15). Ook het feit dat Hij omging met de hoogste kringen in de samenleving, wijst erop dat Hijzelf niet zonder middelen was. De discipelen hadden waarschijnlijk nog steeds inkomsten uit hun bedrijven (Petrus kon in Jh21:3 zomaar terugvallen op zijn vroegere bedrijf en over een boot beschikken.) Als het nodig was, konden zij blijkbaar zonder problemen tweehonderd denaren (naar de huidige waarde pakweg achtduizend euro) op tafel leggen (Mc6:37). Jezus' kleren waren zo duur dat de soldaten die onder zich verdeelden resp. erom dobbelden (Jh 1 9:23v.).
Contra: Jezus was - beurs of niet - wel arm: 'u kent de genade van onze Heer Jezus Christus, dat Hij, terwijl Hij [in de hemel!] rijk was, ter wille van u [op aarde] arm is geworden, opdat u door zijn armoede rijk zou worden' (2Ko8:9; vgl. Zc9:9). Hij was arm geboren (Lc2:7), zijn ouders waren arm (vgl. vs22-24 met Lv12:2-8: Maria en Jozef brachten het offer van de armen), en Hijzelf leefde arm (Mt8:20). Jezus had geen geld om de tempelbelasting te kunnen betalen (Mt17:24-27). De rijke jongeling zou Jezus pas echt kunnen navolgen als hij zijn rijkdom weggaf aan de armen (Lc18:22); dat was een algemene regel voor al Jezus' volgelingen (14:33). Jezus leefde van de steun van anderen (8:3). Hij zond zijn discipelen er zonder geld op uit; om een zwaard te kunnen kopen zouden zij hun kleed moeten verkopen (22:25v.).
(7) Pro: Jezus belooft dat materiële vrijgevigheid een rijke materiële oogst zal voortbrengen (Lc6:38). Zo ook Paulus, die een direct verband legt tussen vrijgevigheid en materiële welvaart (2Ko9:6,10v.; vgl. G16:6-8; ook 1Pt3:9: anderen zegenen om zelf zegen te erven). Zo ook reeds Sp 1 1:24v.; 19:17; 22:9; 28:27; Js58:7-11.
Contra: Paulus legt in 2Ko9 géén direct verband tussen vrijgevigheid en materiële welvaart. Dat zou ook moeilijk kunnen, want daarmee zou hij de edelmoedige gevers een vals motief aanpraten: geven om te ontvangen. De arme is rijk in het gelóóf (Jk2:2-5). Dat doet niets af van de verplichting van de rijken om de armen te helpen; maar dat is iets anders dan de armen materieel rijk te maken.
(8) Pro: De armen mogen erop rekenen dat God in hun behoeften zal voorzien, op welke wijze dan ook (Rm15:26v.; G12:10). Armoede kan dus nooit Gods plan voor iemands leven zijn; iedere gelovige mag zich ernaar uitstrekken van armoede bevrijd te worden.
Contra: De armen mogen rekenen op Gods hulp, maar dat is nog heel iets anders dan zich uitstrekken naar materiële rijkdom (vgl. Mt6:19-21). Heel nuchter is het woord van Jezus: 'De armen hebt u altijd bij u'(jh12:8). Dat is heel wat anders dan de gedachte dat er eigenlijk geen arme christenen zouden mogen zijn.
(9) Pro: Verschillende volgelingen van Jezus waren rijk, bijvoorbeeld Johanna, de vrouw van de minister van financiën (Lc8:3), Nikodemus en Jozef van Arimatea (Mt27:57; Jh 19:38v.), Maria de moeder van Johannes Marcus (Hd12:12).
Contra: Verschillende volgelingen van Jezus waren arm: Petrus had geen zilver en goud (Hd3:6), Paulus moest met zijn eigen handen werken (1 Ko4:11v.; 2Ko6:9v.; Fp3:7v.) en begeerde niemands rijkdom (Hd20:33-35; vgl. Jk2:5; 5:1-5). Dat betekent niet dat we armoede mogen idealiseren, want armoede heeft ook onnoemelijk veel ellende onder gelovigen gebracht. Maar met iets tussen armoede en rijkdom in mogen we tevreden zijn (2Ko8:15; citaat uit Ex16:18).
(10) Pro: Jezus zegt dat we Hem c.q. God alles mogen vragen, en Hij zal het ons geven (Mt7:7-11; Jh14:13v.; 15:16; 16:23). Wij mogen deze belofte niet inperken op grond van onze eigen vooroordelen.
Contra: We mogen Jezus c.q. God alles vragen, maar het moet wel een gebed in zijn naam zijn (Jh14:13; 15:16; 16:23), dat wil zeggen: een gebed in zijn geest, een gebed waar Hij achter zou kunnen staan. We moeten ook bidden naar zijn wil (1Jh5:14), dat betekent: bidden wat Hij wil dat wij bidden. Jezus is ons nooit voorgegaan in het bidden om materiële voorspoed, integendeel: geef ons het brood dat wij voor vandaag nodig hebben - meer niet (Mt6:1 l).
(11) Pro: Daar waar het welvaartsevangelie gepredikt wordt in arme gebieden, én waar ook de samenlevingsstructuren door het evangelie worden aangeraakt, in de kracht van de Heilige Geest, vergroot deze boodschap het vertrouwen van de armen op God en de verwachting die zij van Hem mogen hebben. Te vaak hebben zendelingen alleen maar de ziel aangesproken en niets gedaan voor de sociale en economische omstandigheden van de armen, vaak puur uit gebrek aan vertrouwen op God.
Contra: Daar waar het welvaartsevangelie gepredikt wordt in arme gebieden, kan het enorme frustratie teweegbrengen doordat het verwachtingen bij de mensen schept die niet waargemaakt kunnen worden. In plaats van te focussen op waar het wérkelijk om gaat - het eeuwig heil - wordt de aandacht afgeleid naar het materiële nu.
Evaluatie
Wat de discussie over de persoonlijk welvaart van Jezus betreft: het is opmerkelijk hoeveel bijbelse gegevens beide partijen weten te verzamelen om hun beeld van Jezus te bevestigen: Jezus was blijkbaar óf heel rijk, óf heel arm. Wie een rijke God heeft, moet zelf ook rijk zijn, Jezus in de eerste plaats, roept de een. Gelukkig zijn de armen, en die rijk willen worden vallen in een strik, roept de ander. Jezus had een ruim eigen huis, citeert de een. Jezus had geen plek om zijn hoofd neer te leggen, citeert de ander. De realiteit is dat Jezus zowel arme als rijke volgelingen had. Maar wat betekent dat? Geen enkele rijke zou in die tijd ooit een arme rabbi zijn nagevolgd, dus moet Jezus wel bemiddeld zijn geweest, roept de een. Jezus kon alleen (geestelijke!) rijkdom brengen door zelf (in alle opzichten) arm te worden, roept de ander.
Veel tegenstanders van het welvaartsevangelie zetten sommige succesvolle predikers graag weg als welvaartspredikers. Dat kan soms heel onbillijk zijn. Het suggereert dat zulke predikers zakkenvullers zijn, en dat is vaak al heel misplaatst. Het kan zelfs al onbillijk zijn met de vinger naar predikers te wijzen die grote bedrijven en winstgevende organisaties hebben opgezet. De grote vraag is immers steeds wat met die winst gedaan wordt. Zelfverrijking? Of hulp aan anderen? Men kan best een heel principiële tegenstander van het welvaartsevangelie zijn, zonder dat men het nodig zou moeten hebben met modder te gooien naar de verkondigers ervan. Niet het streven naar welvaart is het feitelijke probleem, maar wat je ermee doet.
Dit is een onderwerp waarbij het moeilijk is de eigen theologische vooroordelen opzij te zetten. Wie vertrouwd is met een doffe berusting en gelatenheid, die zo vaak het gevolg is van een al te letterlijk nemen van Zondag 10, zal van het welvaartsevangelie alleen maar kunnen gruwen. Wie weet heeft van zegen in de genezings- en bevrijdingsbediening - waar niet gebeden wordt voor, maar genezing wordt geproclameerd over de zieken - zal veel meer begrip hebben voor het welvaartsevangelie. Misschien wijzen zulke christenen deze theologie af als té extreem en eenzijdig, maar tegelijk begrijpen zij beter het soort verwachtingen dat welvaartspredikers bij de toehoorders scheppen: je mag grote dingen van God verwachten.
Prof. dr. Willem J. Ouweneel (1944) is gepromoveerd in de biologie, de filosofie en de theologie, is oud-docent van de Evangelische Hogeschool (Amersfoort) en de Evangelische Theologische Academie (Zwijndrecht) en hoogleraar filosofie en theologie aan de Evangelische Theologische Faculteit (Leuven/Heverlee).
Lees meer over het Bijbelse welvaartsevangelie op www.dossiers.tk...
|