Jongerenseminars over
de Heilige Geest
[ 20 basisvragen |
Megastudie | Jongerendag 2003
| Ronduit 2002
| Ronduit 2003
]
Opwekkingsconferentie Biddinghuizen 7 en 8 juni
2003
Megastudie over de Heilige
Geest
Willem J. Ouweneel
Eerste seminar: Persoon en werk van de Heilige
Geest
I. De Persoon van de Heilige Geest
* De Geest is een
Persoon: Hij helpt, steunt, bemoedigt, troost, vermaant,
hoort, spreekt en
overtuigt
(Jh14:16,26; 15:26; 16:7v.; vgl. Op2:7 etc.). Hij geeft leiding
aan gelovigen (Mk1:12;
Lk4:1,14; Jh16:13),
Hij zendt profeten (Js48:16), Hij kan bedroefd worden (Js63:10;
Ef4:30),
Hij woont in
gelovigen (Jh14:17; 1Ko6:19), Hij roept dienstknechten v. God
(Hd13:2),
onderzoekt
(1Ko2:10v.), wil (1Ko12:11), bidt (Rm8:27), etc.
* De Geest is
God: De Geest is eeuwig (Hb9:14).
Liegen tegen de
Geest = liegen tegen God (Hd5:3v.).
De HGeest kan
gelasterd worden: Godslastering (Mt12:31v.).
De Geest spreekt tot
mensen zoals God sprak in het OT (Hd8:29; 10:19; 11:12).
De HGeest is
alomtegenwoordig (Ps139:7; 1Ko6:19), almachtig (Ps104:30;
Rm15:19),
levengevend (Jh6:63;
2Ko3:6), alwetend (1Ko2:11). Drieëenheid!
* Namen: Geest
v. Christus (Rm8:9; 1Pt1:11); Geest v. Jezus (Chr.)
(Hd16:7; Fp1:19);
Geest van Gods Zoon
(Gl4:6); vgl. Geest van de Heer (Lk4:18; Hd5:9; 8:39;
2Ko3:17); maar
ook: Geest van God
(Mt3:16; 12:28; Rm8:14; 1Ko2:11,14; 3:16; 7:40; 12:3;
Ef4:30; Fp3:3;
1Jh4:2).
II. Het werk van de
Heilige Geest
A. Bijzondere werken
1) Schepping
Gn1:1-3; Ps104:30
2) Gods Woord
a) openbaring
b) inspiratie
c) verlichting
Zowel openbaring als
inspiratie en illuminatie is door de H. Geest
(1Ko2:10-14; Ef3:5;
2Pt1:21).
3) Incarnatie
* Christus was verwekt
uit de H. Geest (Mt1:18; Lk1:35),
* Bij zijn doop kwam
de H. Geest op Hem wonen (Lk3:21v.; 4:1,14; Jh1:33).
4) Verlossing
* Christus offerde
Zich op door de H. Geest (Hb9:14)
5) Opstanding
* Christus stond op
door de H. Geest (Rm1:4; 8:11; 1Pt3:18).
6) Uitstorting >
Gemeente (straks ook op Israël)
a) individueel
Belofte van Jl2:28v.
Als zodanig niet
nieuw: Js63:11; Hg2:5v. Echter: tot op Hd2 gedeeltelijk en
incidenteel
karakter
Jl2: Geest op al
wat leeft (Hd2:17: ‘alle vlees’), d.w.z.: op het hele
volk van God, alle
wedergeboren zonen
en dochters, ouden en jongelingen, dienstknechten en
dienstmaagden
onder de
Israëlieten.
Vervulling: Hd2:4,
toen alle ca. 120 discipelen (vgl. 1:15) in tongen
begonnen te spreken.
b) Gemeente
Hd2: het ontstaan vd
Gemeente (Hd5:11; 8:1,3 enz.;
vgl. ‘Lichaam’:
1Ko12:13; vgl. Ef4:3v.
‘Tempel vd H.
Geest’: 1Ko3:16; 2Ko6:16; Ef2:22
Uitstorting niet
zomaar bijzondere vervulling met de H. Geest, maar bijzonder
heilshistorisch
gebeuren:
* hing samen met de
verheerlijking van Christus (Jh7:39; 16:7)
* vond plaats door
de verheerlijkte Christus (7x: Lk24:49; Jh7:37-39; 14:16-19;
14:26; 15:26;
16:7; Hd1:5,8)
Vóór Hd2 werkte
de H. Geest al op aarde (Gn1:2; Ex31:3; 35:31; Js63:10v.);
sinds Hd2
woont Hij
ook op aarde, en wel in de Gemeente collectief en in de gelovige
individueel
(1Ko3:16; 6:19). Dat
is iets wat slechts praktisch waar gemaakt (beleefd en ervaren)
wordt,
wanneer de
(plaatselijke) gemeente bijeenkomt. In de eredienst
van een werkelijk levende
gemeente is de H.
Geest heel bijzonder werkzaam om lofoffers in de harten
van de gelovigen
te werken die zij
God aanbieden in lofzang en dankgebed.
B. In iedere
gelovige afzonderlijk
1) Wedergeboorte
Jh3:5v.,8: ‘geboren
uit water [vh woord; Jh15:3; Ef5:26; 1Pt2:23] en Geest’
Geest = instrument
én bron vd wedergeboorte: ‘uit de Geest > geest’ (vs6)
De H. Geest werkt
middellijk [door prediking] en onmiddellijk [i/h hart]).
De H. Geest
(a) wederbaart
(Jh3:5),
(b) maakt levend
(1Ko15:45; 2Ko3:6; vgl. Rm8:13),
(c) vernieuwt
(Tt3:5);
(d) verandert
(2Ko3:18),
(e) stort de liefde
v. God in ons uit (Rm5:5),
(f) getuigt in ons
dat wij kinderen van God zijn (Rm8:16),
(g) helpt ons en
bidt voor ons (Rm8:26v.),
(h) schrijft
Christus in ons (2Ko3:3),
(k) geeft toegang
tot de Vader (Ef2:18).
2) Bekering
De oproep tot
bekering veronderstelt de verantwoordelijkheid vd mens; maar het
kan toch
niet zonder het werk
vd H. Geest (Jr31:18; Kl5:21); daarom wordt de bekering ook
geschonken (Hd5:31).
Echte bekering
veronderstelt echt (d.i. door de H. Geest gewerkt maar
niet buiten de
menselijke
verantwoordelijkheid omgaand) berouw.
Ware bekering wordt
zichtbaar aan de erbij passende vruchten (Mt3:8; Hd26:20), d.i.
de
vrucht vd H. Geest
(Gl5:22).
3) Geloof
‘Het’ geloof =
1. zaligmakend geloof
(God vertrouwen, zich toevertrouwen aan God): geloven is een
daad
van gehoorzaamheid
(Rm1:5; vgl. Hd17:30), maar het is ook een gave van God, gewerkt
door de H. Geest
(Ef2:8; Fp1:29): ik grijp omdat ikzelf gegrepen ben (Fp3:12).
2. praktisch
geloofsvertrouwen (leven in vertrouwen op God) (fides qua
creditur): wordt
onderhouden in
de kracht vd H. Geest.
4) Heiliging
God is heilig in
de zin van hoogverheven, heerlijk, luisterrijk, majesteitelijk
(Js6:3). Heilig is
ook dat wat Hem
toebehoort of waarin zijn heiligheid zichtbaar wordt: de Heilige
Schrift, de
H. Geest.
Heiliging (=
voor God apartgezet worden; vgl. Jh10:36); onderscheid:
a) positie (=
in Christus apartgezet worden voor God, toegewijd aan Hem,
afgewend vh
kwaad): eenmalig,
door geloof, uit God door de H. Geest, op grond van
Christus’ offer: de
goddeloze wordt een
heilige.
b) praktijk (=
praktische, steeds vernieuwde en toenemende toewijding aan God
en
afwending vh kwaad door
de H. Geest): een doorgaand proces; de bekeerde blijkt een
heilige, d.i. de
heiligheid manifesteert zich praktisch in zijn leven, vanuit een
toegewijd hart.
Hulpmiddel: de H.
Geest (vgl. Rm15:16; 1Ko6:11; Gl5:16,18; 2Th2:13; 1Pt1:2);
Diens
werkzaamheid gaat
overigens nooit buiten onze verantwoordelijkheid om!
Vgl. perfectionisme
(Rm7:24; Fp3:12; Jk3:2; 1Jh1:8) <> arme-zondaar-geloof
(1Jh2:2).
Steeds het doel zo
hoog mogelijk stellen: geestelijke groei naar Christus door
de H. Geest
(2Ko3:18; Gl4:19;
Ef4:13; Ko1:28; Fp3:12; 2Pt3:18)!
N.B. Je moet niet
eerst geheiligd worden om vervuld te kunnen worden met de H.
Geest!
Het is een
wisselwerking: hoe meer we met de H. Geest vervuld worden, des
te meer worden
we ook geheiligd.
5) Verzegeling
Zie 2Ko1:22; Ef1:13;
4:30 (vgl. Christus: Jh6:27); zegel = eigendomsbewijs of
kenteken
(1Ko9:2; 2Tm2:19),
bescherming/vrijwaring (Mt27:66; Op7:3), bevestiging (Jh3:33;
Rm4:11).
6) Zalving
Zie 2Ko1:21;
1Jh2:20,27 (vgl. Christus: Lk4:18; Jh4:27; 10:38; Hb1:9).
Zalfolie = beeld vd H.
Geest (vgl. Js61:1).
Zalving = eerbewijs (Ps89:20v.; vgl. Js42:1) en kracht voor een
dienst
(Js61:1; Hd10:38):
koning, priester, profeet (z.o.).
7) Inwoning
Persoonlijk: 1Ko6:19
(vgl. 1Th4:8; 2Tm1:14; 1Jh3:24; 4:13); permanent: Jh14:16v. (vgl.
Ps51:13! zou dit
gebed nu nog mogelijk zijn?)
8) Leiding
Zie Rm8:14; Gl5:18 (vgl.
Christus: Lk4:1,14); zie ook Hd13:2; 16:6v. N.B.: Men kan de
Geest hebben,
maar toch door het vlees geleid worden! Vgl. ‘wandelen
naar/door de Geest’
(Rm8:4;
Gl5:16-18,25).
Tweede seminar: Doop
en vervulling met de Heilige Geest
Doop met de Heilige
Geest
* Aangekondigd door
Johannes de doper
Johannes de doper:
‘Ik heb u gedoopt met water, maar Hij [= Christus] zal u dopen
met de
H. Geest’ (Mk1:8;
vgl. Mt3:11; Lk3:16). Jh1:33: ‘Hij die mij heeft gezonden om
te dopen met
water, die zei mij:
"Op Wie u de Geest zult zien neerdalen en op Hem blijven,
Die is het die
met de H. Geest
doopt".’
* Aangekondigd door
Jezus
In Hd1:5 zegt de
opgestane Jezus: ‘Johannes doopte wel met water, maar u zult
met de H.
Geest worden
gedoopt, niet vele dagen hierna.’
* Vervuld op de
Pinksterdag
Uit deze woorden
volgt dat de doop met de H. Geest in elk geval heeft
plaatsgevonden op
de Pinksterdag
(Hd2): ‘zij werden allen vervuld met de H. Geest’ (2:4).
* Herhaald bij de
Samaritanen, Cornelius enz.
Hd2 is niet de enige
vervulling geweest:
* Hd8:15-17:
Samaritanen
* Hd11:15-17: hier
zegt Petrus dat met Cornelius hetzelfde gebeurde als met de
discipelen
op de Pinksterdag
was gebeurd. Ook Cornelius en de zijnen waren met de H. Geest
gedoopt.
* 1Ko12:13: elk mens
die tot geloof komt, wordt door de doop met de H. Geest aan het
lichaam van Christus
toegevoegd.
Doop IN de
Heilige Geest
vgl. ons lichaam
gedoopt (ondergedompeld) in water
onze geest gedoopt
(ondergedompeld) in de Geest
Letterlijke
betekenis van baptizô, ‘onderdompelen’ > doop ‘in’
de Geest.
vgl. ons lichaam
gedoopt (ondergedompeld) in water
onze geest gedoopt
(ondergedompeld) in de Geest
Daarmee ‘doordrenkt’;
vgl. Ef5:18: ‘Doordrenk uw geest niet met de beneveling van de
alcohol, maar
doordrenk uw geest met de H. Geest.’
Vgl. ander beeld:
‘vervuld met de Geest’ = overstelpt met de Geest
(Jh7:38v.).
‘dopen in’
(Hd1:5) ? ‘vervullen met’ (Hd2:4)
Maar in beide
gevallen: helemaal overstelpt met de Geest. Gedoopt
worden is kopje onder
gaan; vervuld worden
leidt tot overlopen: ‘Stromen van levend water [= de Geest]
zullen uit
zijn binnenste
vloeien’ (Jh7:38v.).
Zes situaties in
Handelingen:
Hd2:4 Hd2:38 Hd8:17
Hd9:17v Hd10:44 Hd19:5v
bij wedergeboorte nee
nee nee nee ja nee
eerst waterdoop -
ja ja nee? nee ja
handoplegging nee
nee ja ja nee ja
tongentaal ja
nee nee (ja) ja ja
D.i.: de discipelen
en vervolgens de Joden in Hd2, de Samaritanen in Hd8, Saulus in
Hd9,
Cornelius en de
zijnen in Hd 10, de discipelen in Efeze in Hd19.
Elk van deze dopen
net iets anders; dus geen is maatgevend voor onze tijd; dus
bijv. niet
beweren dat voor de
Geestesdoop handoplegging wezenlijk is (komt voor in drie van de
zes
gevallen) of
tongentaal als bewijs van de Geestesdoop wezenlijk is (ook in
drie van de zes
gevallen, maar van
Saulus/Paulus weten we dat hij in elk geval naderhand ook in
tongen
gesproken heeft:
1Ko14:18).
Een mens ontvangt de
H. Geest op het moment van het tot geloof komen
Ef1:13; Rm8:9;
2Ko1:21v.
Niet verwarren:
* Doop eenmaal
ontvangen bij de geloofsovergave
* Sindsdien vele
vervullingen mogelijk: bidden om de H. Geest (Lk11:13!!)
Om de Geest bidden
doe je niet één keer, net zoals een zoon niet slechts eenmaal
in zijn
leven om een brood,
een vis of een ei vraagt (vs11v.). Het gaat hier dan ook niet om
de
uitstorting van de
Geest — daarom is slechts één keer gebeden (Hd1:14) — maar
om de
vervulling met
de Geest, die steeds weer herhaald kan worden.
Kenmerken van de vervulling
met de Heilige Geest
Afgezien van
geloofsbevestiging, heiliging, discipelschap, e.d.!
(a) In de dienst
van God
Vgl. Johannes de
doper (Lk1:15) & Saulus van Tarsus (Hd9:17): met het oog op
hun
bijzondere bediening
met de H. Geest vervuld. Hier lijkt het dus om een algemene
voorwaarde voor de
dienst te gaan. Saulus/Paulus toch niet permanent met de Geest
vervuld
(Hd13:9-11).
(b) God grootmaken
en aanbidden
Vgl. Hd1:4,11;
10:46; 19:6
Zie ook Hd13:52: ‘de
discipelen werden vervuld met blijdschap en met de H. Geest’.
In Ef5:18-20 staat
letterlijk: ‘wordt vervuld met de Geest, sprekend tot
elkaar in psalmen en
lofzangen en
geestelijke liederen, zingend en jubelend in uw
hart tot de Heer, dankend te
allen tijde voor
alles de God en Vader in de naam van onze Heer Jezus Christus,’
waarbij de
vier deelwoorden
afhangen van het ‘wordt vervuld met de Geest’.
Hd2:13: aanbiddend
vervuld zijn met de Geest kan de indruk wekken van dronkenschap,
dus van een
extatische ervaring (vgl. Ef5:18). Het doet denken aan de extase
(‘zinsverrukking,
geestvervoering’) van Johannes, die op Patmos ‘in de Geest
kwam’
(Op1:10; 4:2).
Sommige mensen die
zeer dicht bij God waren, maakten op hun omgeving soms de indruk
alsof zij dronken
waren, zoals Hanna die in de tempel om een zoon bad
(1Sm1:12-14). Ook
vandaag!
(c) Profeteren
Vgl. Elizabeth en
Zacharia (Lk1:41,67) en Paulus (Hd13:9-11), d.w.z. spontane,
verstaanbare,
opbouwende, vermanende en vertroostende uitspraken doen die zijn
ingegeven door de H.
Geest (vgl. 1Ko13:2,8v.; 14:1,3-6,22,24,29,31v.,37,39; 1Th5:20).
Vgl.
Hd19:6: ‘toen
Paulus hun de handen oplegde, kwam de H. Geest op hen, en zij
spraken in
talen en
profeteerden’.
(d) Je getuigenis
geven
Je ontvangt de
kracht van de Geest om naar ongelovigen, zelfs vijanden van God,
je
getuigenis te
geven (Hd4:8). Vergelijk ook vs31: ‘terwijl zij baden, werd de
plaats waar zij
waren vergaderd,
bewogen; en zij werden allen vervuld met de H. Geest en spraken
het
woord van God met
vrijmoedigheid’.
Inwoning vd Geest in
ons
Kracht vd Geest op
ons (zalving!)
Wie vervuld is met
de H. Geest, heeft kracht: ‘Simeon (...) de H. Geest
was op hem’
(Lk2:25).
Messias: ‘Ik zal
mijn Geest op Hem leggen’ (Mt12:18 [Js42:1]; vgl.
Lk1:35; Jh1:32v.;
1Pt4:14).
Jezus: ‘zie, Ik
zend de belofte van mijn Vader op u; u echter, blijft in
de stad totdat u wordt
bekleed met
kracht uit de hoogte’ (Lk24:49); ‘u zult kracht ontvangen
wanneer de H. Geest
over u
komt’ (Hd1:8).
Stefanus, een man
‘vol van de Geest en van wijsheid, (...) vol van geloof
en van de H.
Geest,
(...) vol van genade en kracht’ (Hd6:3,5,8).
Van Jezus: ‘God
Hem heeft gezalfd met de H. Geest en met kracht’
(Hd10:38; vgl. Mt12:28).
Bij Hem was deze
kracht zo sterk dat, toen Hij in wezen eenvoudig zijn Goddelijke
Naam (‘Ik
ben’) noemde, zijn
tegenstanders terugdeinsden en achterover op de grond sloegen
(Jh18:6). Dit kan
ook bij genezingen (of andere ‘aanrakingen’) door Jezus’
dienstknechten
gebeuren.
Derde seminar:
Voorbereiding op de gaven van de Geest
‘(Genade)gaven’,
‘bedieningen’, ‘werkingen’
zie ook Ef 4; Rom.
12
In 1Ko12:1:
geestelijke [uitingen, zaken, gaven] > dingen vd Geest
Vs4-6: ‘genadegaven
(charismata), bedieningen (diakoniai), werkingen’
Genadegave: geen
soort permanent vermogen, maar elke gelovige kan voor
één bepaald
moment en voor
een bepaald moment een van de negen ‘gaven’ ontvangen;
bijv. de gave
van genezing wordt
niet door een persoon bezeten, maar aan een zieke gegeven.
Bediening: taak
vd Heer, waarin zich veel ‘genadegaven’ manifesteren, bijv.
bediening van
leraar, profeet,
pastor, genezing (vgl. 1Ko12:28-13:2; Ef4:11;
Negen gaven van de Geest
(1Ko12; zie ook Ef4; Rm12)
In Ef4 en Rm12 gaat
het niet uitdrukkelijk om gaven vd Geest; daarom alleen
die van 1Ko12
behandeld.
Iedere gelovige
mag en moet zich uitstrekken naar alle gaven waardoor hij
tot zegen van
medegelovigen kan
dienen: ‘ik wilde wel dat u allen in talen sprak’
(1Ko14:5); ‘als allen
profeteren...’
(vs24); ‘u kunt allen, één voor één, profeteren,
opdat allen leren en allen
vertroost worden’
(vs31). Zo mag ook iedere gelovige zich ernaar uitstrekken ‘werkingen
van
krachten’ en ‘gaven
van genezing(en)’ te ontvangen tot zegen van anderen.
Voorwaarden:
zie onder.
Twee gevaren
1. ‘Alleen voor de
begintijd’
* Maar zie het
verband van Mk16:15-18: de opdracht in vs15 juist nu!!
* Niet alleen teken
van de apostelen (ondanks 2Ko12:12): God werkte ook wonderen
door
de 70 discipelen
(Lk10:1-9), en bijv. door Stefanus (Hd6:8) en Filippus
(Hd8:6v.).
* Zie de hele kerkgeschiedenis
(slechte toestand vd Kerk geen verhindering!) en vooral
vandaag:
van alle ca. 100.000 die elke dag tot bekering komen,
staat 90 % open voor de
wonderen en tekenen
van Mk16 en kent die uit persoonlijke ervaring.
* Niet alleen op het
zendingsveld: de God die in de donkerste tijden van Israël
wonderen
gaf, wil ze ook
geven in de donkerste tijden en op de donkerste plaatsen in de
christenheid.
* Niet alleen voor
ongelovigen, maar ook gelovigen: vgl. 4 genezingen van gelovigen
in Hd:
Saulus te Damaskus
(9:9,17v.), de verlamde Aeneas te Lydda (9:32-35), de zieke en
gestorven Dorkas te
Joppe (9:36-42), die uitdrukkelijk een ‘discipelin’ genoemd
wordt, de
gevallen en
gestorven Eutychus te Troas (20:9v.): hij behoorde kennelijk tot
de gemeente
aldaar.
2. ‘Wonderdoeners
zijn geestelijker’
Algemeen: meer
volwassen gelovigen kennen meer tekenen en wonderen dan onrijpe
gelovigen, maar dat
is geen wet van Meden en Perzen. Zie alleen al 1Ko14:18-20, waar
sommige christenen
zich bij het tongenspreken als geestelijke baby’s gedroegen.
Omgekeerd zijn er
talloze rijpe, geestelijke gelovigen geweest die nauwelijks of
geen
wondergaven in hun
bediening kenden. Van Johannes de doper lezen we dat hij was
‘vervuld met de H.
Geest’ en ging ‘in de geest en de kracht van Elia’
(Lk1:15,17) — die toch
heel wat wonderen
deed — , ja, dat geen mens in het koninkrijk der hemelen
groter was dan
Johannes (Mt11:11).
Toch lezen wij van hem dat hij geen enkel teken deed
(Jh10:41). Men
kan dus groot zijn
in het koninkrijk van God en toch geen wondertekenen doen.
Zolang de motieven
maar zuiver en liefdevol zijn — en daarover handelt heel
1Ko13! —
mag een gelovige
naar elke genadegave verlangen.
Voorwaarden voor de
bediening
Vaak is de kracht
van God wel beschikbaar, maar de gelovige die een bepaald werk
van
God moet doen, eigent
zich die kracht niet toe, door onwetendheid, onwil of
onvermogen,
bijv. gebrek aan
geloofsvertrouwen of een onrein geweten. Die gelovige kan in
zekere zin
over de Goddelijke
kracht ‘beschikken’, maar dan moet hij wel aan bepaalde
voorwaarden
voldoen. Dat geldt
trouwens principieel voor elke ‘genadegave’ in de zin
van schenking die
God van tijd tot
tijd aan een gelovige doet (zie § 5.1.1-2).
Zeven voorwaarden:
vijf meer algemene geestelijke kenmerken en twee meer specifieke
kenmerken die op het
handelingsmoment nodig zijn:
1. Toewijding,
heiliging
Vul je hart met het
ware, edele, rechte, reine, beminnelijke, enzovoort (Fp4:8),
kortom, met
alles wat op de Here
Jezus betrekking heeft: ‘... opdat Hij naar de rijkdom van
zijn
heerlijkheid u geeft
door zijn Geest met kracht gesterkt te worden naar de
innerlijke mens,
zodat Christus door
het geloof in uw harten woont’ (Ef3:16v.). Vgl. Jh16:14.
Eerst de vrucht van
de Geest, dan pas de gaven van de Geest. Treed het werk
van God ook
tegemoet in de geest
van dankzegging, lofprijzing en aanbidding (vgl. Jh11:41v.) en
versterk
die als Gods werk
gebeurt (Lk17:14-18)! Vgl. 1Ko10:31; Ko3:17.
Door zonde gaat de
kracht weg: ‘Had ik onrecht beoogd in mijn hart, dan zou de
HERE niet
hebben gehoord’
(Ps66:18). Daarom: biddende afhankelijkheid (vgl. Mk9:28v.), ter
voorbereiding van de
bedienaar.
2. Gehoorzaamheid
Algemeen: weg van
navolging, discipelschap, toewijding!
Speciaal: Doe het
wonderwerk alleen als de Heer ‘Ja’ zegt. Zeg niet tegen Hem:
‘Als U wilt’,
of: ‘Uw wil
geschiede’, maar vraag in je hart naar zijn wil, en als Hij
groen licht geeft, kun je
gebieden en zullen
ziekten en demonen wijken. Leer de stem van de Heer verstaan!! (vgl.
1Sm3 en 1Sm16). Vgl.
het ‘woord van wijsheid’ in 1Ko12:8, waardoor de Geest
duidelijk
maakt wat wij moeten
doen.
3. Geloof
D.i.: Vertrouw
volkomen dat, als de Heer groen licht geeft, op uw woord het
bepaalde
wonderwerk ook
onherroepelijk zal volgen. Twijfel niet je hart, want twijfel
zal Gods kracht in
je uitdunnen of
wegnemen (Mk11:23v.; Hd10:20; Jk1:6.). ‘Het gebed van het
geloof zal de
zieke behouden en de
Heer zal hem oprichten’ (Jk5:15).
4. Liefde
De diepste reden
waarom Jezus genezingen uitvoerde, was ontferming: ‘... toen
Hij uit het
schip ging, zag Hij
een grote menigte en werd met ontferming over hen bewogen en
genas
hun zieken’
(Mt14:14; zie ook 20:34; Mk1:41; Lk7:13-15). Al heeft iemand nog
zoveel
genadegaven, maar
hij heeft geen liefde, dan baat zijn bediening niets
(1Ko13:1v.). 1Ko13
geeft aan dat de
bediening niet mogelijk is zonder de Goddelijke liefde. In
Rm12:8 is te
midden van de
genadegaven dan ook apart sprake van de ‘barmhartigheid’.
De
genezingsbedienaar handelt nimmer uit eigenbelang (dus bijv. ook
nimmer om geld of
ander persoonlijk
voordeel), maar uitsluitend uit bewogenheid met de zieke of
gebondene.
Als de gaven ooit
voor iets anders gebruikt worden dan om mensen te helpen, zul je
de
zalving van God
verliezen en zul je je openstellen voor geleidegeesten om
je leven te
beheersen.
Jezus zegt niet voor
niets: ‘Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt:
"Stromen van levend
water [d.i. de H.
Geest] zullen uit zijn binnenste [lett.: buik]
vloeien"’ (Jh7:38v.) — niet uit zijn
hoofd.
De ‘buik’ is de zetel van de bewogenheid.Het is uit Gods dan
wel uit onze
‘ingewanden’,
zetel van de bewogenheid en ontferming, dat de zegeningen van de
H. Geest
uitstromen naar
anderen.
5. Moed,
stoutmoedigheid
‘God heeft ons
niet gegeven een geest van bangheid, maar van kracht, liefde en
bezonnenheid’
(2Tm1:7). De kracht herinnert aan punt [6] en [7], de liefde
aan punt [4] en de
bezonnenheid (of
zelfcontrole) aan punt [1]. Wie Gods werk niet durft te doen
omdat hij/zij
bang is voor wat
andere mensen ervan zouden kunnen vinden of zeggen, zal het in
de
bediening vd H.
Geest niet ver brengen. ‘Vrees voor mensen spant een strik,
maar wie op de
HERE vertrouwt, is
onaantastbaar’ (Sp29:25). Niemand die bang is om fouten te
maken of
publiekelijk ‘af
te gaan’, kan vorderingen in de bediening maken.
Maar overmoed
is ook weer niet nodig. Zo zal elke beginnende
genezingsbedienaar er
goed aan doen met
eenvoudige kwalen te beginnen. Je kunt wel redeneren: ‘bij
God is alles
mogelijk’
(Mt19:27; Mk10:27; vgl. Lk18:27) — maar bij jou is
wellicht nog niet alles mogelijk!
6. Het krachtwoord
Spreek het woord van
kracht in het besef dat wat de gelovige in geloof zegt,
zonder te
twijfelen, zal
gebeuren (Mk11:23), want het is bekleed met Gods gezag en
kracht. Vgl: ‘Hij
zond zijn woord en
genas hen’ (Ps107:20). Romeinse hoofdman: ‘Spreek slechts
met één
woord en mijn knecht
zal gezond worden’ (Mt8:8).
Niet élk woord
heeft kracht, maar wel het woord dat gesproken wordt door de H.
Geest en
met de volmacht van
de Heer: ‘mijn woord en mijn prediking bestond niet in
overredende
woorden van
wijsheid, maar in betoon van de Geest en van kracht, opdat uw
geloof niet zou
zijn in wijsheid van
mensen, maar in de kracht van God’ (1Ko2:4v.). ‘Want het
koninkrijk van
God bestaat niet in
woord, maar in kracht’ (4:20). ‘Ons evangelie kwam tot u
niet alleen in
woord, maar ook in
kracht en in de H. Geest en in zeer volle zekerheid’ (1Th1:5).
Betekent niet dat
ook stil gebed niet grote uitwerking kan hebben. Maar het
uitspreken van
op z’n minst de
naam van de Heer Jezus Christus is altijd wenselijk (vgl.
Hd3:7,16;
4:7,10,12,17v.,30;
5:28,40v.).
7. Wachten op de
zalving
Let in de
uitdrukking ‘genadegaven van genezing(en)’ (1Ko12:9,28,30)
op het meervoud:
het zijn schenkingen
die God van tijd tot tijd aan de bedienaar doet op het moment
dat Hij het
wil en de bedienaar
er gelovig voor openstaat. Daarom moet deze wachten op de zalving,
d.w.z.: wachten tot
hij duidelijk de kracht van de H. Geest over zich voelt komen.
Vaak fysiek
merkbaar! Vgl. Lk5:17: ‘En het gebeurde op een van die dagen
dat Hij leerde,
(...) en er was
kracht van de Heer om gezond te maken.’ En Lk6:19: ‘de hele
menigte trachtte
Hem aan te raken,
omdat er kracht van Hem uitging en allen gezond maakte.’
De zalving uit zich
niet noodzakelijk in schreeuwende en opzwepende taal van de
bedienaar, in extase
of massahysterie, maar in de opbouwing van mensen en de genezing
van hun zielen en
lichamen. ‘Niet door [vleselijke] kracht noch geweld, maar
door mijn Geest!
zegt de HERE der
heerscharen’ (Zc4:6).
Vierde seminar: De
afzonderlijke gaven van de Geest
I. Gaven van
onderwijs
1. Een
woord van wijsheid
Een woord dat de
spreker in een concrete situatie als een genadegeschenk ontvangt
ten
behoeve van anderen;
dus: inzicht (ontvangen door openbaring van de H. Geest) hoe wij
of
anderen in een
bepaalde situatie naar Gods wil hebben te spreken of te
handelen; vgl. de
waarschijnlijke
parallel met 1Ko13:2: ‘ik weet alle verborgenheden’, dat wil
zeggen: in een
‘woord van
wijsheid’ wordt de verborgen wil van God geopenbaard.
Heel praktisch
gesproken is wijsheid alleen al nodig om te weten hoe, waar en
wanneer de
hierna te noemen
genadegaven gepraktiseerd moeten worden. Mooie voorbeelden:
* In Hd6:1-4
ontvingen de twaalf apostelen in een lastige situatie binnen de
gemeente de
wijsheid van de H.
Geest om tot een goede oplossing te komen.
* In Hd10:15 ontving
Petrus een woord van wijsheid over de omgang met niet-Joden (vgl.
vs19 en 28).
* In Hd15 kregen de
oudsten door de H. Geest inzicht in de vraag wat zij de
niet-joodse
gemeenten moesten
opleggen (vs28).
* Paulus ontving
ettelijke malen woorden van wijsheid (Hd18:9v.; 23:11; 27:23).
* De Heer belooft
het woord van wijsheid aan al zijn discipelen die gevangen
genomen
worden en voor hun
rechters moeten getuigen (Mt10:17-20; vgl. Hd4:7-21; 6:9v.;
2Tm4:16v.).
2. Een
woord van kennis
In 1Ko13:2 is de ‘kennis’
iets dat op ‘verborgenheden’ volgt en in vs8 is het iets dat
in de
voleinding met
profetieën en talen zal ophouden, en in 14:6 staat het tussen
‘openbaring’ en
‘profetie’. Het
‘woord van kennis’ lijkt dus net als het ‘woord van
wijsheid’
openbaringskarakter
te hebben: kennis van feiten omtrent verleden en heden
van personen
en zaken en inzicht
in schriftuurlijke beginselen van waaruit wij die feiten
hebben te bezien
(vgl. Rm15:14).
Bijv. genezingsbediening: een ‘woord van kennis’ voor de
diagnose van de
zieke. Ook kan een
‘woord van kennis’ van belang zijn om de oorzaak van
de ziekte op te
sporen. Zo kon de
Heer tegen de verlamde in Bethesda zeggen: ‘Zie, u bent gezond
geworden; zondig
niet meer, opdat u niet iets ergers overkomt’ (Jh5:14; vgl.
Mt9:2).
We vinden een woord
van kennis bij:
* Petrus, toen hij
op de berg der verheerlijking op bovennatuurlijke wijze ‘wist’
dat Jezus’
metgezellen Mozes en
Elia waren.
* Petrus wist ook
door een woord van kennis dat Ananias en Saffira over de
opbrengst van
het stuk land
gelogen hadden (Hd5:1-11).
* In Hd9:10-16
ontving die andere Ananias een woord van kennis over Saulus van
Tarsus,
over diens
verblijfplaats en diens toestand.
* In Hd14:9 ‘zag’
Paulus dat de verlamde man geloof had om gezond te worden.
* Opmerkelijk is ook
deze uitspraak over Jezus Zelf: ‘terstond onderkende Jezus in
zijn
geest dat zij zo bij
zichzelf overlegden...’ (Mk2:8).
3. Geloof
Geloof is de van God
gegeven geloofsovertuiging dat Hij in een gegeven situatie op
een
gegeven moment een
bepaald (wonder)werk kan én wil én zal doen via de persoon die
het
geschenk van dit ‘geloof’
daartoe ontvangen heeft en die zich daarin volkomen aan God
toevertrouwt.
Voorbeelden:
* Elia die, met
(menselijk gesproken) alle ‘risico’s’ van dien, de valse
profeten uitdaagt, zijn
altaar en offer
drijfnat maakt en God vraagt het vuur van de hemel te laten
neerdalen
(1Kn18:20-46).
* Het geloof dat
(figuurlijk gesproken) bergen in de zee werpt, zoals 1Ko13:2
zegt: ‘als ik al
het geloof heb,
zodat ik bergen verzet...’ (zie ook Mt17:20; 21:21;
Mk11:22v.).
‘Genadegaven van
genezing’ en ‘werkingen van krachten’ ([4] en [5]) niet
wel denkbaar
zonder dit geloof.
Wie een zieke de handen oplegt zodat deze geneest, heeft in het
algemeen gesproken geloofd
dat deze zou genezen, en wel hier en nu: ‘het gebed van
het
geloof zal
de zieke behouden en de Heer zal hem oprichten’ (Jk5:15; vgl.
Petrus in Hd3:16).
Zelfs om een woord
van wijsheid of kennis of een profetie ([1], [2] en [6]) hardop
te durven
uitspreken naar een
ander toe, of op basis van ‘onderscheiding van geesten’
demonen uit te
drijven ([7]), is er
geloof nodig.
II. Gaven van
wonderkracht
4. Genadegaven
van genezing
Door de kracht van
de H. Geest schenkt God een genezingswonder aan personen die
zich
daarvoor
openstellen, met name door de oudsten vd gemeente (Jk5:14-16),
maar blijkens
1Ko12 in principe
door iedere christen. Vgl. speciale genezingsbediening,
zoals bijv. bij de
apostelen (Mt10:7v.;
2Ko12:12). Genezing in de ruimste zin omvat:
(a) fysieke genezing,
(b) psychische genezing,
d.i. van herinneringen, trauma’s uit het verleden, bitterheid
en
schuld die in het
onderbewuste zijn weggezakt,
(c) geestelijke ‘genezing’,
d.i. vergeving van eventuele zonden die de ziekte veroorzaakt
hebben en door de
zieke berouwd en beleden worden,
(d) bevrijding van
eventuele demonische invloeden die de ziekte veroorzaakt hebben.
5. Werkingen
van krachten
Het woord voor ‘krachten’
is in het Grieks dynameis, hier in de zin van ‘wonderen’
(vgl.
1Ko2:4v.; 2Ko12:12;
Gl3:5; Hb2:4; 6:5); vgl. de ‘krachten’ (wonderwerken) in
Mk16:17v.
Nauw verband tussen
de ‘genadegaven van genezing’ en deze ‘werkingen van
krachten’
(vgl. bijv. Mk5:30;
Hd4:7; 10:38; 19:11v.), maar ‘krachten’ zijn ook: demonen
uitdrijven
(Mk9:38v.;
Hd16:16-18), tongentaal (zie [8]), omgaan met giftige slangen
(Lk10:19; Hd28:3-
6; vgl. Rm16:20) en
‘als zij iets dodelijks drinken, zal het hun geenszins schaden’.
In Hd
horen we verder over
wonderbaarlijke bevrijdingen (5:18-20; 12:5-10; 16:23-30),
wonderbaarlijke
verplaatsing, dodenopwekkingen en slaan met blindheid (8:39v.;
9:36-42;
20:9-12; 13:8-11).
Ook zien we ‘krachten’ werkzaam in de verandering van water
in wijn, in
het lopen op het
water, in het verbreken van de ketenen en de deursloten van de
gevangenis, enz.
(Ex14:21; Jz10:12-14; 2Kn4:1-7; Jh2:6-11; Mt14:25,29;
Hd12:7,10).
Maar ook in de
genezingsbediening zijn er ‘werkingen van krachten’. Wie
geen voeten of
oogballen meer
heeft, is niet ziek. Hij heeft geen genezing nodig, maar een
wonderwerk,
waardoor hij nieuwe
voeten of oogballen krijgt. Tegelijk is toch ook elke
ogenblikkelijke
genezing, waarbij
gezwellen zichtbaar verdwijnen, botten zichtbaar verlengen,
wervels
voelbaar
verschuiven, ogen en oren direct merkbaar geopend worden, lamme
benen weer
sterk worden, enz.,
een wonderwerk.
Deze genadegave
wordt vaak als volgt ervaren:
* zalving: een
plotseling vervuld worden met kracht, gewoonlijk ervaren als een
tintelende
warmte of een
bovennatuurlijk vertrouwen,
* een ontheven
zijn: een gevoel dat iets gebeurt buiten jezelf om, een
besef van de
aanwezigheid en
werkzaamheid van de H. Geest,
* woorden van
geloof: woorden die onverwachts in mensen opkomen,
* dromen en
visioenen: innerlijke beelden van een wonder of genezing,
zodat men, wanneer
de betreffende
omstandigheid zich voordoet, met vrijmoedigheid bidt,
* impressies: een
diep, kalm, vertrouwensvol innerlijk weten dat God een wonder
zal
verrichten.
III. Gaven van
geïnspireerde uitingen
6. Profetie
Profetie behelst
spontane, verstaanbare, opbouwende, vermanende en vertroostende
uitspraken van de H.
Geest (vgl. 1Ko13:2,8v.; 14:1-39; 1Th5:20). In Hd2:17 is
profetie
parallel met ‘gezichten
zien’, en in Hd2:30v.; 3:18,21-24; 11:27v.; 21:10v. betekent
het in de
toekomst zien.
Profeten zijn er in gradaties:
(a) de grondleggers
van de Gemeente (Ef2:20, ‘apostelen en profeten’),
(b) een van de vijf
bedieningen (‘apostelen, profeten, evangelisten, herders en
leraars’;
Ef4:11v.; vgl.
Hd11:27v.; 15:32; 21:10v.; 1Ko12:28),
(c) in principe elke
gelovige in elke gemeente (‘als allen profeteren...’;
1Ko14:24; vgl.
11:4v.; 14:5,31;
Hd21:9; ook Nm11:29).
Profetieën zijn
gewoonlijk voorwaardelijk: ze gaan niet in vervulling als degene
over wie een
profetie is
uitgesproken, ervoor wegloopt, niet bij de Heer blijft, niet in
geloof afwacht, niet in
de levensheiliging
blijft staan, enz. Profetieën mogen een gelovige nooit leiden,
ze zijn
slechts ter
bemoediging en vertroosting (1Ko14:3), ze moeten bevestigen wat
een gelovige
in zijn hart al weet
of nog gaat weten. Profetieën kunnen betrekking hebben op de
zeer
persoonlijke
omstandigheden in de levens van individuen (Hd21:10v.; 1Tm1:18;
4:14;
wellicht ook
1Ko14:24v.).
7. Onderscheidingen
van geesten
Deze gave omvat
bovennatuurlijke geestenkennis. ‘Geest’ kan hier, net als in
1Jh4:1-3,
betekenen:
* de inwendige mens
(1Ko14:2,14-16,32; Hb12:9,23; Op22:6),
* een ‘geestelijke
gave’ (‘gave van de Geest’) (1Ko14:12, letterlijk ‘geesten’),
* een engel
(Hb1:7,14),
* een demon (Mk1:27;
Lk10:20; 1Tm4:1; Op16:13v.).
Wie deze gave
ontvangt, peilt wat in de ‘geest’ van een mens omgaat,
hetzij ten goede of
ten kwade, en/of
peilen of achter de gemoedsbewegingen van een mens goede dan wel
boze geesten
schuilgaan. Wie de ‘geesten’ kan onderscheiden, weet of het
de H. Geest is
die werkt of het
vlees.
Ook heel belangrijk
in het onderscheiden of engelen dan wel demonen in het spel
zijn: we
moeten ze eerst
onderscheiden, daarna kunnen we ze uitwerpen. Vgl. Hd16: het
leek erop
dat de waarzegster
een mooi getuigenis over Paulus en zijn metgezellen aflegde,
maar
Paulus ‘onderscheidde’
dat het om een valse geest ging (vs16-18).
De gave is erg
belangrijk om de ‘kracht en tekenen en wonderen van de leugen’
van Satan
in de eindtijd
(2Th2:9) te kunnen onderscheiden van de tekenen en wonderen van
de H.
Geest.
Het is niet de ‘gave
van de achterdocht’; sommigen laten zich op deze gave
voorstaan door
letterlijk overal
slechts boze geesten aan te wijzen en denken dat zij erg ‘geestelijk’
zijn. Zij
zeggen: ‘Dit is
niet van God’; maar zij die echt de gave van de onderscheiding
van geesten
hebben, zeggen in
een bepaalde situatie wellicht: ‘Nee, dit is wèl van God!’
De eersten
spreken uit het
achterdochtige vlees, de laatsten uit de Geest. Het omgekeerde
van de
achterdocht,
namelijk naïviteit, komt natuurlijk ook voor. In te veel
gevallen is de
aanwezigheid van
geestelijke machten niet ‘onderscheiden’, waardoor ze helaas
ook niet
werden uitgedreven.
Deze genadegave kan
als volgt ervaren worden (waarbij er een zekere overlap is met
[1] en
[2]):
* inspiraties: gedachtestromen
met daarin specifieke feiten,
* dromen en
visioenen: innerlijke beelden van gezichten, woorden,
situaties,
* impressies: een
diep, kalm, vertrouwensvol innerlijk weten,
* bijbelverzen,
die inzicht in een bepaalde situatie teweegbrengen,
* pijnen of
gevoeligheden in het lichaam, overeenkomend met de kwaal van de
zieke voor
wie gebeden wordt.
8. Allerlei
talen
De door velen
aanvaarde basisinzichten omtrent tongentaal:
* Glossolalie is
spreken in een taal die men niet geleerd heeft, en dus van ‘bovennatuurlijke’
aard; of
nauwkeuriger: het is uit de Geest. Mogelijk doelt hierop Rm8:26:
‘wat wij naar
behoren zullen
bidden, weten wij niet, maar de Geest Zelf bidt voor ons met
onuitsprekelijke
verzuchtingen.’
* Glossolalie
gebeurt door de H. Geest, maar niet buiten de controle van de
tongenspreker
om (zie
1Ko14:27v.,32); tongensprekers kunnen dus rustig wachten op
elkaar en op
uitleggers.
* Glossolalie houdt
gewoonlijk gebed of lofprijzing in, en is dus gewoonlijk gericht
tot God
(Hd2:11;
1Ko14:2,14v.,28).
Enkele
controversiëlere punten:
* De ‘talen’
zijn in 1Ko14 uitingen in de gemeente, en daarmee wel te
onderscheiden van
wat men in
charismatische kringen de eigen ‘gebedstaal’ (prayer
language) noemt (vgl.
1Ko14:2,4; zie ook
Rm8:26v.; Ef6:18 [vgl. 5:18v.]; Jd20).
* Glossolalie kan
onverstaanbaar zijn voor de tongenspreker (1Ko14:13v.), maar
niet
noodzakelijk (vs15).
In de krachtigste gevallen die ik ken, kunnen tongensprekers hun
eigen
‘tong’ én
verstaan, én schrijven, én zelf uitleggen.
* In de glossolalie
kan het om aardse talen gaan (Hd2:11), maar soms wellicht ook om
hemelse (vgl.
Jh3:31v.; 1Ko13:1); 1Ko14:10-12 trekt een parallel tussen
tongentaal en
aardse talen, zodat
tongentaal zelf hier dus iets anders dan aardse talen lijkt te
zijn. Mogelijk
doelt de uitdrukking
‘allerlei talen’ (d.i. allerlei soorten talen) op
deze verscheidenheid.
* Glossolalie is een
teken voor de ongelovigen (1Ko14:22); dat geldt niet alleen voor
gevallen waarin de
ongelovigen die talen ook verstaan, zoals in Hd2:11, want
in 1Ko14:21
(citaat uit
Js28:11v.) horen de Israëlieten talen die zij juist niet verstaan,
maar die toch een
(veeg) ‘teken’
voor hen zijn.
* Sommigen maken een
onderscheid tussen tongen als aanvankelijk bewijs van de doop in
de H. Geest (Hd2:4;
10:45v.; 19:6) en tongen als gave voor de vergaderde gemeente.
* Glossolalie kan in
bepaalde gevallen ook van demonische oorsprong zijn; maar
gelovigen
die de gave van de
onderscheiding van geesten hebben, kijken daar blijkens de
praktijk heel
gemakkelijk
doorheen.
9. Uitlegging
van talen
Vgl. vorige punt:
zoals tongentaal een gave is, zo is de uitlegging of vertolking
(= meer dan
vertaling!) ook een
bovennatuurlijke gave. De uitlegger legt woorden uit die
gesproken zijn in
een taal die hij/zij
zelf ook niet geleerd heeft. De uitlegger kan dezelfde zijn als
de
tongenspreker
(1Ko14:5,13), of een ander (vs27v.). Publieke tongentaal in de
gemeente, die,
zoals het behoort,
vergezeld gaat van uitlegging, heeft ruwweg dezelfde functie als
profetie,
aangezien zulke
glossolalie dan dient tot opbouwing van de gemeente
(1Ko14:5,26-28),
zelfs al zou deze
tongentaal eerder tot God dan tot de gemeente gericht zijn.
Vindt zulke
tongentaal plaats in het bijzijn van ongelovigen, hetzij dat
dezen de gesproken
talen verstaan
(Hd2:6-11) of dat deze uitgelegd worden, dan vormt dit een ‘teken’
voor hen,
blijkbaar met de
bedoeling hen tot geloof te brengen (1Ko14:22-25).
|
|