www.vergadering.nu Recensie-index www.vergadering.nu
De boeken van Willem J. Ouweneel
Geloofszekerheid
Willem J. Ouweneel
Uitgeverij Medema Vaassen 1996, 167 blz.
Blijft een christen altijd zondaar?
Is de ellende van Romeinen 7 de voortdurende en normale ervaring van iedere gelovige?
Met helderheid geeft de auteur uitleg. |
|
2
.
Biblion - 2012 - www.deboekensalon.nl
Boekrecensie door Biblion
In dit eerste deel in de serie `Geloofsleven' is een drietal lezingen gebundeld, die de auteur in het voorjaar van 1995 heeft gehouden. De auteur, die zich beweegt in kringen van de "Vergadering van Gelovigen", gaat in op allerlei zaken die met de geloofs- of heilszekerheid hebben te maken.
Geloofszekerheid is voor waar aannemen en vast verzekerd zijn van wat God heeft gezegd. Deskundig weet Ouweneel de moeilijkste zaken duidelijk te maken, vooral het tweede hoofdstuk: "Blijf je zondaar tot je dood?" is bijzonder helder geschreven.
Na elk hoofdstuk worden indringende vragen gesteld en uitvoerig beantwoord. Het is een voorbeeldig boekje, rijk aan inhoud voor wie wil groeien in (de zekerheid van) zijn geloof.
1
.
Nederlands Dagblad - 2 mei 1997
door dr. M.J. Arntzen
In alle tijden is er cynisch gesproken over God en zijn Woord. Sinds mensenheugenis is er ook de
spot mee gedreven. Maar misschien nooit zo openlijk en brutaal als in deze tijd. Tegelijk is er
tegenwoordig veel vraag naar het 'goddelijke' en naar de zin van het leven, al blijft dit zoeken
veelal vaag en komt men uit bij allerlei afgodische religie, ver van Christus, de enige weg tot de
Vader. In zo'n tijd is het een weldaad een boek van Willem Ouweneel te lezen. Opvallend is diens
vaste geloof in de Schriften en de Christus van de Schriften.
In zijn recente boek Geloofszekerheid blijkt ook weer, hoe zorgvuldig Ouweneel met de Bijbeltekst
omgaat, hoe hij daar voortdurend mee bezig is en ook dat het zijn lust en verlangen is een levende
band en omgang met Christus te hebben. Deze Christus heeft voor al onze zonden volkomen betaald en
geeft de zijnen de zekerheid dat niets hen van zijn liefde zal scheiden.
Daarom alleen al zouden wij wensen dat dit boek door veel twijfelaars en zoekers gelezen wordt,
met name ook door hen die te vinden zijn in wat wij noemen 'zware' bevindelijke kringen. Het hier
besproken boek is ontstaan uit lezingen die Ouweneel over de zekerheid van het geloof heeft
gehouden. We vinden de gehouden voordrachten en de vragenbeantwoordingen (wat bijgewerkt) hier
terug. Het gaat dan eerst over de geloofszekerheid zelf en daarna over de vraag of we zondaar
blijven tot onze dood. In het derde en laatste hoofdstuk vinden we een hoogst belangwekkende
beschouwing over Romeinen 7 en 8.
Zekerheid
In het eerste hoofdstuk wordt (terecht) sterk benadrukt, dat het geloof zijn eigen zekerheid
meebrengt. Het geloof is een gave van God, zegt men wel, dat heb je niet zo maar. Ouweneel wijst
er dan op, dat ook eten en drinken een gave van God is (Pred. 3:13), maar om in leven te blijven
moet je dat wel tot je nemen. In het tweede hoofdstuk komt Ouweneel tot het hart van zijn
beschouwingen. We zijn, zegt hij, geen zondaars meer; we waren het wel (Romeinen 5:8), maar we
zijn nu niet meer onder de macht van de zonde. Wanneer we zeggen tegen de oude mens te strijden,
vechten we tegen een lijk, aldus de schrijver. De oude mens is immers met Christus gekruisigd. We
hoeven ook eigenlijk niet meer te zondigen.
Ouweneel erkent wel degelijk, dat ook gelovige mensen nog veel zonden doen, soms zelfs een tijd in
de zonde leven. Maar dat is dan de macht van het vlees, van onze zondige natuur, die door de
schrijver uitdrukkelijk wordt onderscheiden van de oude mens, die dood is.
Ouweneel gebruikt dan het beleid van iemand die een schip van de vorige eigenaar overnam. Dit
schip hoort dus nu van hem. Maar de vorige kapitein bedong dat hij op de tochten van het schip zou
blijven meevaren. Dat was goed, als hij maar in zijn hut bleef en zich niet bemoeide met de
leiding. Maar daar kwam weinig van terecht. De oude kapitein kwam toch zijn hut uit en ging zich
mengen in bestuurszaken. Zo is het volgens de schrijver met de christen die weer aan de zonde
toegeeft. Maar hij hoeft niet te zondigen. Hij moet niet toelaten, geen plaats gunnen en de
Heilige Geest in zich laten werken (pag. 89 vv).
Dan komt nog het meest interessante gedeelte over Romeinen 7, dat -althans bij mij - ook de meeste
vragen opriep. Bij dat alles blijven we wel overtuigd van Ouweneels diep gelovig omgaan met de
Bijbel. Als Paulus zich in Romeinen 7:24 een ellendig mens noemt, bedoelt hij niet zichzelf
volgens Ouweneel, maar een christen die wel een ontwaakt geweten heeft, maar nog niet tot het
besef kwam dat een ander voor hem de eis van de wet volbracht (zie pag. 147-149). De echte Paulus
zouden wij kennen uit wat volgt: ,,Ik dank God door Jezus Christus onze Here'' en in Romeinen 6 en
8.
Slotsom
We spraken over een verkwikkend en prikkelend boek. Verkwikkend is Ouweneel, als hij spreekt over
de oneindige rijkdom van het verlossende werk van Christus en de vrije toegang die we daardoor
hebben (pag. 28). Zo is er veel meer te noemen. Zeker neemt de schrijver ook de zonde van een
christen ernstig. Daarom willen we voorzichtig zijn met kritische vragen, die er toch ook gesteld
moeten worden. Maar daarbij willen we ons hoeden voor een woordenstrijd en ook voor de 'rabies
theologorum', de doldriftigheid van theologen die elkaar om onwezenljke zaken te vuur en te zwaard
bestreden. Melanchthon, die we nu herdenken, heeft daar tot op zijn sterfbed last van gehad.
Maar als broeders mogen we elkaar vanuit de Schrift toch wel bevragen. Terecht stelt de schrijver
dat onze oude mens met Christus gekruisigd en gestorven is. Ook heeft hij ten volle gelijk,
wanneer hij stelt dat we als gelovige mensen nog veel last hebben van onze oude natuur, van ons
vlees. Toch gaat het reformatorisch belijden dieper en is het meer bijbels dan wat we bij Ouweneel
lezen. Deze ziet toch de zonden nog te incidenteel, nog te veel als 'losse daden', als ik hem goed
begrepen heb. Dat het voortkomt uit onze blijvende verdorvenheid, ook nadat we Christus aannamen,
mis ik bij de schrijver.
Heeft Ouweneel er genoeg oog voor, dat ook onze beste daden met zonde bevlekt zijn? Opmerkelijk is
dat hij Jesaja 54:6 (,,onze gerechtigheden een bezoedeld kleed'') laat slaan op ongelovigen. Zeker
moeten we aansluiten bij de krachtbron, maar de kwade begeerten blijven steeds bij ons en laten
ons nooit met rust. Ook als we dicht bij de Here schuilen, blijven onze zondige gedachten en
begeerten ons plagen. Dat hoeft ons niet aangepraat te zijn door een 'zware' prediking. Het is de
ervaring van de gelovigen in Oude en Nieuwe Testament en ook van ons in het einde der tijden. De
onderwijzer die zei dat er nauwelijks een ogenblik voorbijgaat zonder dat we zondigen, had meer
gelijk dan Ouweneel wil weten (zie pag. 77).
De meeste moeite heb ik nog met de uitleg van Romeinen 7:7-24, met name van 7:24. Ook de bekeerde
Paulus, ook de meest vrome christen blijft een ellendig zondaar, tot zijn dood toe. Hij kan niet
'niet zondigen' om met Augustinus te spreken. Dat Paulus hier ineens iemand anders sprekend
invoert, terwijl hij gewoon blijft spreken over ik, mij en mijn, lijkt me een exegetische
kunstgreep.
Het is juist de rijkdom van het evangelie tegelijk zondaar en rechtvaardige te zijn. Diep bedroefd
te zijn en te klagen over onze blijvende diepe verdorvenheid, maar tegelijk intens blij te zijn
met de verlossing door Christus, die ons tot wijsheid, rechtvaardiging en heiliging gegeven is. We
moeten strijden met onze oude natuur en door de Geest wandelen. En we weten - dit is ook het mooie
bij Ouweneel - dat dit niet op een mislukking uitloopt. Hij die in ons een goed werk begon, zal
het voleindigen tot op de dag van Christus.
|