Recensie-index
6
RECENSIES
De boeken van W.J.
Ouweneel
6.
Biblion - 2012 - www.deboekensalon.nl
Boekrecensie door Biblion
Ouweneel, bekend als docent aan de Evangelische Hogeschool Amersfoort en van de EO, schreef dit derde deel van zijn trilogie (I "De negende Koning", II "De zevende koningin") voor wie zijn uitgangspunt delen dat God zich definitief in Jezus en de bijbel openbaarde en dat Zijn weg in de geschiedenis via de Reformatie leidt.
Hij begint zijn minutieus uitgewerkte interpretatie van de geschiedenis met de schepping, zo'n zesduizend jaar terug. Hij onderscheidt zes tijdperken; na de zesde 'kanteling' leven wij nu in een tijd van technologie, absurdisme en leegte. Het boek geeft blijk van brede historische kennis.
Er valt dan ook veel uit te leren, indien men het althans niet weglegt uit ergernis omdat hij zo haarfijn weet wat allemaal goed en fout, waar en vals, vloek en zegen was in de ontwikkelingen. Zijn eigen analyses onttrekt hij aan wetenschappelijk-historische weging door ze, naar hij meent in het spoor van God zelf, bóven de geschiedenis te stellen. 'Metahistorisch' noemt hij dit. Maar is het inderdaad goddelijk licht dat hij laat schijnen, of zou het wellicht toch kunnen gaan om het lampje van zijn Godsbegrip?
5. -
24 augustus 2001 - www.digibron.nl...
De zesde kanteling
Recensie door J.W.
Maris
Ouweneel schreef eerder De negende koning en De zevende koningin. Tezamen met het nieuwe boek De zesde kanteling bieden deze boeken een overzicht van de denkgeschiedenis van de afgelopen 5000 jaar. De eerdere delen concentreerden zich op de eigen plaats van de Bijbel en de geschiedenis van Gods heilsopenbaring - nu wordt de blik verbreed naar het geheel van de wereldgeschiedenis. Er is een ruime kennis van geschiedenis en wijsbegeerte voor nodig en een grote hoeveelheid moed om een dergelijk project aan te pakken. Ouweneel heeft beide in voorraad. Het boeiende van dit boek is dat hij de geschiedenis beschrijft als een geheel.
Er vinden bepaalde ''kantelingen'' plaats, waarin een andere benadering van de werkelijkheid dominerend wordt. Bekend is de wijze waarop de wetenschapsfilosoof Thomas Kuhn erop gewezen heeft dat zulke nieuwe manieren van denken, die een nieuw ''paradigma'' brengen, het onmogelijk maken de geschiedenis als een doorlopende vooruitgang te zien. In de theologie heeft Hans Küng over nieuwe paradigmata geschreven. Ouweneel wil vanuit een door de Bijbel gevoede overtuiging laten zien dat er door de hele geschiedenis toch lijnen lopen. Vooral als hij over de geschiedenis van het christendom schrijft wijst hij op de verschillen, de raakvlakken en de overeenkomsten met andere godsdiensten. Hij legt allerlei verbanden die ongetwijfeld boeiend zijn. Hij karakteriseert tijdperken o.a. door ze te karakteriseren naar de invloeden van Semieten, Jafethieten en Chamieten. De grootste aandacht wordt besteed aan de geschiedenis van de laatste eeuw, eigenlijk sinds het midden van de 19e eeuw. Die loopt uit op de ''zesde (Chamitische?) kanteling'' en vooral op het fenomeen van het postmodernisme dat kenmerkend is voor onze tijd.
Ouweneel stelt zelf de vraag of hij niet teveel terechtkomt in de dwang van zijn eigen systeem.............
Lees
verder...
4.
'Oogst', maandblad van de Vereniging tot Heil des
Volks, november 2000
Recensie door P.de B.
In 1982 schreef Ouweneel in Bijbel & Wetenschap een aantal artikelen
over historische verdichtingen. Nu heeft hij de draad weer opgepakt en een boek geschreven
waarin hij zes kantelmomenten in de geschiedenis beschrijft. De titel luidt: De zesde kanteling. Christus en 5000 jaar denkgeschiedenis. Het is het derde
en laatste deel van een trilogie. De andere delen zijn: De negende Koning en De zevende
koningin. Het boek is heel systematisch opgezet. Elke paragraaf begint met een stukje uit het
dagboek dat de auteur heeft bijgehouden tijdens zijn bezoek aan Florence. Het eerste grote
kantelmoment in de geschiedenis was de roeping van Abraham (blz. 75 e.v.). Tijdens een
kantelmoment breekt er een nieuw tijdperk aan. Je zou ook kunnen zeggen: er is een doorbraak in
het bestaande paradigma of denkkader, dat leidt tot een nieuw inzicht. Het verschil tussen de
Grieken en Hebreeërs beschrijft Ouweneel als volgt (blz. 98): in de Hebreeuwse benadering is
sprake van een zienswijze (schouwen), terwijl
het bij de Grieken om een denkwijze gaat (de
ratio).
Leerzaam vond ik de beschrijving over
het ontstaan van de wereldreligies (blz. 100 e.v.). Er lijkt sprake te zijn van een 'wonder van
gelijktijdigheid': de wereldreligies zijn alle rond 586 v. Chr. ontstaan. Dit heeft volgens
Ouweneel alles te maken met de Godsverberging, het terugtrekken van de Sjechina uit Jeruzalem
waar in de Bijbel over wordt gesproken, op het moment dat de stad en tempel werden verwoest.
Indrukwekkend is manier waarop de
auteur bijbelse gegevens weet te combineren met de algemene geschiedenis. Het boek is te
veelomvattend om het in z'n geheel te bespreken. Vandaar dat ik alleen nog kort stil wil staan
bij de zesde kanteling (hst. 13). Deze heeft namelijk recent (rond 1989) plaatsgevonden. De auteur weet dit met tal van voorbeelden uit de geschiedenis te
onderbouwen, zoals de val van de Berlijnse muur en de studentenopstand op het Plein van de
hemelse Vrede in China. Ook wijst hij erop dat vanaf dit moment in de theologie de
'Teddybeercultuur' is ontstaan: God is niet meer een verterend vuur maar nog slechts de tedere,
ons omarmende God (blz. 502). Een vreemd detail in dit hoofdstuk vond ik wel zijn warme pleidooi
voor het houden van christelijke erediensten in aula's van scholen, buurthuizen en zaaltjes
achteraf (par. 13.3). Kerkgebouwen als symbool van geïnstitutionaliseerde verstarring zullen hebben
afgedaan. Dit kan ik niet goed rijmen met zijn dagboekbeschrijving: 'Graag bezocht ik de stille
kerken, waar ik mijn gids diep wegstopte en zelf ook probeerde stil te worden.' Ik denk dat over
driehonderd jaar mensen niet een aula in Nederland op komen zoeken om daar stil te worden voor
God. De overgang van de Santa Croce naar een
kantine met plastic stoelen geeft mij een anticlimax-gevoel.
Samenvattend: het is een knap boek, een sterk staaltje van overzicht en inzicht in
de wereldgeschiedenis in relatie tot het christelijk geloof. Het boek vergt wel een behoorlijk
brede algemene ontwikkeling. Het biedt enorm veel verwijzingen voor verdere studie. Je kunt er
in ieder geval goed je tanden in zetten!
N.a.v. De zesde kanteling. Christus en 5000 jaar denkgeschiedenis
door Willem J. Ouweneel, 640 blz. Uitgegeven door Uitgeverij Barnabas, Heerenveen, 2000.
3.
Ouweneels totaalconcept van de denkgeschiedenis is
speculatief en creatief
De geschiedenis gekanteld.
W.J. Ouweneel
Reformatorisch Dagblad woensdag 12 juli 2000
Recensie door dr. G. van den Brink
In de zesde eeuw voor Christus vonden overal ter wereld los van elkaar cruciale
omwentelingen plaats. In Europa stonden de eerste Griekse filosofen op, in China Confucius en in
India Boeddha. In Israël was het de eeuw waarin profeten als Jeremia en Ezechiël optraden
rondom het begin van de ballingschap, terwijl in Perzië Zarathoestra het volksgeloof omvormde
in de richting van een monotheïsme. Sinds men dit merkwaardige samenvallen van vergelijkbare
gebeurtenissen in de negentiende eeuw ontdekte, heeft men er vele verklaringen voor gezocht,
maar geen daarvan was bevredigend.
De grote filosoof Karl Jaspers sprak daarom over het ,,geheimenis" van deze
,,spiltijd"; zoals hij de periode noemde. Dr. W.J. Ouweneel doet nu in zijn boek
"De zesde kanteling" een nieuwe poging het geheim achter deze periode te
ontsluieren. Zijns inziens moet voor de wonderlijke gelijktijdigheden in de zesde eeuw een
verklaring van metahistorische aard gegeven worden. Niet een verklaring dus in termen van
normale historische processen, maar in termen van bóvenhistorische gebeurtenissen die te maken
hebben met Gods handelen jegens de mensheid.
Het eigenlijke geheim achter de spilperiode bevindt zich zijns inziens dan ook in Jeruzalem, om
precies te zijn in de verwoesting van stad en tempel in het jaar 586 (begin zesde eeuw dus). Die
verwoesting betekende namelijk het einde van de "Sjechina", van het wonen van God op
aarde.
Tot aan de verwoesting onderstreepte God met Zijn wonen in de tempel dat Hij Heere van de gehele
aarde was. Maar mét de verwoesting trekt God zich terug in de hemel. Hij voert het oordeel uit
dat al ten tijde van Mozes was aangekondigd: als het volk consequent afwijkt, ,,dan zal Ik Mijn
aangezicht te dien dage verbergen" (Deuteronomium 31:18).
Zelfverlossing
Het gevolg van deze Godsverberging is dat de mens wereldwijd zijn leven zélf in de hand gaat
nemen. Vandaar het ontstaan van boeddhisme en confucianisme juist in deze periode; zijn dat niet
bij uitstek zelfverlossingsreligies? Vandaar ook de Griekse filosofie, die een godsdienstige
benadering van de werkelijkheid inruilt voor een rationele, een omslag waar we tot op de dag van
vandaag onder lijden. Brachten Jeremia en Ezechiël een hartstochtelijke boodschap, de grote
Griekse filosofen waren ,,wezens zonder hart" (97), betoogt Ouweneel zelfs. Is het toeval
dat de eerste filosoof Thales de zonsverduistering voorspelde die plaatsvond in 585, slechts
enkele maanden na de verwoesting van de tempel in Jeruzalem? Zeker niet: met de filosofie van
dezelfde Thales begon de Godsverduistering van het westerse denken...
Vanaf de zondvloed
De spilperiode is intussen niet de enige kanteling die Ouweneel in de denkgeschiedenis opmerkt.
In totaal onderscheidt hij er zes, waarvan de spilperiode de
tweede is. De zes kantelperiodes worden telkens voorafgegaan door meer stabiele tijdperken. Zo
ontstaat het grondschema van dit boek, dat in chronologische volgorde de tijdperken en
kantelingen van de wereldgeschiedenis beschrijft, vanaf de zondvloed tot aan het jaar 2000.
Het eerste tijdperk is dat van de prehistorie, die Ouweneel laat beginnen na de zondvloed en die
eindigt wanneer de mensheid in de Neolithische revolutie (ca. 3000 v. Chr) een duidelijke sprong
voorwaarts maakt. Die Neolithische revolutie vormt dus de eerste kanteling, een min of meer
plotselinge verspreiding van de wereldbevolking na de torenbouw van Babel, die uitmondt in het
ontstaan van de grote antieke beschavingen in Mesopotamië, Egypte, India en iets later China.
Na het bloeitijdperk van die beschavingen (Ouweneel beschrijft ze één voor één) volgt dan de
genoemde spilperiode, die weer uitmondt in het ,,metafysisch tijdperk" van de Griekse
filosofie. Dat eindigt wanneer de volheid des tijds is aangebroken met de komst van Christus: de
derde kanteling. Het gevolg is het ontstaan van de kerk, die in het vierde, patristische
tijdperk ook denkend tot ontplooiing komt.
Islam
Maar dan ontstaat een tegenactie: de opkomst van de islam. Om zo te zeggen de grootste kapel die
de duivel naast de kerk gebouwd heeft. Deze vierde kanteling brengt ons in het vijfde tijdvak,
dat van de Arabische, Joodse en christelijke scholastiek, uitlopend in Renaissance en
Reformatie.
De daarop volgende vijfde kanteling beschrijft Ouweneel als de wetenschappelijke revolutie, en
er zullen weinig mensen zijn die het revolutionaire karakter van de moderne wetenschap zullen
ontkennen. Het aansluitende tijdperk heet hier ,,faustisch": de mens die het leven naar
zijn hand wil zetten en technologisch beheersen, staat hier centraal.
Vanaf het midden van de negentiende eeuw dienen zich echter de voorboden aan van de zesde
kanteling, die zich in onze tijd voltrekt. Ouweneel weet de "stepping stones" heel
precies te fixeren in de jaartalln 1859, 1905, en 1948. De kanteling zelf voltrekt zich dan rond
1989, wanneer niet alleen de Muur valt, maar ook op allerlei terrein het postmodernisme
doorbreekt. Ouweneel overweegt zelfs dat Christus mogelijk in 12 v. Chr geboren is, zodat 1989
precies 2000 jaar later is...
Wederkomst
Hoewel het nog moeilijk is de zesde kanteling goed in beeld te krijgen
(merkwaardig is dat Ouweneels eigen ,,machtige synthese" er eigenlijk helemaal niet in
past, de tijd van de grote verhalen is immers voorbij), is wel duidelijk dat de zes kantelfasen
nauw met elkaar samenhangen. Kantelingen 3 en 4 brachten elk een nieuw Godsgeloof, kantelingen 2
en 5 leidden juist tot secularisatie. Kanteling 1 leidde wel tot veel religie, maar lós van
Gods oeropenbaring aan Noach en zijn zonen. Kanteling 6 voert eveneens tot een verdiept
religieus besef, maar tevens tot een afval van het ware christelijke geloof. De conclusie ligt
voor de hand: De cirkel is rond! De zevende kanteling kan eigenlijk alleen maar de wederkomst
zijn...
Noachs zonen
Deze gedachte wordt nog versterkt doordat Ouweneel de kantelingen verbindt met de figuren van
Cham, Sem en Jafeth. In die volgorde domineerden Noachs zonen het wereldtoneel. De eerste
kanteling werd immers vooral gedragen door de chamitische volkeren, de tweede door de
jafethitische, terwijl de derde en de vierde zich afspeelden onder semieten (Joden resp.
Arabieren). De vijfde kanteling vindt dan vanzelf weer plaats onder de jafethieten (lees: in
Europa), terwijl de zesde kanteling het primaat weer terugbrengt bij de chamieten (de Derde
Wereld). Ook zó is de cirkel dus rond.
Ik moet echter eerlijk zeggen dat deze kant van Ouweneels studie het minst overtuigt, omdat hij
wel érg precies weet welke volkeren te herleiden zijn tot welke zoon van Noach. Zo laat hij
weliswaar in het midden of de Chinezen teruggaan op de Sinieten uit Genesis 10:17, maar hij gaat
er wel zonder meer van uit dat zij tot de nakomelingen van Cham behoren. Ook van andere volken
weet hij, al combinerend en deducerend (en soms ook gewoon dicterend - je moet hem dan maar op
z'n woord geloven), de oorsprong tot op de zonen van Noach aan te geven. Boeiend, dat wel, maar
niet steeds overtuigend.
Kaleidoscopisch
In beide opzichten doet deze studie denken aan de boekenreeksen van twee andere singuliere
geleerden, namelijk de psychiater J.H. van den Berg en de theoloog F. de Graaff. Ouweneel
beweegt zich methodisch inderdaad bewust in hun voetspoor. Evenals zij zoekt hij voortdurend
naar synchronismen, gebeurtenissen die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben, maar die
zich toch niet toevallig min of meer tegelijkertijd voordoen. Zijn vertrouwdheid met de
bedelingenleer verklaart daarbij natuurlijk mede zijn vaardigheid in het omgaan met getallen,
jaartallen en afgebakende periodes.
Al met al maakt het boek een kaleidoscopische indruk: een bonte verzameling feiten en feitjes
trekt aan het oog voorbij. De kleine feitjes zijn soms nog het aardigst. Zoals dat de dom van
Milaan qua oppervlakte tweemaal zo groot is als die van Keulen, dat er per minuut ter wereld
zo'n 18.000 foto's genomen worden, of dat de naam Ouweneel afkomstig is van een zestiende-eeuwse
Cornelis Lourisz., wiens jongere broer dezelfde naam kreeg omdat beide grootvaders Cornelis
heetten (vandaar: Ouwe Neel en Jonge Neel...) etcetera etcetera.
Dopers
Intussen komen we ook in dit boek allerlei trekjes tegen die samenhangen met Ouweneels
achtergrond. Wanneer ik die achtergrond als ,,dopers" blijf aanduiden, bedoel ik dat niet
om me er met een sjabloon van af te maken, maar puur zakelijk, ter aanduiding van een bepaalde
traditiestroom: Ouweneels voorkeuren liggen grotendeels in de lijn van hen die in de zestiende
eeuw een radicalere reformatie voorstonden dan die van Luther en Calvijn.
Zo heeft hij een veel grotere afkeer van scholastiek dan Luther (en zeker Calvijn) ooit gehad
hebben. Is de kerk het volgens Ouweneel heilloze verbond dat in de eerste eeuwen met het Griekse
denken gesloten werd nooit goed te boven gekomen, de reformatorische theologie heeft het
christelijk gebruik van Griekse denkcategorieën (onder andere in de oecumenische
geloofsbelijdenissen) doorgaans positiever gewaardeerd. Luther en Calvijn worden trouwens in de
slechts drie aan hen gewijde pagina's in gebreke gesteld, omdat ze geen eigen
christelijk-wijsgerige visie op de werkelijkheid ontwikkelden (mijns inziens achtten ze dit
overbodig, omdat ze met Augustinus prima uit de voeten konden).
Ook het werk van hedendaagse systematisch theologen weet Ouweneel maar matig te waarderen; op
dit punt is zijn boek duidelijk onderontwikkeld. Bavinck, Schilder en Van Ruler krijgen
uitsluitend een veeg uit de pan, Barth komt slechts even van terzijde aan de orde, en dan nog
met een verwijt dat echt te kort door de bocht gaat.
Verder hebben de gevestigde kerken zijns inziens hun leegloop vooral te danken aan hun eigen
verstarring (iets dat volgens mij aantoonbaar onjuist is, want juist de minst 'verstarde' en
meest 'open' kerken vertonen de grootste leegloop) en ziet de kerk van de toekomst er ongeveer
uit zoals de vergaderzaal van de Vergadering van Gelovigen nu: geen ambtelijk 'keurslijf' en
monumentale, gewijde gebouwen meer, maar slechts mensen die ergens achteraf hij elkaar komen.
Indrukwekkend
Ook wanneer we hier andere keuzes maken, blijft dit laatste deel van Ouweneels 'metahistorische
trilogie' (eerder verschenen twee delen die meer binnen bijbels-profetische kaders bleven) toch
zonder meer een indrukwekkende studie. Stel eens even dat het niet Ouweneels honderdste hoek was
geweest maar zijn eerste, dan zou hij er in - en wellicht ook wel buiten - christelijk Nederland
op slag bekend mee zijn geworden.
Het is geen wonder dat Ouweneel zo gefascineerd is door een "homo universalis" als
Leonardo da Vinci, want al is het ideaal van een omvattende kennis dan onbereikbaar geworden,
weinigen benaderen het vandaag zo dicht als Ouweneel.
Informatieve passages over de afzonderlijke wereldgodsdiensten, de Chinese cultuur,
ontwikkelingen in wetenschap en techniek, in literatuur en muziek, moderne politiek en
postmoderne filosofie etcetera wisselen elkaar met de grootst mogelijke vanzelfsprekendheid af.
Ook al lijden al die passages afzonderlijk vanwege de beknoptheid onvermijdelijk aan een zekere
oppervlakkigheid, toch weet Ouweneel menig verschijnsel en menige ontwikkeling in de kern te
typeren. Soms zijn de bronnen die hij gebruikt wat ouder, maar in het algemeen is zijn studie
goed gedocumenteerd.
Ongedachte verbanden
Bovendien weet hij de zaken telkens op een inhoudelijke manier (dus niet kreterig) te evalueren
vanuit het christelijk geloof, waarbij regelmatig ongedachte verbanden tussen Bijbel en
geschiedenis oplichten. Het totaalconcept dat hij neerlegt, is enerzijds speculatief, maar
anderzijds ook dermate creatief onderbouwd dat je het niet met een handomdraai van tafel kunt
vegen.
Al met al is dit boek een aanbeveling waard, in elk geval aan kritische lezers die niet opzien
tegen de schier eindeloze feitenreeks die erin voorbijtrekt.
N.a.v. "De zesde kanteling. Christus en 5000 jaar denkgeschiedenis.
Religie en metafysica in het jaar 2000"; door Willem J. Ouweneel;
uitg. Barnabas, Heerenveen, 2000; 640 blz.
2.
De zesde kanteling en het wezen van de kerk
De zesde kanteling. Christus en 5000 jaar denkgeschiedenis.
Willem J. Ouweneel. Uitgeverij Barnabas. 640 blz.
Nederlands Dagblad, zaterdag 17 juni 2000
Recensie door dr. G. Bos
Professor W.J. Ouweneel leeft in de geschiedenis. Zijn grote kennis van mensen en opvattingen
op het gebied van godsdienst, cultuur en wetenschap kreeg door een bezoek aan Florence in 1999 nog
meer structuur dan tevoren. In de boeken De negende Koning en De zevende koningin
maakte hij ons al deelgenoot van zijn ontdekkingen. Maar in zijn jongste boek leidt hij ons nog
verder door ons te laten zien, hoe heel de geschiedenis in te delen is in zogenaamde spilperiodes,
die door een aantal opmerkelijke kantelingen met elkaar verbonden zijn en die ons kunnen helpen de
toekomst onder ogen te zien door de lijnen door te trekken. Voor hem is uiteraard de belangrijkste
component van de geschiedenis de religie die op de een of andere manier in relatie staat met de
openbaring van de God en Vader van Jezus Christus. Zo gaat hij boven de alledaagse historie uit:
metahistorie dus.
Hij deelt de geschiedenis van de mensheid, die zo ongeveer 5000 jaar geleden begonnen is. in een
zestal periodes. In betrekkelijk korte tijd verschenen er indertijd een aantal beschavingen en het
niveau was opmerkelijk hoog. Nadien is er vaak sprake van terugval en vervolgens weer opkomen op
andere plaatsen. Het bekende evolutieschema past hier dus niet op. Ouweneel wijst vervolgens op
een ontwikkeling die begon bij Cham via Semitische volken naar Jafeth en dan weer terug: ligt het
nieuwe centrum straks in het oosten misschien? Wat de data betreft die volgens hem de overgangen
markeren - er is sprake van opmerkelijke overeenkomsten in de vele beschavingen en de schrijver
geeft dat aan vanuit zijn grote kennis op allerlei gebieden van wetenschap. Het is geweldig
interessant te zien, hoe hij veel mensen met hun gedachten en ontdekkingen met elkaar in verband
brengt. Wel kwam bij mij de vraag op, of de 'meester' niet tegelijk de vele feiten naar zijn hand
zet.
Eigen tijd
Het wordt pas echt interessant, wanneer hij ons rondleidt in onze eigen tijd. 'Jafeth' neemt de
leiding met de wetenschappelijke revolutie. Rond 1543 (Copernicus ontdekte dat alles rond de zon
draait) is die periode begonnen en het heeft in betrekkelijk korte tijd zijn uitwerking gehad op
het denken en handelen van de mens. Ouweneel strooit een menigte van namen, feiten en jaartallen
over ons heen om duidelijk te maken, wat er allemaal ontdekt is en waartoe het leidde. Je krijgt
opnieuw diep respect voor de geweldige belezenheid van de schrijver.
We weten echter ook allemaal door de ervaringen van elke dag, dat deze ontwikkelingen zowel
aantrekkelijk als bedreigend zijn. Als moderne mensen gingen wij er nog steeds van uit dat wij met
onze grote kennis de ontwikkelingen in de hand konden houden. We ontdekken echter nu dat we het
overzicht kwijt zijn. Het groeit ons boven het hoofd. Niemand is verantwoordelijk. De chaos
dreigt. Of is dat de moeilijke overgang naar een nieuwe beschaving? Dan hoeven we ons feitelijk
geen zorgen te maken.
Maar inmiddels moeten we wel afscheid nemen van veel oude zekerheden die niet zo zeker blijken te
zijn. Dat doet kennelijk pijn! We zijn in de zogenaamde postmoderne tijd terechtgekomen. Ouweneel
tekent ons deze situatie op vele gebieden met alweer bepaalde data als ijkpunten.
Achtereenvolgens komen de exacte wetenschappen aan de orde (denk aan biologie en
natuurwetenschap), de techniek met haar vele toepassingen, de kunst in haar vele gestalten, de
filosofie en ook de theologie met haar uitwerking op het kerkelijk leven. Het is te veel om op te
noemen, maar het 'handboek' geeft ons de mogelijkheid om kort en goed kennis te nemen van veel dat
ons leven bepaalt. Het is ook daarom belangrijk ervan te weten om niet altijd opnieuw achter de
feiten aan te lopen of ons commentaar bij kreten te laten.
Gemeenschap zoeken
Modernisme en postmodernisme zijn onder christenen aanduidingen van negatieve ontwikkelingen. Zij
hebben het gevoel dat zij 'anders' zouden moeten zijn, maar het is ons volstrekt niet duidelijk,
hoe dat zou moeten. Maar moeten we werkelijk zo afwijzend en kritisch staan tegenover de huidige
ontwikkelingen in cultuur en wetenschap? Ouweneel vertelt ons van velen die binnen het kader van
hun eigen werkzaamheden op zoek zijn naar iets dat de chaos van privé-meningen en eigen belangen
te boven gaat en weer in staat stelt de mensen tot een gemeenschap te maken.
Dat doet hij met veel begrip en sympathie. Ik krijg zelfs de indruk, dat hij zich in onze tijd als
een vis in het water voelt. Er wordt afgerekend met oude structuren die naar zijn oordeel
allemaal laten zien, hoe mensen op hun terrein bezig zijn het verloren paradijs terug te vinden.
Dat vindt hij natuurlijk ook in de middeleeuwse theologie en hij is dankbaar dat in de tijd van de
Reformatie door een persoonlijk-kritische betrokkenheid op de Heilige Schrift de overgeleverde
kerkelijke en theologische bolwerken worden geslecht.
Maar vervolgens rekent hij in een halve bladzijde (108/9) af met de reformatorische orthodoxie:
Bavinck, Schilder en Van Ruler zijn voorbeelden van modern bezig zijn, omdat naar zijn mening zij
ervan uitgaan dat dogmatiek meer is dan de Schrift. En dat heeft natuurlijk gevolgen voor de kerk:
grote logge bureaucratische lichamen, die alle geestelijk leven doden en de gewone gemeenteleden
maken tot passieve consumenten. In dat opzicht is dus de Reformatie geen verbetering in
vergelijking met de Middeleeuwen.
Onze tijd geeft echter geweldige mogelijkheden om werkelijk verder te komen. Luther reikte ons een
nieuwe boodschap aan, twee eeuwen later krijgt in allerlei opwekkingsbewegingen de spiritualiteit
nieuwe kansen, momenteel wordt eindelijk de structuur van de kerk aangepakt: de nieuwe wijn was er
al, maar nu komen de nieuwe zakken! En het 'visioen' van Ouweneel is een netwerk van ontelbare
gemeenschappen van gelovigen. De oecumene van het hart dus?
Het past allemaal precies bij de leef- en denkwereld van een lid van de Vergadering van Gelovigen.
Maar dat is nu net het punt. Wanneer Ouweneel met een indrukwekkende kennis van wat er in de loop
van de tijd gedacht en gedaan is, ons inzicht wil geven in de ontwikkelingen waarin de Here God
ten slotte toch de leiding heeft, dan past het allemaal precies bij zijn visie op geloof en kerk.
En onze postmoderne tijd belooft dat het doel in zicht komt Dat gaat naar mijn gevoel een beetje
te gemakkelijk. Zoals het ook al te goedkoop is de reformatorische kerken en hun theologie af te
doen zoals gebeurt in dit boek.
Ik moest ineens denken aan de opmerking van een van mijn leraren in Utrecht, toen hij sprak over
de geweldige principiële strijd tussen Calvijn en de dopers in verband met geloof en kerk. Over
en weer werd toen het verwijt gemaakt dat de ander niet werkelijk zich losmaakte uit de roomse
kerk. Helaas is dat gesprek nauwelijks ernstig genomen - over en weer! En wat zien we nu? Het
doperse denken overspoelt de kerken met behulp van het postmoderne subjectivisme. Als reactie op
ongeestelijk kerkelijk organiseren en dorre dogmatiek is dat te begrijpen. Maar dat waren toch
niet de wapens waarmee mensen als Luther en Calvijn de doperse beweging bestreden hebben, toen zij
van mening waren dat het doperdom niet ver genoeg (!) ging.
Kortom - er is een diepgaande bezinning nodig op de vraag naar wat de kerk van Christus eigenlijk
is. Kreten en karikaturen vullen de ruimte. Maar zo mag het niet langer. En dan kunnen we terug
naar korter of langer geleden, waarin dezelfde vragen diepgaand aan de orde kwamen. Een enkele
aanwijzing van reformatorische zijde: De kerk als lichaam van Christus, waarin niet de Heilige
Geest het hoofd is. De Kerk die niet alleen gemeenschap is, maar ook moeder. De Kerk waarin de
ambtelijke vergadering niet fungeert als administratief geheel, maar als geestelijk centrum; niet
alleen pappen en nathouden, maar met geestelijk gezag in volstrekte afhankelijkheid van ons Hoofd
Christus leiding geven. Dat is veel gevraagd, maar het kan niet minder - om Gods wil en met het
oog op de wereld en de gemeente.
Dr. G. Bos is hervormd predikant te Serooskerke.
1.
In Profetisch Perspectief van juni 2001
komen in een
artikel van Dr. A. Dirkzwager
de onderstaande passages voor:
Dirkzwager schrijft:
Het lied van Mozes en Ezechiël.
Ouweneel*) ontwikkelt zeer interessante gedachten rond het jaar 586 vC. Het vertrek van de
Heerlijkheid van God uit de tempel, die hij stelt in 587 of 586, zou een vervulling zijn van zaken
die in Deuteronomium 31 en 32 aangekondigd zijn. In de opdracht aan Mozes om het lied op te
schrijven en aan Israël te leren staat namelijk... (Deuteronomium 31:16-17 en 32:19-20) ...
Nu legt Ouweneel geen verband met de hoofdstukken bij Ezechiël (9-11), waar Gods Heerlijkheid
inderdaad uit de tempel vertrekt...
Ouweneel ontwikkelt nog interessante gedachten over het vervolg van dit vertrek. God gaat de
wereld nu besturen via de heersers van de opeenvolgende wereldrijken. In die zin is de positie van
Kores ook heel verklaarbaar evenals heel de aandacht die de wereldrijken bij de profeet Daniël
krijgen.
*) W.J. Ouweneel in zijn uitzonderlijk belangrijke boek De Zesde Kanteling, Heerenveen 2000,
p.99v.
Dat ik dit werk ... van uitzonderlijk belang noem, moet de lezer niet opvatten als
een lichtvaardig gebruik van deze kwalificatie... Ouweneels studie is het belangrijkste boek dat
de laatste 4 eeuwen verschenen is.
De boeken van W.J.
Ouweneel |