www.vergadering.nu De Leesmap www.vergadering.nu


Jongerenseminars over de Heilige Geest
[ 20 basisvragen | Megastudie | Jongerendag 2003 | Ronduit 2002 | Ronduit 2003 ]

Opwekkingsconferentie Biddinghuizen 7 en 8 juni 2003

Megastudie over de Heilige Geest
Willem J. Ouweneel


Eerste seminar: Persoon en werk van de Heilige Geest

I. De Persoon van de Heilige Geest

* De Geest is een Persoon: Hij helpt, steunt, bemoedigt, troost, vermaant, hoort, spreekt en
overtuigt (Jh14:16,26; 15:26; 16:7v.; vgl. Op2:7 etc.). Hij geeft leiding aan gelovigen (Mk1:12;
Lk4:1,14; Jh16:13), Hij zendt profeten (Js48:16), Hij kan bedroefd worden (Js63:10; Ef4:30),
Hij woont in gelovigen (Jh14:17; 1Ko6:19), Hij roept dienstknechten v. God (Hd13:2),
onderzoekt (1Ko2:10v.), wil (1Ko12:11), bidt (Rm8:27), etc.
* De Geest is God: De Geest is eeuwig (Hb9:14).
Liegen tegen de Geest = liegen tegen God (Hd5:3v.).
De HGeest kan gelasterd worden: Godslastering (Mt12:31v.).
De Geest spreekt tot mensen zoals God sprak in het OT (Hd8:29; 10:19; 11:12).
De HGeest is alomtegenwoordig (Ps139:7; 1Ko6:19), almachtig (Ps104:30; Rm15:19),
levengevend (Jh6:63; 2Ko3:6), alwetend (1Ko2:11). Drieëenheid!
* Namen: Geest v. Christus (Rm8:9; 1Pt1:11); Geest v. Jezus (Chr.) (Hd16:7; Fp1:19);
Geest van Gods Zoon (Gl4:6); vgl. Geest van de Heer (Lk4:18; Hd5:9; 8:39; 2Ko3:17); maar
ook: Geest van God (Mt3:16; 12:28; Rm8:14; 1Ko2:11,14; 3:16; 7:40; 12:3; Ef4:30; Fp3:3;
1Jh4:2).

II. Het werk van de Heilige Geest
A. Bijzondere werken
1) Schepping

Gn1:1-3; Ps104:30

2) Gods Woord


a) openbaring
b) inspiratie
c) verlichting
Zowel openbaring als inspiratie en illuminatie is door de H. Geest (1Ko2:10-14; Ef3:5;
2Pt1:21).

3) Incarnatie

* Christus was verwekt uit de H. Geest (Mt1:18; Lk1:35),
* Bij zijn doop kwam de H. Geest op Hem wonen (Lk3:21v.; 4:1,14; Jh1:33).

4) Verlossing

* Christus offerde Zich op door de H. Geest (Hb9:14)

5) Opstanding

* Christus stond op door de H. Geest (Rm1:4; 8:11; 1Pt3:18).

6) Uitstorting > Gemeente (straks ook op Israël)
a) individueel

Belofte van Jl2:28v.
Als zodanig niet nieuw: Js63:11; Hg2:5v. Echter: tot op Hd2 gedeeltelijk en incidenteel
karakter
Jl2: Geest op al wat leeft (Hd2:17: ‘alle vlees’), d.w.z.: op het hele volk van God, alle


wedergeboren zonen en dochters, ouden en jongelingen, dienstknechten en dienstmaagden
onder de Israëlieten.
Vervulling: Hd2:4, toen alle ca. 120 discipelen (vgl. 1:15) in tongen begonnen te spreken.

b) Gemeente

Hd2: het ontstaan vd Gemeente (Hd5:11; 8:1,3 enz.;
vgl. ‘Lichaam’: 1Ko12:13; vgl. Ef4:3v.
‘Tempel vd H. Geest’: 1Ko3:16; 2Ko6:16; Ef2:22
Uitstorting niet zomaar bijzondere vervulling met de H. Geest, maar bijzonder heilshistorisch
gebeuren:
* hing samen met de verheerlijking van Christus (Jh7:39; 16:7)
* vond plaats door de verheerlijkte Christus (7x: Lk24:49; Jh7:37-39; 14:16-19; 14:26; 15:26;
16:7; Hd1:5,8)
Vóór Hd2 werkte de H. Geest al op aarde (Gn1:2; Ex31:3; 35:31; Js63:10v.); sinds Hd2
woont
Hij ook op aarde, en wel in de Gemeente collectief en in de gelovige individueel
(1Ko3:16; 6:19). Dat is iets wat slechts praktisch waar gemaakt (beleefd en ervaren) wordt,
wanneer de (plaatselijke) gemeente bijeenkomt. In de eredienst van een werkelijk levende
gemeente is de H. Geest heel bijzonder werkzaam om lofoffers in de harten van de gelovigen
te werken die zij God aanbieden in lofzang en dankgebed.

B. In iedere gelovige afzonderlijk
1) Wedergeboorte

Jh3:5v.,8: ‘geboren uit water [vh woord; Jh15:3; Ef5:26; 1Pt2:23] en Geest’
Geest = instrument én bron vd wedergeboorte: ‘uit de Geest > geest’ (vs6)
De H. Geest werkt middellijk [door prediking] en onmiddellijk [i/h hart]).
De H. Geest
(a) wederbaart (Jh3:5),
(b) maakt levend (1Ko15:45; 2Ko3:6; vgl. Rm8:13),
(c) vernieuwt (Tt3:5);
(d) verandert (2Ko3:18),
(e) stort de liefde v. God in ons uit (Rm5:5),
(f) getuigt in ons dat wij kinderen van God zijn (Rm8:16),
(g) helpt ons en bidt voor ons (Rm8:26v.),
(h) schrijft Christus in ons (2Ko3:3),
(k) geeft toegang tot de Vader (Ef2:18).

2) Bekering


De oproep tot bekering veronderstelt de verantwoordelijkheid vd mens; maar het kan toch
niet zonder het werk vd H. Geest (Jr31:18; Kl5:21); daarom wordt de bekering ook
geschonken
(Hd5:31).
Echte
bekering veronderstelt echt (d.i. door de H. Geest gewerkt maar niet buiten de
menselijke verantwoordelijkheid omgaand) berouw.
Ware bekering wordt zichtbaar aan de erbij passende vruchten (Mt3:8; Hd26:20), d.i. de
vrucht vd H. Geest (Gl5:22).

3) Geloof


‘Het’ geloof =
1. zaligmakend geloof (God vertrouwen, zich toevertrouwen aan God): geloven is een daad
van gehoorzaamheid (Rm1:5; vgl. Hd17:30), maar het is ook een gave van God, gewerkt
door de H. Geest (Ef2:8; Fp1:29): ik grijp omdat ikzelf gegrepen ben (Fp3:12).
2. praktisch geloofsvertrouwen (leven in vertrouwen op God) (fides qua creditur): wordt
onderhouden
in de kracht vd H. Geest.

4) Heiliging


God is heilig in de zin van hoogverheven, heerlijk, luisterrijk, majesteitelijk (Js6:3). Heilig is
ook dat wat Hem toebehoort of waarin zijn heiligheid zichtbaar wordt: de Heilige Schrift, de
H. Geest.
Heiliging
(= voor God apartgezet worden; vgl. Jh10:36); onderscheid:
a) positie (= in Christus apartgezet worden voor God, toegewijd aan Hem, afgewend vh
kwaad): eenmalig, door geloof, uit God door de H. Geest, op grond van Christus’ offer: de
goddeloze wordt een heilige.
b) praktijk (= praktische, steeds vernieuwde en toenemende toewijding aan God en
afwending vh kwaad door de H. Geest): een doorgaand proces; de bekeerde blijkt een
heilige, d.i. de heiligheid manifesteert zich praktisch in zijn leven, vanuit een toegewijd hart.
Hulpmiddel: de H. Geest (vgl. Rm15:16; 1Ko6:11; Gl5:16,18; 2Th2:13; 1Pt1:2); Diens
werkzaamheid gaat overigens nooit buiten onze verantwoordelijkheid om!
Vgl. perfectionisme (Rm7:24; Fp3:12; Jk3:2; 1Jh1:8) <> arme-zondaar-geloof (1Jh2:2).
Steeds het doel zo hoog mogelijk stellen: geestelijke groei naar Christus door de H. Geest


(2Ko3:18; Gl4:19; Ef4:13; Ko1:28; Fp3:12; 2Pt3:18)!
N.B. Je moet niet eerst geheiligd worden om vervuld te kunnen worden met de H. Geest!
Het is een wisselwerking: hoe meer we met de H. Geest vervuld worden, des te meer worden
we ook geheiligd.

5) Verzegeling


Zie 2Ko1:22; Ef1:13; 4:30 (vgl. Christus: Jh6:27); zegel = eigendomsbewijs of kenteken
(1Ko9:2; 2Tm2:19), bescherming/vrijwaring (Mt27:66; Op7:3), bevestiging (Jh3:33; Rm4:11).

6) Zalving


Zie 2Ko1:21; 1Jh2:20,27 (vgl. Christus: Lk4:18; Jh4:27; 10:38; Hb1:9). Zalfolie = beeld vd H.
Geest (vgl. Js61:1). Zalving = eerbewijs (Ps89:20v.; vgl. Js42:1) en kracht voor een dienst
(Js61:1; Hd10:38): koning, priester, profeet (z.o.).

7) Inwoning


Persoonlijk: 1Ko6:19 (vgl. 1Th4:8; 2Tm1:14; 1Jh3:24; 4:13); permanent: Jh14:16v. (vgl.
Ps51:13! zou dit gebed nu nog mogelijk zijn?)

8) Leiding


Zie Rm8:14; Gl5:18 (vgl. Christus: Lk4:1,14); zie ook Hd13:2; 16:6v. N.B.: Men kan de
Geest hebben, maar toch door het vlees geleid worden! Vgl. ‘wandelen naar/door de Geest’
(Rm8:4; Gl5:16-18,25).

Tweede seminar: Doop en vervulling met de Heilige Geest


Doop met de Heilige Geest


* Aangekondigd door Johannes de doper


Johannes de doper: ‘Ik heb u gedoopt met water, maar Hij [= Christus] zal u dopen met de
H. Geest’ (Mk1:8; vgl. Mt3:11; Lk3:16). Jh1:33: ‘Hij die mij heeft gezonden om te dopen met
water, die zei mij: "Op Wie u de Geest zult zien neerdalen en op Hem blijven, Die is het die
met de H. Geest doopt".’

* Aangekondigd door Jezus


In Hd1:5 zegt de opgestane Jezus: ‘Johannes doopte wel met water, maar u zult met de H.
Geest worden gedoopt, niet vele dagen hierna.’

* Vervuld op de Pinksterdag


Uit deze woorden volgt dat de doop met de H. Geest in elk geval heeft plaatsgevonden op
de Pinksterdag (Hd2): ‘zij werden allen vervuld met de H. Geest’ (2:4).

* Herhaald bij de Samaritanen, Cornelius enz.


Hd2 is niet de enige vervulling geweest:
* Hd8:15-17: Samaritanen
* Hd11:15-17: hier zegt Petrus dat met Cornelius hetzelfde gebeurde als met de discipelen
op de Pinksterdag was gebeurd. Ook Cornelius en de zijnen waren met de H. Geest
gedoopt.
* 1Ko12:13: elk mens die tot geloof komt, wordt door de doop met de H. Geest aan het
lichaam van Christus toegevoegd.

Doop IN de Heilige Geest


vgl. ons lichaam gedoopt (ondergedompeld)
in water

onze geest gedoopt (ondergedompeld)
in de Geest

Letterlijke betekenis van baptizô, ‘onderdompelen’ > doop ‘in’ de Geest.
vgl. ons lichaam gedoopt (ondergedompeld)
in water

onze geest gedoopt (ondergedompeld)
in de Geest

Daarmee ‘doordrenkt’; vgl. Ef5:18: ‘Doordrenk uw geest niet met de beneveling van de
alcohol, maar doordrenk uw geest met de H. Geest.’
Vgl. ander beeld: ‘vervuld met de Geest’ = overstelpt met de Geest (Jh7:38v.).
‘dopen in’ (Hd1:5) ? ‘vervullen met’ (Hd2:4)
Maar in beide gevallen: helemaal overstelpt met de Geest. Gedoopt worden is kopje onder
gaan; vervuld worden leidt tot overlopen: ‘Stromen van levend water [= de Geest] zullen uit
zijn binnenste vloeien’ (Jh7:38v.).
Zes situaties in Handelingen:
Hd2:4 Hd2:38 Hd8:17 Hd9:17v Hd10:44 Hd19:5v


bij wedergeboorte
nee nee nee nee ja nee
eerst waterdoop
- ja ja nee? nee ja
handoplegging
nee nee ja ja nee ja
tongentaal
ja nee nee (ja) ja ja
D.i.: de discipelen en vervolgens de Joden in Hd2, de Samaritanen in Hd8, Saulus in Hd9,
Cornelius en de zijnen in Hd 10, de discipelen in Efeze in Hd19.
Elk van deze dopen net iets anders; dus geen is maatgevend voor onze tijd; dus bijv. niet
beweren dat voor de Geestesdoop handoplegging wezenlijk is (komt voor in drie van de zes
gevallen) of tongentaal als bewijs van de Geestesdoop wezenlijk is (ook in drie van de zes
gevallen, maar van Saulus/Paulus weten we dat hij in elk geval naderhand ook in tongen
gesproken heeft: 1Ko14:18).
Een mens ontvangt de H. Geest op het moment van het tot geloof komen
Ef1:13; Rm8:9; 2Ko1:21v.
Niet verwarren:
* Doop eenmaal ontvangen bij de geloofsovergave
* Sindsdien vele vervullingen mogelijk: bidden om de H. Geest (Lk11:13!!)
Om de Geest bidden doe je niet één keer, net zoals een zoon niet slechts eenmaal in zijn
leven om een brood, een vis of een ei vraagt (vs11v.). Het gaat hier dan ook niet om de
uitstorting van de Geest — daarom is slechts één keer gebeden (Hd1:14) — maar om de
vervulling
met de Geest, die steeds weer herhaald kan worden.

Kenmerken van de vervulling met de Heilige Geest


Afgezien van geloofsbevestiging, heiliging, discipelschap, e.d.!

(a) In de dienst van God


Vgl. Johannes de doper (Lk1:15) & Saulus van Tarsus (Hd9:17): met het oog op hun
bijzondere bediening met de H. Geest vervuld. Hier lijkt het dus om een algemene
voorwaarde voor de dienst te gaan. Saulus/Paulus toch niet permanent met de Geest vervuld
(Hd13:9-11).

(b) God grootmaken en aanbidden


Vgl. Hd1:4,11; 10:46; 19:6
Zie ook Hd13:52: ‘de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de H. Geest’.
In Ef5:18-20 staat letterlijk: ‘wordt vervuld met de Geest, sprekend tot elkaar in psalmen en
lofzangen en geestelijke liederen, zingend en jubelend in uw hart tot de Heer, dankend te
allen tijde voor alles de God en Vader in de naam van onze Heer Jezus Christus,’ waarbij de
vier deelwoorden afhangen van het ‘wordt vervuld met de Geest’.
Hd2:13: aanbiddend vervuld zijn met de Geest kan de indruk wekken van dronkenschap,
dus van een extatische ervaring (vgl. Ef5:18). Het doet denken aan de extase
(‘zinsverrukking, geestvervoering’) van Johannes, die op Patmos ‘in de Geest kwam’
(Op1:10; 4:2).
Sommige mensen die zeer dicht bij God waren, maakten op hun omgeving soms de indruk
alsof zij dronken waren, zoals Hanna die in de tempel om een zoon bad (1Sm1:12-14). Ook
vandaag!

(c) Profeteren


Vgl. Elizabeth en Zacharia (Lk1:41,67) en Paulus (Hd13:9-11), d.w.z. spontane,
verstaanbare, opbouwende, vermanende en vertroostende uitspraken doen die zijn
ingegeven door de H. Geest (vgl. 1Ko13:2,8v.; 14:1,3-6,22,24,29,31v.,37,39; 1Th5:20). Vgl.
Hd19:6: ‘toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de H. Geest op hen, en zij spraken in
talen en profeteerden’.

(d) Je getuigenis geven


Je ontvangt de kracht van de Geest om naar ongelovigen, zelfs vijanden van God, je
getuigenis
te geven (Hd4:8). Vergelijk ook vs31: ‘terwijl zij baden, werd de plaats waar zij
waren vergaderd, bewogen; en zij werden allen vervuld met de H. Geest en spraken het
woord van God met vrijmoedigheid’.

Inwoning vd Geest in ons


Kracht vd Geest op ons (zalving!)


Wie vervuld is met de H. Geest, heeft kracht: ‘Simeon (...) de H. Geest was op hem’
(Lk2:25).
Messias: ‘Ik zal mijn Geest op Hem leggen’ (Mt12:18 [Js42:1]; vgl. Lk1:35; Jh1:32v.;
1Pt4:14).
Jezus: ‘zie, Ik zend de belofte van mijn Vader op u; u echter, blijft in de stad totdat u wordt
bekleed
met kracht uit de hoogte’ (Lk24:49); ‘u zult kracht ontvangen wanneer de H. Geest
over
u komt’ (Hd1:8).
Stefanus, een man ‘vol van de Geest en van wijsheid, (...) vol van geloof en van de H.


Geest
, (...) vol van genade en kracht’ (Hd6:3,5,8).
Van Jezus: ‘God Hem heeft gezalfd met de H. Geest en met kracht’ (Hd10:38; vgl. Mt12:28).
Bij Hem was deze kracht zo sterk dat, toen Hij in wezen eenvoudig zijn Goddelijke Naam (‘Ik
ben’) noemde, zijn tegenstanders terugdeinsden en achterover op de grond sloegen
(Jh18:6). Dit kan ook bij genezingen (of andere ‘aanrakingen’) door Jezus’ dienstknechten
gebeuren.

Derde seminar: Voorbereiding op de gaven van de Geest


‘(Genade)gaven’, ‘bedieningen’, ‘werkingen’


zie ook Ef 4; Rom. 12
In 1Ko12:1: geestelijke [uitingen, zaken, gaven] > dingen vd Geest
Vs4-6: ‘genadegaven (charismata), bedieningen (diakoniai), werkingen’
Genadegave:
geen soort permanent vermogen, maar elke gelovige kan voor één bepaald
moment en voor een bepaald moment een van de negen ‘gaven’ ontvangen; bijv. de gave
van genezing wordt niet door een persoon bezeten, maar aan een zieke gegeven.
Bediening:
taak vd Heer, waarin zich veel ‘genadegaven’ manifesteren, bijv. bediening van
leraar, profeet, pastor, genezing (vgl. 1Ko12:28-13:2; Ef4:11;

Negen gaven van de Geest (1Ko12; zie ook Ef4; Rm12)


In Ef4 en Rm12 gaat het niet uitdrukkelijk om gaven vd Geest; daarom alleen die van 1Ko12
behandeld.
Iedere
gelovige mag en moet zich uitstrekken naar alle gaven waardoor hij tot zegen van
medegelovigen kan dienen: ‘ik wilde wel dat u allen in talen sprak’ (1Ko14:5); ‘als allen


profeteren...’ (vs24); ‘u kunt allen, één voor één, profeteren, opdat allen leren en allen
vertroost worden’ (vs31). Zo mag ook iedere gelovige zich ernaar uitstrekken ‘werkingen van
krachten’ en ‘gaven van genezing(en)’ te ontvangen tot zegen van anderen. Voorwaarden:
zie onder.

Twee gevaren


1. ‘Alleen voor de begintijd’


* Maar zie het verband van Mk16:15-18: de opdracht in vs15 juist nu!!


* Niet alleen teken van de apostelen (ondanks 2Ko12:12): God werkte ook wonderen door
de 70 discipelen (Lk10:1-9), en bijv. door Stefanus (Hd6:8) en Filippus (Hd8:6v.).
* Zie de hele kerkgeschiedenis (slechte toestand vd Kerk geen verhindering!) en vooral
vandaag
: van alle ca. 100.000 die elke dag tot bekering komen, staat 90 % open voor de
wonderen en tekenen van Mk16 en kent die uit persoonlijke ervaring.
* Niet alleen op het zendingsveld: de God die in de donkerste tijden van Israël wonderen
gaf, wil ze ook geven in de donkerste tijden en op de donkerste plaatsen in de christenheid.
* Niet alleen voor ongelovigen, maar ook gelovigen: vgl. 4 genezingen van gelovigen in Hd:
Saulus te Damaskus (9:9,17v.), de verlamde Aeneas te Lydda (9:32-35), de zieke en
gestorven Dorkas te Joppe (9:36-42), die uitdrukkelijk een ‘discipelin’ genoemd wordt, de
gevallen en gestorven Eutychus te Troas (20:9v.): hij behoorde kennelijk tot de gemeente
aldaar.

2. ‘Wonderdoeners zijn geestelijker’


Algemeen: meer volwassen gelovigen kennen meer tekenen en wonderen dan onrijpe
gelovigen, maar dat is geen wet van Meden en Perzen. Zie alleen al 1Ko14:18-20, waar
sommige christenen zich bij het tongenspreken als geestelijke baby’s gedroegen.
Omgekeerd zijn er talloze rijpe, geestelijke gelovigen geweest die nauwelijks of geen
wondergaven in hun bediening kenden. Van Johannes de doper lezen we dat hij was
‘vervuld met de H. Geest’ en ging ‘in de geest en de kracht van Elia’ (Lk1:15,17) — die toch
heel wat wonderen deed — , ja, dat geen mens in het koninkrijk der hemelen groter was dan
Johannes (Mt11:11). Toch lezen wij van hem dat hij geen enkel teken deed (Jh10:41). Men
kan dus groot zijn in het koninkrijk van God en toch geen wondertekenen doen.
Zolang de motieven maar zuiver en liefdevol zijn — en daarover handelt heel 1Ko13! —
mag een gelovige naar elke genadegave verlangen.

Voorwaarden voor de bediening


Vaak is de kracht van God wel beschikbaar, maar de gelovige die een bepaald werk van
God moet doen, eigent zich die kracht niet toe, door onwetendheid, onwil of onvermogen,
bijv. gebrek aan geloofsvertrouwen of een onrein geweten. Die gelovige kan in zekere zin
over de Goddelijke kracht ‘beschikken’, maar dan moet hij wel aan bepaalde voorwaarden
voldoen. Dat geldt trouwens principieel voor elke ‘genadegave’ in de zin van schenking die
God van tijd tot tijd aan een gelovige doet (zie § 5.1.1-2).
Zeven voorwaarden: vijf meer algemene geestelijke kenmerken en twee meer specifieke
kenmerken die op het handelingsmoment nodig zijn:

1. Toewijding, heiliging


Vul je hart met het ware, edele, rechte, reine, beminnelijke, enzovoort (Fp4:8), kortom, met
alles wat op de Here Jezus betrekking heeft: ‘... opdat Hij naar de rijkdom van zijn
heerlijkheid u geeft door zijn Geest met kracht gesterkt te worden naar de innerlijke mens,
zodat Christus door het geloof in uw harten woont’ (Ef3:16v.). Vgl. Jh16:14.
Eerst de vrucht van de Geest, dan pas de gaven van de Geest. Treed het werk van God ook
tegemoet in de geest van dankzegging, lofprijzing en aanbidding (vgl. Jh11:41v.) en versterk
die als Gods werk gebeurt (Lk17:14-18)! Vgl. 1Ko10:31; Ko3:17.
Door zonde gaat de kracht weg: ‘Had ik onrecht beoogd in mijn hart, dan zou de HERE niet
hebben gehoord’ (Ps66:18). Daarom: biddende afhankelijkheid (vgl. Mk9:28v.), ter
voorbereiding van de bedienaar.

2. Gehoorzaamheid


Algemeen: weg van navolging, discipelschap, toewijding!
Speciaal: Doe het wonderwerk alleen als de Heer ‘Ja’ zegt. Zeg niet tegen Hem: ‘Als U wilt’,
of: ‘Uw wil geschiede’, maar vraag in je hart naar zijn wil, en als Hij groen licht geeft, kun je
gebieden en zullen ziekten en demonen wijken. Leer de stem van de Heer verstaan!! (vgl.
1Sm3 en 1Sm16). Vgl. het ‘woord van wijsheid’ in 1Ko12:8, waardoor de Geest duidelijk
maakt wat wij moeten doen.

3. Geloof


D.i.: Vertrouw volkomen dat, als de Heer groen licht geeft, op uw woord het bepaalde
wonderwerk ook onherroepelijk zal volgen. Twijfel niet je hart, want twijfel zal Gods kracht in
je uitdunnen of wegnemen (Mk11:23v.; Hd10:20; Jk1:6.). ‘Het gebed van het geloof zal de
zieke behouden en de Heer zal hem oprichten’ (Jk5:15).

4. Liefde


De diepste reden waarom Jezus genezingen uitvoerde, was ontferming: ‘... toen Hij uit het
schip ging, zag Hij een grote menigte en werd met ontferming over hen bewogen en genas
hun zieken’ (Mt14:14; zie ook 20:34; Mk1:41; Lk7:13-15). Al heeft iemand nog zoveel
genadegaven, maar hij heeft geen liefde, dan baat zijn bediening niets (1Ko13:1v.). 1Ko13
geeft aan dat de bediening niet mogelijk is zonder de Goddelijke liefde. In Rm12:8 is te
midden van de genadegaven dan ook apart sprake van de ‘barmhartigheid’.
De genezingsbedienaar handelt nimmer uit eigenbelang (dus bijv. ook nimmer om geld of
ander persoonlijk voordeel), maar uitsluitend uit bewogenheid met de zieke of gebondene.
Als de gaven ooit voor iets anders gebruikt worden dan om mensen te helpen, zul je de
zalving van God verliezen en zul je je openstellen voor geleidegeesten om je leven te
beheersen.
Jezus zegt niet voor niets: ‘Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: "Stromen van levend
water [d.i. de H. Geest] zullen uit zijn binnenste [lett.: buik] vloeien"’ (Jh7:38v.) — niet uit zijn
hoofd
. De ‘buik’ is de zetel van de bewogenheid.Het is uit Gods dan wel uit onze
‘ingewanden’, zetel van de bewogenheid en ontferming, dat de zegeningen van de H. Geest
uitstromen naar anderen.

5. Moed, stoutmoedigheid


‘God heeft ons niet gegeven een geest van bangheid, maar van kracht, liefde en
bezonnenheid’ (2Tm1:7). De kracht herinnert aan punt [6] en [7], de liefde aan punt [4] en de
bezonnenheid
(of zelfcontrole) aan punt [1]. Wie Gods werk niet durft te doen omdat hij/zij
bang is voor wat andere mensen ervan zouden kunnen vinden of zeggen, zal het in de
bediening vd H. Geest niet ver brengen. ‘Vrees voor mensen spant een strik, maar wie op de
HERE vertrouwt, is onaantastbaar’ (Sp29:25). Niemand die bang is om fouten te maken of
publiekelijk ‘af te gaan’, kan vorderingen in de bediening maken.
Maar overmoed is ook weer niet nodig. Zo zal elke beginnende genezingsbedienaar er
goed aan doen met eenvoudige kwalen te beginnen. Je kunt wel redeneren: ‘bij God is alles
mogelijk’ (Mt19:27; Mk10:27; vgl. Lk18:27) — maar bij jou is wellicht nog niet alles mogelijk!

6. Het krachtwoord


Spreek het woord van kracht in het besef dat wat de gelovige in geloof zegt, zonder te
twijfelen, zal gebeuren (Mk11:23), want het is bekleed met Gods gezag en kracht. Vgl: ‘Hij
zond zijn woord en genas hen’ (Ps107:20). Romeinse hoofdman: ‘Spreek slechts met één
woord en mijn knecht zal gezond worden’ (Mt8:8).
Niet élk woord heeft kracht, maar wel het woord dat gesproken wordt door de H. Geest en
met de volmacht van de Heer: ‘mijn woord en mijn prediking bestond niet in overredende
woorden van wijsheid, maar in betoon van de Geest en van kracht, opdat uw geloof niet zou
zijn in wijsheid van mensen, maar in de kracht van God’ (1Ko2:4v.). ‘Want het koninkrijk van
God bestaat niet in woord, maar in kracht’ (4:20). ‘Ons evangelie kwam tot u niet alleen in
woord, maar ook in kracht en in de H. Geest en in zeer volle zekerheid’ (1Th1:5).
Betekent niet dat ook stil gebed niet grote uitwerking kan hebben. Maar het uitspreken van
op z’n minst de naam van de Heer Jezus Christus is altijd wenselijk (vgl. Hd3:7,16;
4:7,10,12,17v.,30; 5:28,40v.).

7. Wachten op de zalving


Let in de uitdrukking ‘genadegaven van genezing(en)’ (1Ko12:9,28,30) op het meervoud:
het zijn schenkingen die God van tijd tot tijd aan de bedienaar doet op het moment dat Hij het
wil en de bedienaar er gelovig voor openstaat. Daarom moet deze wachten op de zalving,
d.w.z.: wachten tot hij duidelijk de kracht van de H. Geest over zich voelt komen.
Vaak fysiek merkbaar! Vgl. Lk5:17: ‘En het gebeurde op een van die dagen dat Hij leerde,
(...) en er was kracht van de Heer om gezond te maken.’ En Lk6:19: ‘de hele menigte trachtte
Hem aan te raken, omdat er kracht van Hem uitging en allen gezond maakte.’
De zalving uit zich niet noodzakelijk in schreeuwende en opzwepende taal van de
bedienaar, in extase of massahysterie, maar in de opbouwing van mensen en de genezing
van hun zielen en lichamen. ‘Niet door [vleselijke] kracht noch geweld, maar door mijn Geest!
zegt de HERE der heerscharen’ (Zc4:6).

Vierde seminar: De afzonderlijke gaven van de Geest


I. Gaven van onderwijs


1. Een woord van wijsheid


Een woord dat de spreker in een concrete situatie als een genadegeschenk ontvangt ten
behoeve van anderen; dus: inzicht (ontvangen door openbaring van de H. Geest) hoe wij of
anderen in een bepaalde situatie naar Gods wil hebben te spreken of te handelen; vgl. de
waarschijnlijke parallel met 1Ko13:2: ‘ik weet alle verborgenheden’, dat wil zeggen: in een
‘woord van wijsheid’ wordt de verborgen wil van God geopenbaard.
Heel praktisch gesproken is wijsheid alleen al nodig om te weten hoe, waar en wanneer de
hierna te noemen genadegaven gepraktiseerd moeten worden. Mooie voorbeelden:
* In Hd6:1-4 ontvingen de twaalf apostelen in een lastige situatie binnen de gemeente de
wijsheid van de H. Geest om tot een goede oplossing te komen.
* In Hd10:15 ontving Petrus een woord van wijsheid over de omgang met niet-Joden (vgl.
vs19 en 28).
* In Hd15 kregen de oudsten door de H. Geest inzicht in de vraag wat zij de niet-joodse
gemeenten moesten opleggen (vs28).
* Paulus ontving ettelijke malen woorden van wijsheid (Hd18:9v.; 23:11; 27:23).
* De Heer belooft het woord van wijsheid aan al zijn discipelen die gevangen genomen
worden en voor hun rechters moeten getuigen (Mt10:17-20; vgl. Hd4:7-21; 6:9v.; 2Tm4:16v.).

2. Een woord van kennis


In 1Ko13:2 is de ‘kennis’ iets dat op ‘verborgenheden’ volgt en in vs8 is het iets dat in de
voleinding met profetieën en talen zal ophouden, en in 14:6 staat het tussen ‘openbaring’ en
‘profetie’. Het ‘woord van kennis’ lijkt dus net als het ‘woord van wijsheid’
openbaringskarakter te hebben: kennis van feiten omtrent verleden en heden van personen
en zaken en inzicht in schriftuurlijke beginselen van waaruit wij die feiten hebben te bezien
(vgl. Rm15:14). Bijv. genezingsbediening: een ‘woord van kennis’ voor de diagnose van de
zieke. Ook kan een ‘woord van kennis’ van belang zijn om de oorzaak van de ziekte op te
sporen. Zo kon de Heer tegen de verlamde in Bethesda zeggen: ‘Zie, u bent gezond
geworden; zondig niet meer, opdat u niet iets ergers overkomt’ (Jh5:14; vgl. Mt9:2).
We vinden een woord van kennis bij:
* Petrus, toen hij op de berg der verheerlijking op bovennatuurlijke wijze ‘wist’ dat Jezus’
metgezellen Mozes en Elia waren.
* Petrus wist ook door een woord van kennis dat Ananias en Saffira over de opbrengst van
het stuk land gelogen hadden (Hd5:1-11).
* In Hd9:10-16 ontving die andere Ananias een woord van kennis over Saulus van Tarsus,
over diens verblijfplaats en diens toestand.
* In Hd14:9 ‘zag’ Paulus dat de verlamde man geloof had om gezond te worden.
* Opmerkelijk is ook deze uitspraak over Jezus Zelf: ‘terstond onderkende Jezus in zijn
geest dat zij zo bij zichzelf overlegden...’ (Mk2:8).

3. Geloof


Geloof is de van God gegeven geloofsovertuiging dat Hij in een gegeven situatie op een
gegeven moment een bepaald (wonder)werk kan én wil én zal doen via de persoon die het
geschenk van dit ‘geloof’ daartoe ontvangen heeft en die zich daarin volkomen aan God
toevertrouwt. Voorbeelden:
* Elia die, met (menselijk gesproken) alle ‘risico’s’ van dien, de valse profeten uitdaagt, zijn
altaar en offer drijfnat maakt en God vraagt het vuur van de hemel te laten neerdalen
(1Kn18:20-46).
* Het geloof dat (figuurlijk gesproken) bergen in de zee werpt, zoals 1Ko13:2 zegt: ‘als ik al
het geloof heb, zodat ik bergen verzet...’ (zie ook Mt17:20; 21:21; Mk11:22v.).
‘Genadegaven van genezing’ en ‘werkingen van krachten’ ([4] en [5]) niet wel denkbaar
zonder dit geloof. Wie een zieke de handen oplegt zodat deze geneest, heeft in het
algemeen gesproken geloofd dat deze zou genezen, en wel hier en nu: ‘het gebed van het


geloof
zal de zieke behouden en de Heer zal hem oprichten’ (Jk5:15; vgl. Petrus in Hd3:16).
Zelfs om een woord van wijsheid of kennis of een profetie ([1], [2] en [6]) hardop te durven
uitspreken naar een ander toe, of op basis van ‘onderscheiding van geesten’ demonen uit te
drijven ([7]), is er geloof nodig.

II. Gaven van wonderkracht


4. Genadegaven van genezing


Door de kracht van de H. Geest schenkt God een genezingswonder aan personen die zich
daarvoor openstellen, met name door de oudsten vd gemeente (Jk5:14-16), maar blijkens
1Ko12 in principe door iedere christen. Vgl. speciale genezingsbediening, zoals bijv. bij de
apostelen (Mt10:7v.; 2Ko12:12). Genezing in de ruimste zin omvat:
(a) fysieke genezing,
(b) psychische genezing, d.i. van herinneringen, trauma’s uit het verleden, bitterheid en
schuld die in het onderbewuste zijn weggezakt,
(c) geestelijke ‘genezing’, d.i. vergeving van eventuele zonden die de ziekte veroorzaakt
hebben en door de zieke berouwd en beleden worden,
(d) bevrijding van eventuele demonische invloeden die de ziekte veroorzaakt hebben.

5. Werkingen van krachten


Het woord voor ‘krachten’ is in het Grieks dynameis, hier in de zin van ‘wonderen’ (vgl.
1Ko2:4v.; 2Ko12:12; Gl3:5; Hb2:4; 6:5); vgl. de ‘krachten’ (wonderwerken) in Mk16:17v.
Nauw verband tussen de ‘genadegaven van genezing’ en deze ‘werkingen van krachten’
(vgl. bijv. Mk5:30; Hd4:7; 10:38; 19:11v.), maar ‘krachten’ zijn ook: demonen uitdrijven
(Mk9:38v.; Hd16:16-18), tongentaal (zie [8]), omgaan met giftige slangen (Lk10:19; Hd28:3-
6; vgl. Rm16:20) en ‘als zij iets dodelijks drinken, zal het hun geenszins schaden’. In Hd
horen we verder over wonderbaarlijke bevrijdingen (5:18-20; 12:5-10; 16:23-30),
wonderbaarlijke verplaatsing, dodenopwekkingen en slaan met blindheid (8:39v.; 9:36-42;
20:9-12; 13:8-11). Ook zien we ‘krachten’ werkzaam in de verandering van water in wijn, in
het lopen op het water, in het verbreken van de ketenen en de deursloten van de
gevangenis, enz. (Ex14:21; Jz10:12-14; 2Kn4:1-7; Jh2:6-11; Mt14:25,29; Hd12:7,10).
Maar ook in de genezingsbediening zijn er ‘werkingen van krachten’. Wie geen voeten of
oogballen meer heeft, is niet ziek. Hij heeft geen genezing nodig, maar een wonderwerk,
waardoor hij nieuwe voeten of oogballen krijgt. Tegelijk is toch ook elke ogenblikkelijke
genezing, waarbij gezwellen zichtbaar verdwijnen, botten zichtbaar verlengen, wervels
voelbaar verschuiven, ogen en oren direct merkbaar geopend worden, lamme benen weer
sterk worden, enz., een wonderwerk.
Deze genadegave wordt vaak als volgt ervaren:
* zalving: een plotseling vervuld worden met kracht, gewoonlijk ervaren als een tintelende
warmte of een bovennatuurlijk vertrouwen,
* een ontheven zijn: een gevoel dat iets gebeurt buiten jezelf om, een besef van de
aanwezigheid en werkzaamheid van de H. Geest,
* woorden van geloof: woorden die onverwachts in mensen opkomen,
* dromen en visioenen: innerlijke beelden van een wonder of genezing, zodat men, wanneer
de betreffende omstandigheid zich voordoet, met vrijmoedigheid bidt,
* impressies: een diep, kalm, vertrouwensvol innerlijk weten dat God een wonder zal
verrichten.

III. Gaven van geïnspireerde uitingen


6. Profetie


Profetie behelst spontane, verstaanbare, opbouwende, vermanende en vertroostende
uitspraken van de H. Geest (vgl. 1Ko13:2,8v.; 14:1-39; 1Th5:20). In Hd2:17 is profetie
parallel met ‘gezichten zien’, en in Hd2:30v.; 3:18,21-24; 11:27v.; 21:10v. betekent het in de
toekomst zien. Profeten zijn er in gradaties:
(a) de grondleggers van de Gemeente (Ef2:20, ‘apostelen en profeten’),
(b) een van de vijf bedieningen (‘apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars’;
Ef4:11v.; vgl. Hd11:27v.; 15:32; 21:10v.; 1Ko12:28),
(c) in principe elke gelovige in elke gemeente (‘als allen profeteren...’; 1Ko14:24; vgl.
11:4v.; 14:5,31; Hd21:9; ook Nm11:29).
Profetieën zijn gewoonlijk voorwaardelijk: ze gaan niet in vervulling als degene over wie een
profetie is uitgesproken, ervoor wegloopt, niet bij de Heer blijft, niet in geloof afwacht, niet in
de levensheiliging blijft staan, enz. Profetieën mogen een gelovige nooit leiden, ze zijn
slechts ter bemoediging en vertroosting (1Ko14:3), ze moeten bevestigen wat een gelovige
in zijn hart al weet of nog gaat weten. Profetieën kunnen betrekking hebben op de zeer
persoonlijke omstandigheden in de levens van individuen (Hd21:10v.; 1Tm1:18; 4:14;
wellicht ook 1Ko14:24v.).

7. Onderscheidingen van geesten


Deze gave omvat bovennatuurlijke geestenkennis. ‘Geest’ kan hier, net als in 1Jh4:1-3,
betekenen:
* de inwendige mens (1Ko14:2,14-16,32; Hb12:9,23; Op22:6),
* een ‘geestelijke gave’ (‘gave van de Geest’) (1Ko14:12, letterlijk ‘geesten’),
* een engel (Hb1:7,14),
* een demon (Mk1:27; Lk10:20; 1Tm4:1; Op16:13v.).
Wie deze gave ontvangt, peilt wat in de ‘geest’ van een mens omgaat, hetzij ten goede of
ten kwade, en/of peilen of achter de gemoedsbewegingen van een mens goede dan wel
boze geesten schuilgaan. Wie de ‘geesten’ kan onderscheiden, weet of het de H. Geest is
die werkt of het vlees.
Ook heel belangrijk in het onderscheiden of engelen dan wel demonen in het spel zijn: we
moeten ze eerst onderscheiden, daarna kunnen we ze uitwerpen. Vgl. Hd16: het leek erop
dat de waarzegster een mooi getuigenis over Paulus en zijn metgezellen aflegde, maar
Paulus ‘onderscheidde’ dat het om een valse geest ging (vs16-18).
De gave is erg belangrijk om de ‘kracht en tekenen en wonderen van de leugen’ van Satan
in de eindtijd (2Th2:9) te kunnen onderscheiden van de tekenen en wonderen van de H.
Geest.
Het is niet de ‘gave van de achterdocht’; sommigen laten zich op deze gave voorstaan door
letterlijk overal slechts boze geesten aan te wijzen en denken dat zij erg ‘geestelijk’ zijn. Zij
zeggen: ‘Dit is niet van God’; maar zij die echt de gave van de onderscheiding van geesten
hebben, zeggen in een bepaalde situatie wellicht: ‘Nee, dit is wèl van God!’ De eersten
spreken uit het achterdochtige vlees, de laatsten uit de Geest. Het omgekeerde van de
achterdocht, namelijk naïviteit, komt natuurlijk ook voor. In te veel gevallen is de
aanwezigheid van geestelijke machten niet ‘onderscheiden’, waardoor ze helaas ook niet
werden uitgedreven.
Deze genadegave kan als volgt ervaren worden (waarbij er een zekere overlap is met [1] en
[2]):
* inspiraties: gedachtestromen met daarin specifieke feiten,
* dromen en visioenen: innerlijke beelden van gezichten, woorden, situaties,
* impressies: een diep, kalm, vertrouwensvol innerlijk weten,
* bijbelverzen, die inzicht in een bepaalde situatie teweegbrengen,
* pijnen of gevoeligheden in het lichaam, overeenkomend met de kwaal van de zieke voor
wie gebeden wordt.

8. Allerlei talen


De door velen aanvaarde basisinzichten omtrent tongentaal:
* Glossolalie is spreken in een taal die men niet geleerd heeft, en dus van ‘bovennatuurlijke’
aard; of nauwkeuriger: het is uit de Geest. Mogelijk doelt hierop Rm8:26: ‘wat wij naar
behoren zullen bidden, weten wij niet, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke
verzuchtingen.’
* Glossolalie gebeurt door de H. Geest, maar niet buiten de controle van de tongenspreker
om (zie 1Ko14:27v.,32); tongensprekers kunnen dus rustig wachten op elkaar en op
uitleggers.
* Glossolalie houdt gewoonlijk gebed of lofprijzing in, en is dus gewoonlijk gericht tot God
(Hd2:11; 1Ko14:2,14v.,28).
Enkele controversiëlere punten:
* De ‘talen’ zijn in 1Ko14 uitingen in de gemeente, en daarmee wel te onderscheiden van
wat men in charismatische kringen de eigen ‘gebedstaal’ (prayer language) noemt (vgl.
1Ko14:2,4; zie ook Rm8:26v.; Ef6:18 [vgl. 5:18v.]; Jd20).
* Glossolalie kan onverstaanbaar zijn voor de tongenspreker (1Ko14:13v.), maar niet
noodzakelijk (vs15). In de krachtigste gevallen die ik ken, kunnen tongensprekers hun eigen
‘tong’ én verstaan, én schrijven, én zelf uitleggen.
* In de glossolalie kan het om aardse talen gaan (Hd2:11), maar soms wellicht ook om
hemelse (vgl. Jh3:31v.; 1Ko13:1); 1Ko14:10-12 trekt een parallel tussen tongentaal en
aardse talen, zodat tongentaal zelf hier dus iets anders dan aardse talen lijkt te zijn. Mogelijk
doelt de uitdrukking ‘allerlei talen’ (d.i. allerlei soorten talen) op deze verscheidenheid.
* Glossolalie is een teken voor de ongelovigen (1Ko14:22); dat geldt niet alleen voor
gevallen waarin de ongelovigen die talen ook verstaan, zoals in Hd2:11, want in 1Ko14:21
(citaat uit Js28:11v.) horen de Israëlieten talen die zij juist niet verstaan, maar die toch een
(veeg) ‘teken’ voor hen zijn.
* Sommigen maken een onderscheid tussen tongen als aanvankelijk bewijs van de doop in
de H. Geest (Hd2:4; 10:45v.; 19:6) en tongen als gave voor de vergaderde gemeente.
* Glossolalie kan in bepaalde gevallen ook van demonische oorsprong zijn; maar gelovigen
die de gave van de onderscheiding van geesten hebben, kijken daar blijkens de praktijk heel
gemakkelijk doorheen.

9. Uitlegging van talen


Vgl. vorige punt: zoals tongentaal een gave is, zo is de uitlegging of vertolking (= meer dan
vertaling!) ook een bovennatuurlijke gave. De uitlegger legt woorden uit die gesproken zijn in
een taal die hij/zij zelf ook niet geleerd heeft. De uitlegger kan dezelfde zijn als de
tongenspreker (1Ko14:5,13), of een ander (vs27v.). Publieke tongentaal in de gemeente, die,
zoals het behoort, vergezeld gaat van uitlegging, heeft ruwweg dezelfde functie als profetie,
aangezien zulke glossolalie dan dient tot opbouwing van de gemeente (1Ko14:5,26-28),
zelfs al zou deze tongentaal eerder tot God dan tot de gemeente gericht zijn.
Vindt zulke tongentaal plaats in het bijzijn van ongelovigen, hetzij dat dezen de gesproken
talen verstaan (Hd2:6-11) of dat deze uitgelegd worden, dan vormt dit een ‘teken’ voor hen,
blijkbaar met de bedoeling hen tot geloof te brengen (1Ko14:22-25).

De Leesmap-index


 
www.vergadering.nu