De opname van de Gemeente vóór de oordelen (deel 6)

Het gratis maandblad 'Uit het Woord der Waarheid' plaatste een kort artikel uit een oude Morgenster - alsof het vandaag geschreven is.

  -     

Toen de Heer Jezus hier op aarde wandelde, erkende Hij geheel en al de Joodse instellingen zoals de tempel, het priesterdom en de offerdienst. Hetzelfde zal Hij aan het einde der dagen weer doen. 

In deze tegenwoordige tijd echter ziet God hen die Hem aanbidden in geest en waarheid, als Zijn aanbidders; hun eredienst is niet met een tempel, noch met een aards priesterdom verbonden. De Heilige Geest is neergedaald om uit Joden en volken één lichaam te bouwen, waarin alle verschillen van volken en groepen zijn opgeheven. Daar is noch Jood noch Griek, noch slaaf noch vrije (1 Kor. 12.13).

Dat moet echter noodzakelijkerwijs weer anders worden zodra God Zich gereedmaakt om de belofte die aan Zijn aardse volk is gegeven, te vervullen, en Israel als volk weer te maken tot ‘de hoogste van alle natiën der aarde'. Onmogelijk zou God twee onderscheiden raadsbesluiten, die in beginsel geheel van elkaar verschillend zijn, ja, zelfs elkaar uitsluiten, tegelijkertijd uitvoeren. Dit zou toch moeten gebeuren wanneer de redding van Israel samen zou gaan met de inzameling van de laatste tot de Gemeente behorende gelovigen. 

Zodra het verschil tussen Jood en iemand uit de volken opgeheven wordt, verlaat men de bodem van het Christendom en keert men terug tot Oudtestamentische beginselen.

Vóór de dood en de opstanding van de Heer Jezus was dit onderscheid op zijn plaats. De Heer Zelf verbood Zijn discipelen om tot de volken te gaan, ja, zelfs een stad van de Samaritanen binnen te gaan. Daarna echter, toen Hij als ‘de Eerstgeborene uit de doden' Zijn Gemeente begon te bouwen, zond Hij de apostelen in de gehele wereld, tot alle volken die onder de hemel zijn (Matth. 28:19). Met andere woorden, er vond een totale verandering in de wegen van God plaats. Een geheel nieuwe ontvouwing van tot nu toe onbekende gedachten en raadsbesluiten begon.

Zo zal het later weer zijn. Wanneer de tegenwoordige bedeling ten einde is, zal de genade van God haar loop door nieuwe kanalen nemen en zich op nieuwe wijze ontvouwen. Alles zal dienen tot verheerlijking van Zijn grote Naam en tot eer van onze Heer en Heiland, Die het Begin en het Einde is van alle openbaringen en wegen Gods, maar alles op Zijn wijze, in Zijn orde en op Zijn tijd.

Hoe onmogelijk het is om beide dingen met elkaar te verbinden, treedt dagelijks aan het licht, wanneer wij ons voorstellen dat twee personen tegelijkertijd bekeerd worden. Als God nu aan de ene kant de Joden als Joden zegende en aan de andere kant leden toevoegde tot het lichaam van Christus, dat is de Gemeente, zouden die beide pasbekeerden dan niet in de grootste verlegenheid raken? De ene zou kunnen zeggen: 'Ik moet de tempel van God in Jeruzalem opzoeken en daar mijn offers, door priesters die God gegeven heeft, brengen'. En de andere: 'Er is geen tempel op deze aarde; de plaats van mijn aanbidding is in de hemel, en alle gelovigen zijn priesters en als zodanig aangesteld, om God geestelijke offers te brengen, Hem welaangenaam door Jezus Christus' (1 Petr. 2:5). De ene zou het houden van de sabbat en van de feesten van de HEERE, pascha en loofhuttenfeest (Ezech. 45:21-25) eisen, de andere zou zeggen: Een feest, nieuwe maan of sabbatten, die zijn een schaduwbeeld van wat komen zou, maar het lichaam is van Christus' (Kol. 2:16-17).

Men ziet in welke verwarring men dan zou terechtkomen, als men aannam dat God tegelijkertijd een hemels en een aards volk hier beneden zou verzamelen en erkennen. Deze beide dingen sluiten elkaar zo geheel en al uit, dat het raadsbesluit van God, wat betreft Zijn Gemeente, tot een einde gekomen moet zijn, en dat zij deze aarde verlaten moet hebben voordat Hij Zich weer met Zijn aardse volk kan bezighouden.

Er kan daarom ook geen deel van de Gemeente hier beneden meer zijn wanneer God Zijn bemoeienissen met Israel weer aanknoopt. De Gemeente heeft de haar vóór de grondlegging van de wereld bestemde plaats bereikt en wacht met haar Heer en Hoofd op Zijn openbaarwording. Reeds gekroond en in de onmiddellijke tegenwoordigheid van het Lam, bewondert zij in volkomen rust en in diepe vrede de ontvouwing van de wegen van God en is zij in Zijn geheimste en innigste gedachten ingewijd.

Een van de oudsten verklaart aan de zich verwonderende profeet de herkomst van de grote schare. Hij zegt: 'Dezen zijn het, die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange kleren gewassen en ze wit gemaakt in het bloed van het Lam. Daarom zijn zij voor de troon van God en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel' (Openb. 7:14-15). Op dezelfde wijze gered als de hemelse heiligen (er is geen andere manier), door dezelfde dure prijs gekocht als zij, is hun roeping en plaats toch een geheel andere.

(Wordt vervolgd). De Morgenster jrg. 1920

www.uithetwoordderwaarheid.nl/maandblad