Bijbelgetrouw,
krachtig en praktisch onderwijs van Andrew Wommack
Overzicht van de vertaalde bijbelstudies van Andrew Wommack, klik hier...
Paulus’ Brief aan de Galaten - 2
Andrew Wommack
Deze serie is een vers-voor-vers-studie van de brief aan de Galaten. Paulus spaarde de
roede niet in zijn brief aan de christenen in Galatië toen hij het wetticisme weerlegde dat hen beroofde van het zuivere
geloof.
Deze brief bevat dezelfde geweldige waarheden over genade die zo meesterlijk uiteengezet zijn in de brief aan de Romeinen,
maar Paulus gebruikte een rechtstreeks confronterende aanpak bij de Galaten. De tijd om aardig te blijven was voorbij. Deze
mensen liepen acuut gevaar hun geloof kwijt te raken. Deze studie van het boek Galaten is zowel shockerend als
bevrijdend.
Als MP3 bestand te downloaden van: www.awmi.net
Vertaling: Jan Vossen 2009
Deel 1: Galaten 1:1 t/m 1:24
Deel 2: Galaten 2:1 t/m 2:21
Deel 3: Galaten 3:1 t/m 3:29
Deel 4: Galaten 4:1 t/m 4:31
Deel 5: Galaten 5:1 t/m 5:16
Deel 6: Galaten 5:16 t/m 6:18
Deel 2: Paulus’ brief aan de Galaten 2:1 t/m 2:21
Dit is tape 2 van onze zesdelige serie over Galaten. Deze tape komt overeen met onze ‘Life for today’ serie 1.03 en in deze
tape onderwijs ik over Galaten 2:1-21. Ik wil snel even enkele dingen uit het voorgaande onderwijs in herinnering brengen vanuit
het 1e hoofdstuk. Het boek Galaten was geschreven aan gemeenten in het gebied Galatië. En de belangrijkste gemeenten daar waren
in de steden Lystra, Derbe en Iconium. Dat waren plaatsen die Paulus op elk van zijn drie zendingsreizen bezocht. Deze gemeenten
waren in een misleiding getrapt. Dat kwam door wettische Joden die wel geloofden dat Jezus de Christus was, maar niet dat geloof
in Jezus genoeg was; maar dat je ook heilig moest zijn en de oudtestamentische wet houden. Paulus schreef deze brief om die
misleiding te weerleggen.
Hij trok er echt zeer fel tegen van leer. Ik bedoel, bijna nijdig! Dat is misschien niet de juiste manier om het te beschrijven,
maar het was allemaal door liefde gedreven. En hij zegt enkele dingen over hoe hij deze mensen liefhad. Het was dus niet echt
venijnig, maar zeer zeker keihard in vergelijking met enkele andere van zijn brieven. Hij was echt diep verontrust over deze
situatie en pakte de Galaten hard aan om ze terug te leiden tot het pure geloof in Christus, en in Christus alleen.
Daar ging het eerste hoofdstuk dus over. En terwijl hij zijn punt verduidelijkte deed hij zó’n krachtige uitspraak: ‘Als
iemand een ander evangelie verkondigt dan wat ik gepredikt heb, die zij vervloekt’. En hij herhaalde dat nog eens: ‘Nogmaals
zeg ik tegen jullie, als iemand, zelfs een engel uit de hemel een ander evangelie tot jullie predikt, dan wat wij gepredikt
hebben, die zij vervloekt’.
Dit zijn zulke ferme uitspraken dat de meeste mensen ertegen zouden protesteren. Dus gaat hij hen redenen geven waarom hij zó
uitgesproken kan zijn. En de rest van het eerste hoofdstuk gaat daarom over zijn leven na zijn bekering om daardoor aan te tonen
dat het evangelie dat hij predikte niet was gekomen doordat hij het van een mens had geleerd, maar door goddelijke openbaring.
Het kwam rechtstreeks van God. Hij maakt vermelding van het feit dat hij niet direct na zijn bekering naar Jeruzalem ging en
zich dingen door iemand liet uitleggen. Hij ging naar de woestijn in Arabië. En hij verbleef daar 3 jaar lang en God begon
dingen bovennatuurlijk aan hem uit te leggen.
En in vers 18 van het 1e hoofdstuk vermeldt hij dat hij na drie jaar, dat is drie jaar na zijn bekering, naar Jeruzalem ging en
Petrus opzocht. En hij verbleef vijftien dagen bij Petrus. Vijftien dagen is echt niet genoeg om alles aan je uitgelegd te
krijgen. Paulus erkent dus dat hij enig contact heeft gehad, maar niet voldoende om te kunnen beweren dat het evangelie hem door
mensen was geleerd. Het punt dat hij benadrukt, is dat dit een goddelijke openbaring was. En als ze dus zijn openbaring in
twijfel wilden trekken, zouden ze zich tegen God verzetten. Want het kwam niet door mensen. Het was geen vergaarde kennis van
andere mensen, maar iets dat bovennatuurlijk aan hem was overgedragen.
Dat is het punt dat hij maakt. Het stelt vast dat het evangelie dat hij predikt geen menselijke evangelie is. Je kunt er daarom
geen delen van weglaten. Ik weet zeker dat sommige van zijn critici, deze wettische mensen, aan kwamen zetten met: ‘Broeder
Paulus is een grote zegen, hij heeft veel goeds voor jullie gedaan, maar hij heeft gewoon niet het volledige beeld. Hij heeft
niet de kennis die wij hebben’. Enzovoort. Ik heb dat soort dingen heel vaak gehoord. En dat kan schadelijker zijn dan wanneer
iemand rechtstreeks tegen je in het geweer komt en probeert je verdacht te maken.
Met andere woorden zeiden ze: ‘Ja, hier zijn waarheden in, maar het is niet helemaal juist’. Maar Paulus laat hier geen
enkele speelruimte voor open. Hij zegt: ‘Dit kwam rechtstreeks van God en ik heb er niets aan toegevoegd en er niets van
afgenomen. En daarom, als jij probeert eraan toe te voegen of ervan af te nemen, dan moet je het opnemen tegen de
bovennatuurlijke openbaring hiervan aan mij. Dit was niet menselijk, het was geen menselijk standpunt, het was niet natuurlijk.
Het was bovennatuurlijk. Of je aanvaardt het, of je verwerpt het. Dat is het punt dat hij duidelijk maakt.
Dit is dus de achtergrond. En als hij aan het tweede hoofdstuk begint gaat hij op hetzelfde thema door. In het tweede hoofdstuk
voert hij verschillende dingen aan. Hij gaat verder aantonen dat het evangelie dat hij had ontvangen niet van menselijke
oorsprong was, maar goddelijk. En hij voert het punt over Titus aan, die een heiden was die tot geloof in de Heer Jezus was
geleid. En Paulus was naar Jeruzalem gegaan en had Titus met zich meegenomen. En Titus werd niet gedwongen om zich te laten
besnijden. Paulus noemt dat heel specifiek; en ik denk dat een van zijn punten is, dat hij door zijn daden laat zien dat
besnijdenis niet noodzakelijk is voor redding. Hij gebruikt Titus in die zin als een bewijsstuk.
En hij liet aan de kerk van Jeruzalem zien dat ook al was Titus niet besneden, hij toch een gelovige was. En hij had hem aan de
oudsten in Jeruzalem voorgesteld onder deze condities en die hadden hem aanvaard. Dat was een soort testcase. Hij had hen laten
zien dat deze man echt bekeerd was. En ik ben er zeker van dat Titus een geweldig voorbeeld was. Titus was degene aan wie het
boek Titus was gericht. Hij werd de eerste oudste van de gemeente op Kreta. God deed een geweldig werk in zijn leven, en ik ben
er zeker van dat de oudsten in Jeruzalem wel konden zien dat de vrucht van de Geest in zijn leven functioneerden. En het heeft
hen dus geholpen om te zien dat iemand echt veranderd en opnieuw geboren kon worden, en vervuld met de Heilige Geest van God,
zonder dat hij besneden was.
Doordat Paulus Titus had meegebracht en de oudsten hem aanvaardden was dit nogal een duidelijk bewijs dat het evangelie dat
Paulus predikte juist was. De manier waarop deze wettische Joden hem aanvielen was dus onjuist, doordat zij beweerden dat
besnijdenis noodzakelijk was voor iemand om wedergeboren te worden.
Paulus voert dat dus aan, maar hij voert verder ook aan dat de oudsten die Titus aanvaardden ook Paulus aanvaardden en hem de
rechterhand van Christelijke broederschap hadden gegeven. En dat gaat dus over samenwerking in de bediening. Hij beroept zich
hier dus op de oudsten van Jeruzalem en zegt daarmee dat die er dus ook mee instemden. Het punt waarom hij dit allemaal noemt
voor deze heidenen van Galatië, is om aan dit te tonen: ‘De argumenten die jullie horen tegen de genade zijn niet juist.
Zelfs de oudsten van de kerk in Jeruzalem hebben Titus als een gelovige aanvaard zonder dat hij besneden was. Dat gaat in tegen
wat deze wettische Joden jullie proberen wijs te maken’. En verder zei Paulus ook nog dat de kerk in Jeruzalem hem en zijn
bediening hadden aanvaard en hem de rechterhand van gemeenschap hadden gegeven. En ze hebben niets toegevoegd aan wat hij
onderwees en er ook niets van afgenomen.
Hij gebruikt deze dingen dus nogmaals om zijn evangelie te verdedigen en aan te tonen dat de verdraaiing die tot de gemeenten
der Galaten was gekomen, onjuist was. En dat die ook niet door de kerk in Jeruzalem werd goedgekeurd. Het was dus niet Paulus
alleen, die dit deed en dit evangelie zelf predikte, de kerk in Jeruzalem stemde met Paulus in op deze punten.
In hoofdstuk 2 zegt hij dus: 1 Daarna ging ik, na verloop van veertien jaar, weer naar Jeruzalem, samen met Barnabas, en ik nam
ook Titus mee.
Hij heeft het hier dus over veertien jaar later. En we zijn er niet zeker van of hij bedoelt: veertien jaar na zijn bekering,
vers 17 in het eerste hoofdstuk. Want dat spreekt over de periode direct na zijn bekering, dat hij niet onmiddellijk naar
Jeruzalem ging, tot hen die voor mij apostelen waren, maar hij ging direct naar de woestijn in Arabië en keerde weer terug naar
Damascus. Over het algemeen neemt men aan dat het de drie jaar is die Paulus in Arabië doorbracht en waar God dingen
bovennatuurlijk aan hem openbaarde. En dan staat er in vers 18 van het 1e hoofdstuk: Daarna, drie jaar later, ging ik weer naar
Jeruzalem om Petrus te bezoeken, en ik bleef vijftien dagen bij hem.
Als er in 2:1 ‘veertien jaar later’ staat, weten we niet of hij bedoelt veertien jaar na zijn bekering, zoals vermeld in
vers 17 óf veertien jaar na zijn eerste bezoek aan Jeruzalem in vers 18. Ik weet niet zeker welke van deze twee het is.
In de Schrift zijn zeker vijf verschillende gelegenheden te vinden dat Paulus naar Jeruzalem is gegaan. De eerste keer was toen
hij Damascus verliet, zeker drie jaar na zijn bekering. Dat bezoek wordt genoemd in Galaten 1:18. De tweede keer staat
opgetekend in Handelingen 11:27-30. Dat was toen Paulus en Barnabus in Antiochië waren. Er kwam een profeet Agabus die
profeteerde dat er in heel Judea een grote droogte zou komen. En toen de gelovigen dit hoorden verzamelden ze een offergave. En
ze zonden deze offergave aan de heiligen in Jeruzalem als hulp gedurende deze hongersnood. En ze zonden deze gave door middel
van Barnabus en Paulus. Er wordt niets gezegd wat ze daar precies deden, maar het is duidelijk dat Barnabus en Paulus Antiochië
verlieten en met deze offergave voor de gemeente in Jeruzalem naar Jeruzalem gingen.
De derde keer dat in de Schrift wordt genoemd dat Paulus naar Jeruzalem ging, wordt vermeld in het vijftiende hoofdstuk van het
boek Handelingen, waar Paulus de kwestie ging bespreken of besnijdenis noodzakelijk was om wedergeboren te worden. Daar gaat het
hele vijftiende hoofdstuk van Handelingen over. En daar is heel veel informatie over. Ik heb er veel aantekeningen over. Ik heb
een aantekening over het eerste vers van Handelingen vijftien, dat meer informatie geeft over besnijdenis, waar het vandaan
kwam, wanneer het voor het eerst werd ingesteld en al dat soort dingen.
De vierde keer dat Paulus naar Jeruzalem ging, was op het eind van zijn tweede zendingsreis en dat staat opgetekend in
Handelingen 18:22. Dan is er een laatste bezoek van Paulus aan Jeruzalem en dat was toen hij gevangen werd genomen en daardoor
uiteindelijk in Rome terechtkwam. Wij weten dus niet of het voorbeeld waarover hier in Galaten 2:1 wordt gesproken, een van deze
vijf keer is. Het is ook mogelijk dat dit een andere gelegenheid is, die niet ergens anders in de Schrift is vermeld. Maar mijn
persoonlijke mening is, dat het een van deze vijf keer is.
Als het de keer is dat Barnabas en Paulus deze offergave naar Jeruzalem brachten om de heiligen daar te helpen, de keer die in
Handelingen 11:27 wordt genoemd, geeft dit stukje in Galaten 2 ons meer informatie over wat er in die tijd gebeurde. Want
nogmaals, Handelingen 11:27 zegt alleen maar dat Barnabus en Paulus de offergave brachten. Het werd door hun handen naar
Jeruzalem gebracht en meer wordt er niet over uitgelegd.
Het lijkt echter meer te passen bij de vermelding in Handelingen 15 waar Paulus en Barnabus de afgevaardigden waren die door de
gemeente in Antiochië waren gezonden om met de oudstenraad in Jeruzalem te praten en terug te komen met een uitspraak of de
apostelen vonden dat je de oudtestamentische wet moest houden. Speciaal de rite van besnijdenis, om wedergeboren te kunnen
worden. Het past daar veel beter bij.
Als dit dus dezelfde gebeurtenis is, dan geeft dit stukje in Galaten informatie die niet in Handelingen 15 wordt vermeld. Dat is
dus dat Paulus ook afzonderlijk het evangelie dat hij predikte, voorgelegd heeft ‘aan hen die in aanzien waren, opdat hij niet
tevergeefs zou lopen of hebben gelopen’. Met andere woorden, hij heeft eerst de oudsten bij elkaar gevraagd en hen het
evangelie voorgelegd; voordat hij het openlijk besprak in de vergadering in Jeruzalem en alles met hen deelde. Ik ga hier meer
over uitleggen, maar dit wordt niet verteld in Handelingen 15.
We weten dus niet zeker bij welke gelegenheid dit was. Het is mijn persoonlijke mening dat het waarschijnlijk was bij de keer
die in Handelingen 15:3 wordt vermeld bij deze vergadering in Jeruzalem. Paulus metgezellen bij dit bezoek waren Barnabas en
Titus (ik heb een aantekening over Barnabas bij Handelingen 4:6). Titus was een gelovige uit de heidenen, die niet werd
gedwongen om zich te laten besnijden; en Paulus nam hem mee, ik denk vooral als een voorbeeld om aan de heiligen in Jeruzalem te
laten zien hoe de Geest van God werkte in een man die zich niet aan dit Joodse ritueel had onderworpen. En ze konden zelf
vaststellen dat God deze man volledig veranderd had en dat de vrucht van de Geest in zijn leven was, ook al had hij zich niet
aan de rituelen gehouden. Hier heeft hij het dus over in hoofdstuk 2:1
In vers 2 zegt hij: 2 En ik ging op grond van een openbaring, en ik legde hun het Evangelie voor dat ik verkondig onder de
heidenen; en afzonderlijk aan hen die in aanzien waren, opdat ik niet misschien tevergeefs zou lopen of hebben gelopen.
Als Paulus zegt dat hij ging op grond van een openbaring, verwijst dit er nogmaals naar dat hij niet kwam opdraven om iets te
vertellen dat hij van mensen had ontvangen. Maar hij ging hen voorleggen wat God hem door rechtstreekse openbaring had gegeven.
Het kwam rechtstreeks van de Geest van God en niet van mensen. Dat is hetzelfde onderwerp dat hij al behandelde in het eerste
hoofdstuk.
En in dit vers vertelt hij verder: en ik legde hun het Evangelie voor dat ik verkondig onder de heidenen; en afzonderlijk aan
hen die in aanzien waren.
Paulus gaf nooit iets toe op het evangelie. Dit is een goed bewijs van hoe zijn hart was. Het hart van Paulus was om vrede en
harmonie te brengen door het evangelie. Dat is niet altijd het resultaat. Er was heel veel tegenstand. Paulus werd in de
gevangenis gegooid, maar leverde nooit in op het evangelie. Voor zover hij kon probeerde hij er vrede mee te brengen. In 1
Korintiërs 9 zegt hij dat hij alle dingen werd voor alle mensen, opdat hij met alle middelen er enkelen mocht winnen. Paulus
probeerde de mensen te bedienen op het niveau waar ze waren. En hij wist dat deze kwestie over de besnijdenis, dus of je nu wel
of niet de wet moest houden, een hot item was. En liever dan in de gemeente van Jeruzalem te komen en al deze meningen openlijk
verkondigen en mogelijk de oudsten in een positie manoeuvreren waarin ze in verlegenheid werden gebracht, of konden gaan denken
dat ze aangevallen werden of bekritiseerd, wilde Paulus persoonlijk naar hen toe gaan en hen uitleggen wat hij werkelijk
verkondigde. Hij wilde het aan hen overbrengen zonder dat ze vrees hoefden te hebben. Dit laat zien dat Paulus een oprecht
verlangen had om in eenheid en harmonie te wandelen. Paulus gaf echter nooit toe op het evangelie. En dit hele boek aan de
Galaten is daar een ijzersterk voorbeeld van. Maar ik denk wel dat het belangrijk is, dat we hier beseffen dat hij zich alle
moeite gaf om vrede te houden met deze mensen.
Ik heb wel meegemaakt dat sommige mensen verzen als deze hier in Galaten, hebben genomen, die heel ferm en bijna hard zijn,
omwille van het overbrengen van het evangelie. En ik heb mensen meegemaakt die deze zaken in het extreme hebben getrokken, omdat
ze er eigenlijk een behagen in scheppen om mensen te kwetsen. Ze brengen de dingen zo aanstootgevend als het maar kan, en
scheppen op de een of andere manier genoegen in de afwijzing en de vervolging die daar het gevolg van is. Nou, dat is niet de
instelling die Paulus had.
Paulus gaf geen duimbreed toe op het evangelie. En je mag veronderstellen dat als deze oudsten van Jeruzalem hadden verworpen
wat hij met hen overlegde, hij zijn uiterste best gedaan zou hebben het evangelie aan hen uit te leggen. Maar als ze het hadden
verworpen, mag je veronderstellen dat Paulus precies hetzelfde had gedaan als bij de Galaten. Zoals in hoofdstuk 1:7-8 waar hij
zegt dat als iemand een ander evangelie verkondigt, ongeacht wie hij is, al is het een engel uit de hemel, die zij vervloekt. Ik
geloof dat als de gemeente in Jeruzalem het evangelie had verworpen, er alle aanleiding is te geloven dat Paulus het stof van
zijn voeten zou hebben geschud en zou zijn doorgegaan.
Maar dat is niet gebeurd en het punt dat ik wil maken, is dat hij het probeerde en erin slaagde. Hij pakte het zo aan dat hij
geen aanstoot gaf. Hij legde het uit zodat deze oudsten zijn hart begrepen en begrepen wat hij aan het doen was. En ik geloof
dat Paulus daarvoor lof verdient. En ik denk dat wij moeten proberen dit voorbeeld na te volgen. We moeten beseffen dat sommige
van de dingen die wij verkondigen voor mensen aanstootgevend kunnen zijn. Maar we moeten doen wat we kunnen om dat te
verzachten. Er zijn manieren dat we persoonlijk en privé met mensen kunnen spreken zoals Paulus deed, maar dat is zeker niet
het evangelie verwateren.
Ik denk dat dit getuigt van wijsheid van de kant van Paulus. Het was geen compromis of toegeven, maar een goed voorbeeld. De
leiders waar hij het over heeft, die hier de leiding hadden, degenen die in aanzien waren, noemt hij bij name in het 9e vers.
Hij heeft het dan over Jakobus, de halfbroer van de Heer, die een opziener was in de gemeente, en Johannes, dat is de apostel
Johannes, een van Jezus’ apostelen, en ook de apostel Petrus. Dit zijn de drie leiders van de gemeente in Jeruzalem waar hij
privé mee sprak. Er kunnen best anderen bij geweest zijn, maar specifiek zijn het dezen waar Paulus mee overlegde. Dit zijn als
het ware de ‘grote vier’ die samen zijn.
Er kan hier heel wat meer over gezegd worden, maar de Schrift geeft niet veel details. Je kunt erover speculeren hoe het moet
zijn geweest om deze vier leiders samen te hebben. Het is echt alsof de vier hoekstenen van de gemeente, het fundament waarop
gebouwd werd, in vergadering waren. Ik geloof niet dat het allemaal moeilijk was of confrontatie. Ik geloof dat toen deze mannen
die zo vol van de roeping van God en van de liefde van God samen waren, het een geweldige tijd was om daarbij aanwezig te zijn
en getuige te zijn van wat er gaande was.
In vers 3 staat: Maar zelfs Titus, die bij mij was, werd niet gedwongen zich te laten besnijden, hoewel hij een Griek was.
Dit is dus wat ik denk, dat Paulus Titus speciaal meenam naar deze vergadering in Jeruzalem, als een bewijsstuk om hen te tonen
wat God in een mens kan doen die niet besneden is en niet onderworpen aan alle Joodse wetten en regels, maar toch vol van de
Geest van God.
Een van de sleutelwoorden in dit vers is, dat Titus niet ‘gedwongen’ werd om zich te laten besnijden. Het woord ‘gedwongen’
betekent dat je iemand tegen zijn wil in dwingt tot iets, of op zijn minst, tegen zijn voorkeur in. Het zou niet zijn eigen
keuze zijn om het te doen. Paulus zei dat hij het niet wilde doen tegen de wil van Titus in.
In een ander voorbeeld nam Paulus Timoteüs en besneed Timoteüs vanwege de aanstoot die het voor de Joden zou betekenen. Dat
wordt specifiek zo genoemd in Handelingen 16:3 . Het was dus mogelijk dat bij dezelfde omstandigheden Paulus ook Titus zou
hebben genomen en hem besneden om dezelfde reden. Maar Titus sprak uit niet besneden te willen worden. Of misschien stelde hij
het ter discussie: ‘Moet ik per se besneden worden’? Nou, Paulus dwong hem dus niet om het te doen.
Paulus probeerde dus zoveel mogelijk te voorkomen dat hij mensen kwetste als het redelijk en mogelijk was. Maar toen hij zag dat
dit echt een punt werd, wilde hij het Titus niet opdringen. En hij brengt ook in het 4e vers naar voren dat hij dit deed: 4 En
dat ter wille van de binnengedrongen valse broeders, die waren binnengeslopen om onze vrijheid, die wij in Christus Jezus
hebben, te bespioneren, om ons tot slavernij te brengen.
Dus nog een reden, dat kan een andere reden zijn geweest, maar één van de kwesties die Paulus aansneed is dat hij wist dat de
Joden op zoek waren naar iemand. Misschien hadden ze over Titus gehoord, misschien was Titus in die tijd al bekend om zijn
bediening en was bekend dat Paulus bij hem was, en ze lagen speciaal op de loer om te kijken of Titus wel besneden was.
En toen Paulus wist wat hun bedoeling was, zei hij: 5 voor hen zijn wij ook geen moment opzij gegaan door ons te onderwerpen,
opdat de waarheid van het Evangelie voortdurend bij u zou blijven.
Dat betekent eenvoudig dat hij totaal niet toegaf aan hen. Ook dat was dus een reden dat Titus zeker niet besneden werd. Als het
niet een strijdpunt was geworden, had Paulus Titus misschien wel besneden om te voorkomen dat mensen die niet dezelfde
openbaring hadden, gekwetst werden. Maar toen mensen er een strijdpunt van maakten, weigerde Paulus het te doen.
Ook hier zit een principe in. Er zijn bepaalde dingen die wij kunnen doen. We hebben alle vrijheid en recht om het te doen. En
als alles normaal is, dan tast je die vrijheid niet aan. Bijvoorbeeld, er zijn tegenwoordig zoveel religieuze tradities,
bijvoorbeeld kledingstijlen en allerlei dingen waar we vrijheid van keuze in hebben om te doen. Maar als het aanstootgevend
wordt voor mensen, denk ik niet dat we het recht hebben om maar onze gang te gaan en mensen te kwetsen.
Maar aan de andere kant, kan het zijn dat iemand er een strijdpunt van maakt en zegt: ‘Je mag niet prediken in mijn kerk
tenzij je een pak en een das draagt, anders kun je niet beweren dat je gered bent’. In dat soort dingen ga ik stelling nemen.
Als zij het tot een kwestie van leven en dood maken, van hel of hemel, of je gered of verloren bent, dan ga ik misschien juist
zonder pak prediken om te laten zien dat dit géén noodzakelijke voorwaarde is.
In zekere zin is dat wat Paulus hier met Titus deed. Hij dwong hem niet om zich te laten besnijden. Hij probeerde niemand
opzettelijk te kwetsen, maar als religieuze tradities in de plaats van of als toevoeging aan het evangelie probeerden te komen,
dan stond Paulus dat onder geen voorwaarde toe. Paulus gaf onder geen van dergelijke omstandigheden toe aan druk. Als het
vrijwillig was, ja, maar als het geëist werd, nee. Dan vertikte Paulus het.
Paulus bracht Titus dus mee naar Jeruzalem om hem aan de gemeente in Jeruzalem te laten zien. En om de zalving van God die op
zijn leven was te laten zien en te bewijzen dat het mogelijk was dat de Geest van God in je werkte zonder dat je je aan de
oudtestamentische wet hield. In vers 4 zegt hij dus dat hij dit deed met het oog op de valse broeders en nogmaals, dat zijn
dezelfde wettische Joden die hij genoemd had in de eerste verzen van Galaten, degenen die het evangelie verdraaiden en
beweerden: ‘Als je niet besneden wordt, kun je niet behouden zijn’.
En van deze valse broeders wordt gezegd dat ze binnengeslopen waren. Met andere woorden, ze deden het stiekem. Of ze kwamen
onder valse voorwendselen met de bewering dat ze er alleen maar waren om samen met hen te aanbidden en gemeenschap te hebben,
óf ze slopen letterlijk naar binnen zonder te zeggen waarvan of waarom ze kwamen. Op welke manier ook, ze kwamen onder
vermomming binnen. Ze kwamen met bedrog binnen en hun ware bedoelingen werden niet openlijk verteld.
Paulus zegt specifiek dat zij ‘waren binnengeslopen om onze vrijheid, die wij in Christus Jezus hebben, te bespioneren, om ons
tot slavernij te brengen’.
Ze hadden al een gedachte, en ze hadden al het oordeel geveld dat wat Paulus predikte, dat je niet de oudtestamentische wetten
hoefde te houden, en met name besnijdenis, zij hadden al de conclusie getrokken dat dit fout was. Ze kwamen niet objectief
binnen om uit te zoeken wat de waarheid was. Ze kwamen binnen om iets te zoeken dat hun vooropgestelde ideeën bevestigde en
bewees. En dat is verkeerd, helemaal verkeerd. En toen Paulus dat opmerkte, gaf hij geen seconde aan hen toe.
Laat me ook dit er nog aan toevoegen. De kwestie waar ze over spreken. Paulus brengt het in dit boek verschillend keren naar
voren. Er was geen twijfel aan dat de kwestie waar het over ging heel speciaal het ritueel van de besnijdenis was. Het ging
natuurlijk in wezen om veel meer, want als ze zich moesten houden aan het ritueel van de besnijdenis dan moesten ze ook alle
andere Mozaïsche wetten en regels houden. De reikwijdte hiervan ging dus veel verder. Maar dit was het hoofdpunt waarover ze
redetwisten. En er staat dat ze binnenkwamen om hun vrijheid te bespioneren. Dit is misschien een beetje bot, maar dit is
precies waar deze verzen over gaan, dus ik denk dat het goed is als je snapt waar het over gaat. Als ze binnenslopen om hun
vrijheid te bespioneren, dat is: of het waar was dat Paulus mensen toestond om Christen te worden zonder dat ze besneden werden,
hoe kom je daarachter? Je moet dan iemand gaan bespioneren. En je komt er onder normale omstandigheden niet achter of iemand
besneden is, door alleen maar naar hem te kijken.
Weet je wat ik denk dat hier gebeurde? Deze wettische Joden, deze zogenaamde ‘ik ben heiliger dan jij mensen’ die wel eens
eventjes deze heidenen op hun nummer kwamen zetten, die alles verkeerd deden, kwamen in de toiletten gluren. Loeren naar Titus
en anderen. Ze probeerden een glimpje op te vangen of deze kerels nou besneden waren of niet. Je vindt dat misschien een beetje
grof, maar dat is precies wat er aan de hand was. En in een poging om heilig te zijn en al deze heilige wetten op te leggen,
kijk eens wat ze deden! Ze zaten echt te gluren naar mensen en gaven toe aan immoraliteit en onfatsoenlijk gedrag!
Ze begingen dus eigenlijk een ergere overtreding dan waar ze Paulus en zijn mensen van beschuldigden. En dat allemaal onder het
mom van heiligheid. Allemaal onder het mom van gerechtigheid, de huichelarij hiervan is gewoon verbazingwekkend. En ik zie
vandaag de dag precies dezelfde dingen gebeuren. Er zijn sommige mensen met wie je kunt twisten over de waterdoop. Ze willen
redetwisten of je het nu moet doen ‘in de naam van Jezus’, of je ze onderdompelt of besprenkelt, of je houdt iemand net
zolang onder tot die echt bekering vertoont. Ze willen argumenteren over al die vormen. En voor hen is het zo’n heilige
kwestie, zo belangrijk, maar terwijl ze bezig zijn te proberen dit te bewerken worden ze boos op je. Ze gaan schreeuwen, ze gaan
gillen. Ik heb mensen gehad die zó boos werden dat ze me bijna gingen slaan omdat ik met hen van mening verschilde over een van
deze leerstellige kwesties.
En Jezus zei in hoofdstuk 13 van Johannes: 35 Hierdoor zullen allen inzien dat u Mijn discipelen bent: als u liefde onder elkaar
hebt. En 1 Korintiërs 13 zegt: ‘De grootste van deze is liefde’. We moeten de liefde zoeken en de liefde nastreven, etc.
Liefde is dus zeer zeker één van de kernzaken van het evangelie. En toch zijn mensen bereid om het gebied van liefde en in
eenheid met je broeder wandelen volledig te negeren om je een of ander onbenullig detail op te leggen en een of ander wettisch
onbenullig onderdeel van hun leerstelling te benadrukken. Maar dat is net zo huichelachtig als deze Joden, die zogenaamd naar
Antiochië gingen om deze christenen die niet heilig leefden te corrigeren. En in een poging hun gelijk te bewijzen gingen ze
geslachtsdelen gluren! Ze werden zelf immoreel. Zo werkt het gewoon niet.
Als je immoreel moet worden om iemand te corrigeren, moet je misschien eens even opnieuw gaan nadenken. Dan doe je iets niet
goed. Ik verzeker je dat er heel wat huichelarij was. Als het hart van deze mensen zuiver was geweest, hadden ze dit wel in de
gaten gehad. Ze hadden dan wel beseft: ‘Hé, dit is niet de manier waarop God wil dat ik deze dingen doe’.
Deze Joden kwamen dus binnengeslopen en er staat dat ze speciaal kwamen ‘om ons tot slavernij te brengen’. Ze waren op zoek
naar een foutje. Dat gebeurde heel vaak met Jezus. Vaak wordt er vermeld dat de farizeeën en de schriftgeleerden kwamen
luisteren, of ze Hem konden betrappen op zijn woorden, zodat ze Hem ergens van konden beschuldigen en daarmee de opperpriesters
en leiders van de farizeeërs konden ophitsen. En al die tijd stond Jezus die geweldige woorden te verkondigen die de levens van
mensen veranderden. Hij genas mensen en geweldige wonderen vonden plaats, maar deze leiders, deze schriftgeleerden en
farizeeërs ontvingen daar helemaal niets van, want ze waren alleen maar op zoek naar een foutje, alleen maar uit op een
probleem.
Dat was precies hoe ook deze Joden naar Antiochië kwamen. Ze kwamen daar met een verkeerde houding, ze waren niet objectief, ze
kwamen niet met een juiste hartsgesteldheid. Paulus zei: 5 voor hen zijn wij ook geen moment opzij gegaan door ons te
onderwerpen. Nogmaals, Paulus probeerde mensen te bedienen op het niveau waar ze waren, en als het alleen maar een kwestie was
dat iemand het niet begreep en vond dat Paulus zijn religieuze tradities schond, dan zou hij hebben geprobeerd daaraan tegemoet
te komen en geen aanstoot te geven. Maar toen hij de intenties van deze mensen zag dat ze met kwade bedoelingen kwamen, gaf hij
er geen seconde aan toe. Dat is wat hier staat.
Ik denk dat het heel belangrijk is dat je de volle bedoeling van wat Paulus hier zegt begrijpt als er staat dat ze geen moment
opzij zijn gegaan door zich te onderwerpen. Het woord onderwerpen hier betekent letterlijk ‘zwak zijn’ of ‘toegeven’.
Als Paulus zegt dat hij niet opzij ging, betekent dit dat hij niet toegaf. Hoe doe je dat? Door onderwerping. Hij zegt: wij
gingen niet opzij door onderwerping, geen moment. Weet je waar Paulus het over heeft? Wat is het als iemand in een situatie als
Paulus zit? Er komt iemand uit de gemeente in Jeruzalem. Dit waren afgevaardigden die kwamen iets onderzoeken, een bepaalde zaak
aan de orde stellen. Er zijn heel veel mensen die hen gewoon aanvaard en omarmd zouden hebben, alleen maar vanwege waar ze
vandaan kwamen. Daarom zouden ze hen gezag hebben toegekend. Ze zouden hen erkend hebben en autoriteit gegeven hebben,
etc.
En als je dat eenmaal doet, als je eenmaal iemand erkent en zo’n gezaghebbende positie toekent, kunnen ze heel wat ellende
aanrichten. Ze kunnen heel wat vernielingen aanrichten in een gemeente. Paulus zegt dat hij ze die ruimte niet gaf. Hij erkende
deze mensen niet en gaf helemaal niets aan hen toe. Ik heb dit gezien in kerken waar ik vroeger pastor ben geweest. Ik heb een
voorval meegemaakt waar ze onder druk van andere oudsten vonden dat er meer oudsten moesten komen. Ze vonden dat ze iemand
moesten aanstellen. Ik had gebeden over dit echtpaar dat ze in oudstenschap wilden aanstellen en het gaf me geen goed gevoel. Ik
had geen enkele fysieke reden, het waren eigenlijk prima mensen. Ze waren zelfs een van de eersten geweest die mijn onderwijs
aanvaard hadden. Ze hadden me nooit eerder aangevallen of zo. Ik voelde me dus niet bedreigd of zo door hen. Ze waren zelfs
vrienden. Maar het voelde gewoon niet juist om hen oudsten te maken.
Maar omdat ik geen concrete fysieke reden had, ging ik voorbij aan wat er in mijn hart was en stelde hen in een positie van
oudstenschap. En het duurde maar een paar weken tot de hele zaak omkieperde. Ze haatten mij. Ze probeerden mij die kerk uit te
schoppen. Ze logen over me, vertelden verhalen dat ik geld zou hebben gestolen, dat ik loog en allerlei soorten dingen die
gewoon belachelijk waren. Maar toen we die mensen eenmaal erkend hadden en in een positie van oudstenschap hadden geplaatst,
richtten ze heel veel schade in die kerk aan. En ik besefte dat als ik ze nooit die erkenning zou hebben gegeven, en als ze
gewoon leden van de kerk waren gebleven, dan hadden ze nooit enig gezag gehad om dat te doen. Ze zouden nooit de problemen
hebben kunnen veroorzaken die ze nu deden. Ik denk dat dit de reden is dat de Schrift zegt: ‘22 Leg niemand haastig de handen
op en heb geen deel aan zonden van anderen’ (1 Timoteüs 5:22). Paulus gaf instructies aan Timoteüs en zei in wezen: stel
niet iemand te snel aan, geef niemand voorbarig erkenning of autoriteit. Bid erover, zorg dat je er zeker van bent. Je mag geen
pasbekeerde in een positie van gezag stellen.
Zie je, Paulus was heel verstandig op dit gebied. Als mensen kwamen, ook al waren ze hogelijk aanbevolen door de kerk van
Jeruzalem, gaf Paulus ze geen enkele erkenning, hij gaf ze geen plaats of positie van leiderschap. Een onvolwassen bedienaar zal
in een poging in liefde te wandelen en vriendschap en gemeenschap aan mensen te verlenen, vaak mensen aannemen in hun kerk en
aanstellen als zondagsschoolleider, hen in een lofprijs- en aanbiddingteam plaatsen. Hen zelfs als oudsten of diaken aannemen,
in een poging om hen betrokken te krijgen. Dat is een manier die vaak wordt gebruikt om mensen bij de kerk betrokken te krijgen.
Maar wat je dan doet, je geeft die persoon in feite een plaats. Je geeft ze een deel van jouw autoriteit en leiderschap. Je
geeft die persoon een plaats in de kerk die hen in staat kan stellen onenigheid te zaaien. Ik zeg daarmee niet dat het allemaal
‘one-man-shows’ moeten worden en we niemand kunnen vertrouwen. Nee, er is een tijd en een plaats om dit te doen. Maar we
moeten hier heel voorzichtig in zijn.
En dat zien we hier bij Paulus. Paulus gaf niet snel toe aan mensen. Deze mensen kwamen aanzetten en hun instelling was helemaal
verkeerd. Ze kwamen met de verkeerde motieven. Maar Paulus was scherp genoeg om te doorzien wat er aan de hand was, en hij gaf
niet aan hen toe, geen moment. En vers 5 gaat verder met zeggen: opdat de waarheid van het Evangelie voortdurend bij u zou
blijven.
Dat is hier ook heel belangrijk. Hij gaf dus niet toe aan deze mensen, hij gaf hen geen plaats, maar waarom? Omdat hij jaloers
was? Omdat hij onzeker was? Je moet je motieven analyseren. Paulus zegt dat de reden dat hij dit deed was, opdat de waarheid van
het evangelie bij hen zou blijven. Het was niet persoonlijk. Het ging niet om een of ander persoonlijkheidsprobleem van de kant
van Paulus. Het was niet omdat hij onzeker was en niemand anders wilde erkennen.
Het is heel belangrijk dat je dit beseft. Want als iemand niet begrijpt wat ik zeg kun je hier heel cynisch door worden en
zeggen: ‘Ik ga niemand meer vertrouwen, en zo’. Maar daar heb ik het niet over. Het hangt van je motieven af. Als je
motieven zuiver zijn kun je zeggen: ‘Ik denk dat deze persoon nog niet klaar is voor leiderschap. Ik doe dit opdat de waarheid
van het evangelie zal overwinnen en zal slagen.’ Zie je, als dát je motieven zijn dan heb je gelijk om die leiderschapsrol
nog af te houden. Maar als je het uit persoonlijke motieven doet, vanwege ‘ik mag deze persoon niet’, of ‘hij kan beter
prediken dan ik’, of ‘ze vinden hem misschien aardiger dan mij’, of ‘wat gaat er met mij gebeuren en met mijn baan
gebeuren? Straks willen ze liever dat híj de pastor is in plaats van mij’, dan weet je dat het verkeerde motieven zijn. Voor
je iets doet, moet je eerst met die motieven afrekenen.
Jezus zei in Matteüs 7: voordat je de splinter uit iemand oog kunt verwijderen moet je eerst de balk uit je eigen oog
verwijderen. De motieven zijn dus zeker verkeerd als dat soort gedachten bij je spelen. Maar Paulus zegt hier dat hij het niet
uit zelfzuchtige motieven deed, maar opdat de mensen in het Woord van God zouden blijven en het Woord van God in hun leven niet
belemmerd zou worden.
In vers 6 zegt hij: Maar wat betreft hen die geacht werden iets te zijn – wat zij voorheen waren, doet er voor mij niet toe;
God ziet de persoon van de mens niet aan – zij dus die in aanzien waren, hebben mij verder niets opgelegd.
Nogmaals, ik denk dat hij het heeft over de vergadering in Jeruzalem van Handelingen 15. Hij spreekt hier eigenlijk over Petrus,
Jakobus en Johannes, zoals blijkt uit het volgende vers hier beneden. Hij heeft het over de drie leiders van de kerk, de drie
grootste leiders van de kerk van die dagen, naast Paulus. Ik bedoel, dit waren de zwaargewichten. Ik weet niet wie jij als de
grootste leiders van de kerk van vandaag beschouwt, maar wie het ook zijn, denk maar aan hen, en denk je dan eens in dat jij in
hun aanwezigheid zou zijn. Hoe zou jij reageren? Heel wat mensen zouden zwaar onder de indruk zijn. Heel wat mensen zouden zich
geïntimideerd voelen in hun bijzijn. Ik weet zeker dat je heel voorzichtig zou worden om jouw evangelie voor hen uit te leggen.
Je zou bang zijn iets verkeerds te zeggen en alles precies analyseren wat je zegt.
Een van mijn medewerkers hier huurde onlangs een hal. Hij had er met me over gesproken. Hij zou een dienst houden waarin hij het
Woord zou spreken en met mensen bidden en we hadden erover gesproken. En op de dag dat het zover was kwam ik hem tegen en zei
‘Vanavond is het zover hè’? En we raakten erover aan de praat. En vrij snel keek hij me aan en zei: ‘Jij bent toch niet
van plan te komen, niet?’ Ik zei: ‘Ik kom niet, want ik heb andere dingen te doen’. Maar hij zei tegen mij: ‘Kom
alstublieft niet. Kom niet, want ik kan nooit prediken als jij er bent’.
Nou, ik begrijp best wel wat hij zegt. Ik ben ook bij mensen geweest die ik zeer respecteerde en ik raakte ook geïntimideerd.
En dan ga je denken: ‘Zeg ik dit wel goed? Vinden ze het goed wat ik zeg, of keuren ze het af?’ Weet je, de vrees voor
mensen spant een strik. De meesten van ons, als je echt eerlijk zou zijn, als ze voor de drie machtigste mannen van de kerk van
tegenwoordig zou staan, zouden daardoor geïntimideerd raken. Maar Paulus zegt hier: wat die mensen ook waren, het maakt mij
niets uit, want God kent geen aanzien des persoons.
Dit wordt niet uit trots of arrogantie gezegd. Paulus is er niet op uit om andere mensen naar beneden te halen. Het was niet zo
dat hij andere mensen niet respecteerde of hoog achtte. Paulus was degene die ons zei anderen hoger te achten dan onszelf.
Paulus hield van deze mensen en wandelde zelf in liefde. Maar het maakt wel dat als het ging over de verkondiging van het
evangelie, hij zó overtuigd was dat wat hij zei niet van mensen kwam, dat het er niet toe deed of het Petrus, Jakobus of
Johannes was. Het deed er volstrekt niet toe wie het was, hij was niet bang om het te verkondigen omdat hij het rechtstreeks van
God zelf had ontvangen. Hij had een rechtstreekse openbaring. Hij had het niet geleerd van een mens. Hij had geen enkel
voorbehoud of voorzichtigheid over de echtheid van zijn openbaring.
En dit is krachtig. Dat was één van de dingen die Paulus zo’n overtuigingskracht gaf. Hij was zó volledig overtuigd.
Voordat we tot andere mensen kunnen spreken en het evangelie effectief kunnen communiceren moeten we weten dat wat we spreken
niet een lering van mensen is. We moeten weten dat wat we spreken waar is. Want ik beloof je, als iemand het woord verkondigt,
zal er altijd iemand zijn die het betwist. Er zal altijd iemand zijn die je bekritiseert. En als jij een van die twijfelaars
bent, zo’n tuimelaar die heen en weer zwaait tussen meningen. Je zegt het ene ding als je bij de ene groep mensen bent, en het
andere als je bij een andere groep bent, dan garandeer ik je dat je niet effectief zult zijn. God zal je niet echt gebruiken en
mensen zullen dat niet volgen.
Er moet gewoon een gezaghebbend geluid zijn. Net zoals er staat in 1 Petrus 4:11 Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van
God.
Hier wordt het woord ‘Orakel’ gebruikt, een beschrijving van het heilige der heiligen, waar de ark van het verbond was, met
het getuigenis erin. Er staat dat als je spreekt, spreek dan als het Woord van God. Je moet naar Gods Woord gaan en wéten dat
wat je zegt van God is. En als het dat is, zou je niet bang moeten zijn. Je moet door niemand geïntimideerd worden. Het doet er
niet toe wie het is. Paulus geeft hier een heel goed voorbeeld. Dit is niet een uitspraak van verwerping of afwijzing, of
veroordeling van deze mensen. Het is gewoon een uitspraak over hoe zeker hij is, dat wat hij verkondigt van God is.
En hij vertelt dat toen hij het met hen besprak, zij niéts aan zijn boodschap toegevoegd hebben. Ze zeiden niet: ‘Paulus, je
hebt het voor 90% goed. Hier is nog een stukje dat ontbreekt’. Ze konden er niets aan toevoegen. Dit zijn de mensen die
persoonlijk met Jezus wandelden. Maar ze konden er helemaal niets aan toevoegen.
Het is mijn persoonlijke mening dat ik zelfs denk dat ze er niet alleen niets aan konden toevoegen, maar dat ze gewoon
overdonderd en onder de indruk waren van de zalving en de openbaring die op Paulus was. Later spreekt Petrus in een van zijn
brieven over Paulus. En hij had het over: onze geliefde broeder Paulus naar de hem gegeven wijsheid u geschreven heeft, 16
evenals in alle brieven, wanneer hij over deze dingen spreekt. Daarin is een en ander moeilijk te verstaan, wat de onkundige en
onstandvastige lieden tot hun eigen verderf verdraaien, evenals trouwens de overige schriften.
Dat staat in 2 Petrus 3. Petrus sprak daar over de openbaring die Paulus had. Petrus laat hier zien dat hij versteld stond van
de openbaring die Paulus had en zegt dat er sommige dingen moeilijk te begrijpen zijn, maar hij had er getuigenis van in zijn
hart. Ik geloof dat de oudsten in de kerk van Jeruzalem bijzonder onder de indruk van Paulus waren. Ik denk dat ze er niet
alleen niets aan toevoegden, maar zeer ijverig allerlei aantekeningen maakten die heel wat toevoegden aan de dingen die zij zelf
zeiden.
Paulus’ openbaring was enorm. Het punt dat hij hier dus maakt is, dat hij zegt dat toen hij naar de kerk in Jeruzalem ging, en
liet zien wat hij predikte en alles aan hen voorlegde, dat ze er niets aan toegevoegd hadden, en er niets van afgedaan hadden.
Met andere woorden, het was compleet zoals het was. Precies op de manier zoals Paulus het naar voren bracht. En dat is de reden
dat Paulus deze uitspraken kon doen in Galaten 1 in de trant van: als ook maar iemand, zelfs al is het een engel iets anders
predikt dan wat ik tot jullie predik, die zij vervloekt. Ik zeg je dat dit heel wat consequenties inhoudt voor iedere
individuele prediker. Het stelt zeer duidelijk vast wat het evangelie is. En dat Paulus dit niet van mensen had ontvangen, maar
wat hij vertelde kwam rechtstreeks van God en we kunnen ons leven erop baseren.
En de vroege nieuwtestamentische kerk, de mensen die op aarde met Jezus hadden gewandeld, ondersteunden dit getuigenis en
voegden helemaal niets toe aan wat Paulus te zeggen had. Ook zij geloofden dat het een bovennatuurlijke, goddelijke openbaring
van God was. Maar in tegenstelling daarmee was, dat ze niet alleen niets toevoegden aan wat hij te zeggen had, maar aan de
andere kant: 7 Maar integendeel, zij zagen dat aan mij het Evangelie onder de onbesnedenen1 toevertrouwd was, zoals aan Petrus
dat onder de besnedenen.
Ik sla even vers 8 over, daar kom ik straks op terug, want dat is een tussenzin en om de betekenis daarvan te begrijpen moeten
we even doorlezen. Dus, hij zegt hier dat het evangelie onder de besnedenen aan Petrus was toevertrouwd: 9 En toen Jakobus,
Kefas en Johannes, die geacht werden steunpilaren te zijn, de mij gegeven genade erkenden, gaven zij mij en Barnabas de
rechterhand van gemeenschap, opdat wíj naar de heidenen en zíj naar de besnedenen zouden gaan. 10 Alleen moesten wij wel aan
de armen denken; en ik heb mij ook beijverd juist dit te doen.
Met andere woorden zegt hij, dat in plaats van dat ze iets toe te voegen hadden aan wat hij zei, of iets te corrigeren hadden,
erkenden zij dat God de evangelieverkondiging aan de heidenen aan Paulus had toevertrouwd. Ze omarmden hem als een broeder en
zeiden: ‘Wat je doet is goed. Wij zullen naar de Joden gaan, en jullie gaan naar de heidenen’. Ze hebben de handen
ineengeslagen tot samenwerking. En Paulus noemt dit om bij de mensen in Galatië in herinnering te brengen, dat de kerk van
Jeruzalem hetzelfde evangelie verkondigde dat hij predikte.
Maar deze wettische Joden die naar de streek Galatië waren gekomen en waren begonnen om toe te voegen dat je ook de wet moest
houden, besneden worden, enz., waren afvalligen. Ze handelden op eigen houtje, ze hadden niet de instemming van hun thuiskerk in
Jeruzalem, het was niet wat Paulus predikte, het was onjuist. Wat Paulus in principe deed was alle gezag en autoriteit die ze
beweerden te hebben wegnemen. Alleen maar omdat ze uit Jeruzalem kwamen, of alleen maar omdat ze Joden waren, gaf hen nog geen
gezag. Paulus had al het zegel van de goedkeuring op zijn verkondiging gekregen van de kerk in Jeruzalem.
In vers 8 staat: Want Hij die krachtig door Petrus werkte met het oog op een apostelschap onder de besnedenen, werkte ook
krachtig door mij met het oog op de heidenen. En dit zegt niet dat er twee verschillende Evangeliën zijn. In het 9e vers wordt
genoemd dat zij naar de Joden zouden gaan en Paulus naar de heidenen. Maar er zijn geen twee Evangeliën. Er bestaat niet een
evangelie voor de besnedenen en een evangelie voor de onbesnedenen. Dit gaat alleen maar over dat de nadruk was dat Paulus naar
de heidenen zou gaan en Petrus naar de Joden.
En dat vind ik echt verbazingwekkend. Want als je de dingen vanuit een menselijk standpunt benaderd, was Paulus de perfecte
kandidaat om naar de Joden te gaan. Paulus was een Hebreeër onder Hebreeën, hij kende alle Joodse gewoonten, hij kende alle
geschriften. Hij had kunnen argumenteren en debatteren. Hij kon gewoon iedereen overtuigen. Hij was zó sterk in al die
gebieden, dat hij in het natuurlijke de volmaakte kandidaat leek om tot de Joden te prediken. En aan de andere kant, zou Petrus
een geweldige keus zijn om aan de heidenen te verkondigen. Want Petrus was zelf een halve heiden. Ik bedoel dat uit sommige van
de dingen die Petrus deed, hoewel we niet zoveel informatie daarover hebben, maar wel bleek dat Petrus zeker geen farizeeër der
farizeeërs en geen Hebreeër der Hebreeën was en hij had zich zeker niet vlekkeloos aan de wet gehouden. Hij had al die dingen
niet gedaan. Voor Petrus was het gemakkelijk geweest de heidenen te begrijpen. Die deden ook al die dingen.
Wij zouden al deze dingen vanuit menselijk oogpunt hebben benaderd, dat is de manier waarop mensen vandaag de dag mensen
uitzoeken. Iemand komt rechtstreeks van de straat, ze zijn vals, boos en bitter geweest en wij denken onmiddellijk: dat is het
soort mensen tot wie jij moet gaan getuigen. Nou, het zou je nog eens kunnen verbazen. Er zijn heel wat bijzonder ruwe mensen
tot wie God mij heeft geleid om mee te spreken. En ik heb nooit een druppel drank gedronken, nooit een sigaret gerookt of wat
ook van die dingen.
Ik herinner me nog een keer in Vietnam, en natuurlijk was de zonde in Vietnam gewoon totaal losgeslagen. Ik bedoel, er was in
wezen geen enkele beperking. De regering stimuleerde in feite zelfs allerlei soorten immoraliteit en verschrikkelijke dingen
gebeurden daar, en dat vonden ze een soort vergoeding voor de soldaten die al die ellende hadden meegemaakt. Er was dus gewoon
héél veel zonde. Er waren heel weinig mensen die daar een heilig leven leidden. En ik probeerde te getuigen tot een sergeant.
En ik weet nog dat ik maar bleef herhalen hoe belangrijk het voor hem was om wedergeboren te worden. En hij bleef maar naar mijn
getuigenis vragen. En ik was verlegen ermee, want ik wilde hem niet vertellen dat ik nog nooit een krachtterm had gebruikt, nog
nooit een druppel drank had gedronken, nooit een sigaret had gerookt. Ik dacht dat hij me gewoon zou uitlachen, want dat was
bepaald niet normaal voor iemand daar. Maar toen ik maar tegen hem bleef getuigen, dreef hij me tenslotte in een hoek en zei:
‘Kijk, ben jij nu wel of niet gered. Ik wil weten hoe jij dan gered werd’.
Ik vertelde hem dus eindelijk: ik was acht jaar oud, toen ik overtuigd werd van zonde en me bekeerde. Ik werd wedergeboren en
heb nooit iets van deze dingen gedaan. En toen ik dat tegen hem vertelde, deed ik het verontschuldigend. Maar deze man kreeg
tranen in zijn ogen en zei: er moet wel een God zijn, als jij gered kunt worden in deze tijd en te leven zonder ál dit soort
dingen te doen, dan moet er wel een God bestaan. En het bleek dat dit waarschijnlijk het beste getuigenis was, dat deze man ooit
had kunnen krijgen.
Weet je, dat had ik zelf nooit bedacht. Ik zou het zelf nooit hebben uitgekozen. Deze man leefde vreselijk in zonde en ik had
altijd gedacht dat er dan iemand nodig was die dezelfde dingen had meegemaakt waar hij doorheen was gegaan, maar zo werkte het
gewoon niet. Het is net als de Schrift zegt in 1 Korintiërs 1:27 Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God
uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; 28 en
wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn
kracht te ontnemen, 29 opdat geen vlees zou roemen voor God.
God kiest gewoon anders dan wij. In feite denk ik zelfs dat Hij het leuk vindt om een onwetend iemand te gebruiken om een grote
intellectueel iets te leren. En soms gebruikt hij een grote intellectueel om een onwetend persoon te bereiken. Ik zeg niet dat
het zo moet, maar er zijn zeker voorbeelden dat het zo gebeurd is, en het kan zeker zo gaan. Paulus en Petrus zijn daar
voorbeelden van.
Petrus ging naar de Joden en Paulus ging naar de heidenen, precies omgekeerd aan wat mensen zouden hebben bedacht, en ze waren
zo meer effectief dan door te doen wat logisch was. We hebben nodig door God geleid te worden. We kunnen niet maar Gods roeping
op ons leven zelf uitkiezen alleen maar op basis van persoonlijke voorkeuren, achtergrond, ervaringen, talenten en dat soort
dingen. We moeten verder gaan dan dat, en God doet dingen vaak totaal anders dan wat wij bedenken.
Vers 11: Maar toen Petrus naar Antiochië gekomen was, ging ik openlijk tegen hem in, omdat hij te veroordelen was.
Paulus begint hier te laten zien hóe stellig hij was over het evangelie dat hij predikte en hoe totaal compromisloos hij was.
Nogmaals, hij doet dit niet kwaadaardig, vanuit een boos hart, maar zelfs toen Petrus, de apostel Petrus, de persoon die hoger
geacht werd dan welk ander persoon ook in het christendom van die tijd, toen hij naar Antiochië kwam, ging Paulus openlijk
tegen hem in omdat hij het verkeerd deed. Er staat in vers 14 dat hij hem openlijk voor iedereen bestrafte. Paulus was gewoon
totaal zonder vrees op dit gebied. En de reden daarvoor was, omdat hij wíst dat hij zijn openbaring rechtstreeks van God had
gekregen.
Zie je, wanneer je tijd doorbrengt in de aanwezigheid van God, en als God de Almachtige iets aan je geopenbaard heeft, ben je
niet bang voor wat iemand anders te zeggen heeft. Als mensen geïntimideerd zijn door iemand anders die een geweldige reputatie
heeft, komt dat omdat ze geen tijd hebben doorgebracht in de aanwezigheid van God de Almachtige. Als jij in de aanwezigheid van
God de Almachtige komt en God communiceert met je, dan zul je geen vrees voor mensen hebben. En Paulus vreesde Petrus niet. Toen
Petrus naar Antiochië kwam, weerstond Paulus hem openlijk, omdat hij te veroordelen was. Ik denk dat het ook belangrijk is om
op te merken dat Paulus dit niet in Jeruzalem deed. Hij deed het in Antiochië. Antiochië was als het ware de basis, het
hoofdkwartier van Paulus, vanwaar hij vertrok op zijn zendingsreizen. Het was de gemeente waar Barnabas vandaan kwam, die hem
had gehaald. Hij verbleef daar ook een keer meer dan een jaar. Dit was als het ware Paulus’ hoofdkwartier, zijn thuisbasis. De
thuisbasis van Petrus daarentegen was Jeruzalem, en toen Paulus in Jeruzalem was, confronteerde Paulus hem niet op dezelfde
manier.
Daar kunnen allerlei verschillende redenen voor zijn. Ik weet niet alle redenen, want Paulus geeft ze niet. Dus ik ga niet
speculeren en raden. Zijn bedoeling was niet om Petrus te kwetsen of te beschadigen; zijn bedoeling was in ieder geval niet om
Petrus te vernederen, zijn doel was de bevordering van het evangelie. Paulus zette dingen recht en zei Petrus openlijk: dit
soort huichelarij willen we hier niet hebben.
Wat er namelijk in vers 12 was gebeurd: Want voordat er enkelen uit de kring van Jakobus gekomen waren - dat gaat over Jakobus,
de leider van de kerk in Jeruzalem, de halfbroer van de Heer - at hij - sprekend over Petrus - samen met de heidenen; maar toen
die kwamen – dat zijn die enkelen uit de kring van Jakobus - trok hij zich terug en zonderde zich af uit vrees voor hen die
uit de besnijdenis waren. 13 En ook de andere Joden huichelden met hem mee, zodat zelfs Barnabas zich door hun huichelarij liet
meeslepen.
Waar hij het over heeft is, dat in het 10e hoofdstuk van Handelingen, Petrus naar het huis van Cornelius was gegaan. Cornelius
en zijn familie waren heidenen. En God had Petrus een visioen gegeven van een laken dat neergelaten werd met al die onreine
dieren erin die voor de Joden verboden waren om te eten. En God gaf Petrus opdracht om die onreine dieren te slachten en te
eten. Maar Petrus zei: ‘Nee Heer, dat doe ik niet’. En de Heer zei tegen hem: ‘Ik heb ze gereinigd, noem ze niet langer
onrein’. Dat bracht natuurlijke flinke verwarring in het denken van Petrus. Een Jood die helemaal niet gewend was om die
onreine dieren te eten. En God zegt dan: ‘Het is oké om deze onreine dieren te eten. Al deze voedingsvoorschriften zijn niet
meer van toepassing, het is nu prima om dit te eten’. En terwijl Petrus hierover aan het nadenken was, bleek dat er mannen van
Cornelius waren gekomen en ze vertelden hem dat God in een visioen aan Cornelius was verschenen en hem had opgedragen om mensen
naar Joppe te sturen en naar Petrus te vragen. Opdat hij zou komen en tot hen prediken, en tot hen de woorden spreken die ze
nodig hadden om te horen en tot geloof te komen en daardoor het eeuwige leven te ontvangen. En opeens liet God in Petrus hart
zien dat dit de betekenis van het visioen was.
Daarvoor waren de heidenen onrein. Het was onrein om met hen om te gaan. Het was onrein om met deze heidenen te eten. Maar God
liet Petrus zien dat hij geen mens te min of onrein mocht noemen. Dat was precies wat Petrus tegen Cornelius zei. Hij herhaalde
dit als interpretatie van wat deze geestvervoering, dit visioen, te betekenen had. Petrus vertelde dus het evangelie aan
Cornelius. En die werd wedergeboren en in de Heilige Geest gedoopt. En je kunt zien dat hij ook met deze mensen samen gegeten
heeft. In Handelingen 10:48 staat: …... Toen vroegen zij hem enkele dagen bij hen te blijven.
De schrift zegt niet wat Petrus deed, maar blijkbaar bleef hij daar een poosje, omdat in Handelingen 11 de kerk in Jeruzalem
lucht kreeg van wat er gebeurd was en ze riepen Petrus bij zich en dit zeiden ze tegen hem: U bent binnengegaan bij mannen die
onbesneden zijn, en u hebt met hen gegeten (Handelingen 11:3).
Petrus had dus samen met deze heidenen gegeten. Blijkbaar was hij daar enige tijd gebleven en had gemeenschap met hen en at met
de heidenen samen. En de kerk in Jeruzalem riep hem daarover ter verantwoording. Paulus geeft daar wat meer uitleg over hier,
hij verwijst hiernaar. Met andere woorden zegt hij: Petrus, het is je te verwijten. Je wist wel beter, je had op moeten staan.
Je had tegen de mensen moeten zeggen: ‘Het volgen van deze Joodse wetten is niet noodzakelijk voor redding, want God heeft je
dat in een visioen geopenbaard. En je hebt ernaar gehandeld. Je werd door de Geest geleid en je wist in je hart dat dit juist
was om te doen. Maar toen de wettische Joden kwamen en je wist dat ze je zouden aanvallen omdat je met de traditie brak, toen
scheidde je jezelf van de heidenen waarmee je gegeten had af. Je bent met hen omgegaan, maar toen deze Joden kwamen, nam je
afstand en ging je apart eten. Met andere woorden, dat is huichelarij. Het gaat erover dat het een leugen was, het was een
misleiding. En hij zegt dat de andere Joden die bij hem waren, zo huichelden dat zelfs Barnabas meegesleept werd met hun
huichelarij, zoals er staat in vers 13. En Barnabas was Paulus’ metgezel, Paulus’ rechterhand. Paulus zegt dat zelfs
Barnabas werd meegesleept door dit. Paulus verweet Petrus dus openlijk voor iedereen over deze zaken.
En vers 14 zegt dan: Maar toen ik zag dat zij niet juist wandelden, overeenkomstig de waarheid van het Evangelie, zei ik tegen
Petrus in het bijzijn van allen: Als u die een Jood bent, naar heidens gebruik leeft en niet naar Joods gebruik, waarom dwingt u
dan de heidenen op de Joodse manier te leven?
Hij zegt, als jij in staat bent als een heiden te leven, als jijzelf je niet aan alle Joodse wetten hoeft te houden, waarom
probeer je dan een heiden te dwingen als Jood te gaan leven en al die wetten te houden? Als jij ze zelf niet houdt, waarom
predik je dan aan een ander om ze te houden? Je moet wat je preekt ook praktiseren. Paulus noemde hem een huichelaar en een
hypocriet voor het front van al deze mensen!
Dat is verbijsterend. Maar ik ga hierdoor echt niet minder denken over Petrus. Het doet mij denken dat Petrus een vergissing
beging, het laat me zien dat hij op dit punt zwak was en bang was voor wat anderen zouden zeggen. Maar het laat me aan de andere
kant zien dat dit ook iets positiefs zegt over Petrus. Want Paulus verweet hem openlijk, maar er is nergens in de Schrift ook
maar één aanduiding of ook maar het geringste bewijs dat Petrus Paulus haatte vanwege deze affaire of boos was of zich
ergerde. Maar zoals ik al heb gezegd, in 2 Petrus 3 zegt Petrus over Paulus: 15 en houd het geduld van onze Heere voor
zaligheid; zoals ook onze geliefde broeder Paulus, naar de wijsheid die hem gegeven is, u geschreven heeft, 16 zoals ook in alle
brieven, wanneer hij deze dingen ter sprake brengt. Daaronder zijn sommige zaken die moeilijk te begrijpen zijn, die de
onkundige en onstandvastige mensen verdraaien, tot hun eigen verderf, net als de andere Schriften.
Petrus zei dat wat Paulus schreef Schrift was. Hij noemde het Schriften en noemde hem onze geliefde broeder Paulus. En ik geloof
dat dit ten voordele van Petrus spreekt, en dat Petrus blijkbaar zichzelf vernederde. Petrus maakte een fout. Maar toen hij
daarop werd aangesproken is er geen enkele indicatie dat hij opstandig werd.
Petrus had hier aanstoot aan kunnen nemen, hij had een scheuring in het Lichaam van Christus kunnen veroorzaken, maar niets
daarvan gebeurde. Dit doet me dus niet minder denken van Petrus. Hij was ook mens, hij maakte een fout, hij was bevreesd voor de
mening van andere mensen. Maar toen hij aangesproken werd, vernederde hij zichzelf. En dit laat mij heel veel goeds zien over
Petrus.
Het toont mij ook dat Paulus bij niemand bang was om een confrontatie aan te gaan. Ook al was het een engel van God geweest, dan
nog had hij hem gecorrigeerd! Paulus wíst dat wat hem was gegeven van God was, en hij gaf er geen duimbreed op toe. Hij ging in
liefde naar andere mensen uit, deed zijn uiterste best geen aanstoot te geven, maar als ze probeerden het evangelie, wat de
waarheid was, te veranderen, ging Paulus daar geen seconde voor opzij.
In vers 15 zegt hij: Wij, die van nature Joden zijn, en geen zondaars uit de heidenen.
Hij zegt: wij zijn als Joden geboren en niet als de heidenen. Wij hadden de verbonden en de beloften van het verbond.
In vers 16 zegt hij: weten dat een mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken van de wet, maar door het geloof van Jezus
Christus. En ook wij zijn in Christus Jezus gaan geloven, opdat wij gerechtvaardigd zouden worden uit het geloof van Christus en
niet uit werken van de wet. Immers uit werken van de wet wordt geen vlees gerechtvaardigd.
Hier gaat Paulus over naar leerstellige zaken. Hiervoor heeft hij vooral het punt gemaakt dat wat hij zegt de waarheid is, en
uitgelegd dat de reden dat het de waarheid is, is dat het door openbaring kwam. Hij gaf enkele geschiedenisfeiten om aan te
tonen dat het niet door mensen kwam maar door openbaring van God.
Nu gaat hij over naar leerstellige zaken. En de rest van dit hoofdstuk bevat hier nog veel meer van, waar we nog heel veel tijd
aan kunnen besteden. Maar hij zegt eigenlijk dat Petrus dit ook wist. Dat Petrus als geboren Jood niet meer toegang tot God had
dan een heiden. De enige manier om tot God te komen is door geloof. Iemand wordt niet gerechtvaardigd door de werken der
wet.
Paulus maakte dit punt duidelijk in het boek Romeinen, hoofdstuk 3, 4 en 5. Heel krachtig, heel veel materiaal is hierover. Hij
zegt: we worden niet gerechtvaardigd uit de werken van de wet, máár uit het geloof VAN Jezus Christus. Let op de terminologie
hier. Hij zegt niet het geloof IN Jezus Christus, maar het geloof VAN Christus. En in dit vers herhaalt hij dit nog eens: opdat
wij gerechtvaardigd zouden worden uit het geloof VAN Christus. En in vers 20 zegt hij nogmaals dat hij nu leeft door het geloof
VAN de Zoon van God. Niet geloof IN de zoon van God, maar geloof VAN de zoon van God.
Sommige mensen vragen zich af, wat dan het verschil is. Nou, ik geloof ook dat wij geloof IN Christus moeten hebben. Dat is op
zich technisch niet verkeerd. Maar deze verzen zeggen dat wij gerechtvaardigd worden door het geloof VAN Christus, het geloof
VAN God. Wat er in feite gebeurde is, dat het God was die geloofde en redding en behoud tot stand bracht. Je kunt helemaal niet
wedergeboren worden met menselijk geloof.
Er bestaat een menselijk geloof en er bestaat een bovennatuurlijk geloof. En helaas proberen de meeste mensen hun menselijk
geloof te gebruiken om te geloven en van God te ontvangen. En dat gaat gewoon niet! Als jij in God wilt geloven, moet je geloven
in dingen die niet gezien kunnen worden. En het menselijk geloof is beperkt tot wat het kan zien, horen, proeven, ruiken en
voelen.
Toen ik opgroeide vertelden ze me altijd dat het geloof was, om in een stoel te gaan zitten waarin je nog nooit eerder had
gezeten. Het was geloof om in een vliegtuig te reizen want jij weet helemaal niet hoe een vliegtuig kan vliegen, enzovoorts.
Nou, dat is een soort geloof. Het is geen feit, maar een geloof. Maar het is een geloof dat op zintuiglijke kennis is gebaseerd.
Bijvoorbeeld, als jij een stoel zou zien die eruit zag alsof hij ieder moment in elkaar kon storten, hij had drie in plaats van
vier poten en hing opzij en is gescheurd en kapot, en als ik zou zeggen: ‘Ga in deze stoel zitten’. Dan doe je het niet
omdat dit gebaseerd is op zintuiglijke kennis.
Maar als ik je ga vertellen in God te geloven, die je nog nooit gezien hebt, moet dat gebeuren op basis van een geloof dat
zintuiglijke kennis te boven gaat. Dat soort geloof komt in feite rechtstreeks VAN God. Dat is wat de Schrift zegt in Efeziërs
2:8 Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave; - dat zegt dat dit geloof een
geschenk van God is - 9 Niet uit de werken, opdat niemand roeme.
Dit geloof komt gewoon letterlijk niet van jou. God moet aan jou geloof toedelen en dat geloof heb je nodig om wedergeboren te
worden! Dat is een krachtige waarheid!
Ik weet dat sommige mensen het belang hiervan niet begrijpen, maar voor mij is dit enorm belangrijk. Want de meeste mensen
hebben dit idee dat ze ‘klein’ geloof hebben. Hun geloof is maar minimaal, ze hebben zo weinig geloof dat het niet in staat
is iets voort te brengen. Ze zien hun geloof als ontoereikend. Maar de waarheid is, dat als je wedergeboren wordt, je niet
wedergeboren werd met menselijk geloof, maar het was HET geloof VAN God dat aan je werd toebedeeld.
Romeinen 10:17 zegt: Zo is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord van God.
Als jij het Woord van God hoort, brengt God letterlijk Zijn geloof aan je over. En als jij er gebruik van maakt, en die gift van
geloof dat in je wordt gegeven gebruikt en zegt: ‘Ja, ik geloof en ik ontvang’, dan gebruik je in feite het geloof ván God.
Het is jouw geloof, want Hij heeft het aan jou gegeven, maar het is Zijn geloof. En dat betekent weer dat het niet tekortschiet.
Het is niet onbetekenend. Het is niet minder dan nodig is, het is méér dan genoeg. Gods geloof is voldoende. Je hebt helemaal
geen geloofsprobleem, je hebt alle geloof dat je nodig hebt, je moet alleen beginnen te begrijpen wat we hebben en hoe dat te
gebruiken. En de wetten die geloof regeren, enz. Ik geloof dat dit een enorme waarheid is.
Twee keer in dit vers en nog een keer in vers 20 sprak Paulus over het geloof VAN Jezus Christus. Niet maar over geloof IN Jezus
Christus. Het is waar, je stelt geloof IN Jezus Christus, maar je hebt ook het geloof VAN Jezus Christus. En hij zei tegen
Petrus: Je weet dat het zo zit, je weet dat je niet gerechtvaardigd kunt worden door je eigen inspanningen, door wat jij doet.
Je moet het als een geschenk aanvaarden, en God geeft je dit bovennatuurlijke geloof om te geloven voor dingen die je niet kunt
zien. En hij zegt: Dat is wat wij gedaan hebben. Wij zijn gerechtvaardigd door het geloof van Christus en niet door de werken
van de wet.
De uitdrukking werken uit of van de wet wordt hier een aantal keren gebruikt. Het wordt hier in het 16e vers gebruikt en nog een
aantal keren in de Schrift en er wordt altijd in een negatief verband over gesproken. Wat dit feitelijk zegt, is dat je niet
gered kunt worden door je eigen inspanningen, niet door de dingen die jij doet. Maar er zijn ook werken van geloof. Met andere
woorden, hier wordt niet gezegd dat het er niet toe doet wat je doet. Het zegt alleen dat je niet gerechtvaardigd, niet behouden
kunt worden door wat je doet. Maar wat je doet is wel degelijk belangrijk.
Er wordt ook over positieve werken gesproken. Bijvoorbeeld in 1 Tessalonicenzen 1:3 en ook in 2 Tessalonicenzen 1:11 spreekt de
Schrift over de werken van geloof. Je kunt dus dingen doen, gemotiveerd uit geloof, en die dingen zijn positief. Er wordt in de
Schrift gesproken over een werk van liefde. Alles komt in wezen neer op je motivatie. Als jij iets doet, een werk, een
handeling, om Gods gunst te verdienen, dan is dat een werk uit de wet en dat baat je helemaal niets. Als jij iets doet, niet om
Gods gunst te verdienen, maar omdat je gelooft dat je Gods gunst al hebt en omdat je God liefhebt en het uit geloof doet, uit
liefde, uit dankbaarheid naar God, dan is dat de juiste motivatie.
Als iemand zijn tienden geeft, zo van: ‘God, ik moet dit doen en als u ziet wat ik doe, wil u me dan helpen, wilt u me dan
alstublieft zegenen, want kijk eens wat ik gedaan heb’. Dat is een werk uit de wet. En dat zal je niets baten. Maar als jij
geeft uit: ‘Vader, ik dank U, U hebt mij alles al gegeven. En ik houd zoveel van U dat ik graag aan U terug wil geven. Ik weet
niet hoeveel ik moet geven, maar Uw woord zegt: geef 10%. Dus ik geef 10%. Ik wil zelfs graag meer geven omdat ik van U houd. En
ik wil aan U geven en ik wil graag Uw koninkrijk gevestigd zien. U hebt zoveel aan mij gegeven, hier, ik wil dit aan U geven’.
Zie je, dat is een werk van geloof. Het lijkt precies hetzelfde. Je geeft misschien precies hetzelfde bedrag, maar het is het
motief dat erachter zit. 1 Korintiërs 13 zegt: 3 Al zou ik al mijn bezittingen uitdelen tot levensonderhoud van arme mensen, en
al zou ik mijn lichaam overgeven om verbrand te worden, maar ik had de liefde niet, het baatte mij niets.
En er zijn enorme aantallen mensen die niets gehad hebben aan hun geven, omdat hun motivatie helemaal verkeerd was. Het was een
werk uit de wet in plaats van een werk van geloof.
En zo zit het als mensen wetticisme gaan prediken, als mensen dingen gaan prediken als waar Paulus hier mee te maken heeft,
besnijdenis en het houden van de oudtestamentische wetten. Tegenwoordig beseffen heel veel mensen niet dat ze wettisch zijn,
omdat ze niet geloven in besnijdenis en niet geloven in de tien geboden en alle dierenoffers en nieuwe maan en al dat soort
dingen. Ze hebben misschien de uiterlijke handelingen veranderd, maar het is nog steeds de oude wettische mentaliteit. Het is
alsof je dezelfde weg berijdt, met dezelfde bestemming, maar alleen in een andere auto. In plaats van besnijdenis, geloven we nu
dat je op een bepaalde manier met water gedoopt moet zijn. Of als je niet met water gedoopt bent ‘in de naam van Jezus tot
vergeving van zonden’, dan ben je niet wedergeboren en ga je naar de hel. Of ze preken dat als je je haar niet opgestoken hebt
op je hoofd, of je draagt make-up of je draagt juwelen, dan ga je naar de hel. En zo gaat het maar door en door.
Er zijn mensen die prediken dat je al deze dingen moet doen. Het zijn jouw daden, het zijn werken uit de wet die je rechtvaardig
maken bij God. Dat is verkeerd en daar preekte Paulus tegenin. En hij zei tegen Petrus: Je weet wel beter.
In vers 17 zegt hij: Maar als wij die in Christus verlangen gerechtvaardigd te worden, ook zelf zondaars blijken te zijn, is
Christus dan een dienaar van de zonde? Volstrekt niet!
Dit vers is echt moeilijk. Ik heb hier heel veel verschillende dingen over gelezen, maar niemand lijkt echt veel inzicht te
hebben in wat hier eigenlijk staat. De manier waarop ik er tegenaan kijk, bied ik je maar aan als Andyologie. In het 16e vers
sprak hij over genade, dat het niet jouw werken zijn, niet wat jij doet, maar het geloof van Jezus dat je rechtvaardig maakt bij
God. En het enige dat je hoeft te doen is het aanvaarden en gewoon dit geschenk van redding aanvaarden.
Eén van de kritieken iedere keer als je zoiets zegt, is dat er mensen zijn die zeggen: ‘Nou, als je dan door genade gered
bent, en mensen zijn gerechtvaardigd uit geloof, maar ze hebben nog steeds zonde in hun leven. Beweer jij dan dat God daar de
oorzaak van is? Als jij beweert dat jouw evangelie, als dit echt het juiste is, hoe zit het dan met die mensen die jouw
onderricht volgen, maar nog steeds zonde in hun leven hebben? Wil je beweren dat dit dan Gods wil is voor hen?’ Mijn antwoord
daarop zou zijn: ‘Nee, natuurlijk niet’. En ik geloof dat dit is waar Paulus hier naar verwijst.
Hij zegt: Als wij die in Christus worden gerechtvaardigd nog steeds zondaren blijken te zijn, is Christus dan de bron van die
zonde? Nee, natuurlijk niet! Paulus voert een ‘stroman’ aan, een criticus die de oppositie zou aandragen, die zou zeggen:
‘Hoe zit het dan met deze mensen die in zonde leven?’ Een vriend van mij, ik weet zeker dat ik hem eerder heb genoemd, toen
hij over genade begon te prediken, begonnen sommige mensen van de kerk, sommigen van de oudsten en diakenen zelfs vlak buiten de
kerk te roken. Want hij had gezegd: ‘Je gaat niet naar de hel voor het roken van een sigaret, je ruikt alleen alsof je er
geweest bent. Maar God houdt nog steeds van je. Je hoeft geen niet-roker te zijn om naar de hemel te gaan’. En daarom begonnen
sommige mensen te roken.
En daarom kwamen mensen naar hem toe en zeiden: ‘Zie je wat je gedaan hebt? Hier sta jij genade te prediken en de mensen
beginnen te roken!’ Zijn antwoord aan hen was: ‘Roken ze nu meer dan ze vroeger deden’? Nee, dat deden ze allang. Het was
alleen dat ze niet in het openbaar rookten. Niemand wist het van ze. Het enige dat ze hadden gedaan was de veroordeling erover
loslaten. En ze deden hetzelfde wat ze allang deden, maar eigenlijk namen ze de eerste stap naar het stoppen met roken. Ze logen
er niet langer over. Ze deden er niet langer hypocriet over. Ze deden het nu openlijk. Dat was een eerste stap om ervan verlost
te worden.
Dit was hetzelfde waar Paulus hier mee te maken had. Als je genade gaat prediken, en gaan mensen van iemand die een of andere
zonde in zijn leven had, zeggen: ‘Jouw genade prediking veroorzaakte dat. Jij zegt dat dit Gods wil voor hem is’. Maar is
God dan degene die deze zonde in hun leven voortbrengt; omdat ze nu vrij zijn om in zonde te leven? Nee, dat is niet wat hij
zegt. God zegt: ‘Volstrekt niet’!
Vers 18 zegt: Want als ik dat wat ik afgebroken heb, weer opbouw, dan bewijs ik daarmee dat ik zelf een overtreder ben.
Paulus zegt: als ik weer terugga, in zonde leven, datgene waar ik me van afgekeerd had, in die oude levensstijl die ik
afgebroken had, als ik dat weer ga doen, heb ik het mezelf aangedaan. Met andere woorden, het is niet de boodschap van genade
die mensen tot een leven in zonde leidt.
Ik kan je dit verzekeren, als mensen de boodschap van genade ontvangen, zullen ze zondigen. En ik weet dat mensen dan zeggen:
‘Oh, hoe is dat mogelijk dat jij dit kunt toegeven’! Nou, ik kan je het volgende verzekeren: mensen die de boodschap van
wetticisme hebben ontvangen, en het doen van werken en wetten en regels, die zondigen nog steeds! Wij zondigen allemáál!! Ik
denk zelfs dat iemand door genade mínder zal zondigen. Nu kan er best een periode zijn dat ze gaan ‘leven’ en hun genade
gaan uitproberen. Paulus bestrafte dat zeer zeker hier bij de Galaten. Ik zeg niet dat het een geweldige volmaaktheid in
heiligheid zal bewerken, maar ik zeg wel, dat als iemand dan zondigt, in plaats van dat hij van God wegrent zal hij naar God toe
rennen, als hij genade heeft begrepen. Wie onder wetticisme is, zal van God wegrennen. Want ze voelen zich zó van streek en zó
bevuild dat ze zich afvragen hoe God hen ooit nog kan aanvaarden. Als wij in zonde gaan leven is het niet God die dat
veroorzaakt. Wij hebben ons dat dan zelf aangedaan. En het is een fout besluit. Als jij werkelijk genade begrijpt, zal genade
ervoor zorgen dat je heilig gaat leven.
In vers 19 zegt hij: Want ik ben door de wet voor de wet gestorven, opdat ik voor God zou leven. Dit is een radicale uitspraak
waar ik heel wat aandacht aan besteed heb in het boek Romeinen. Het boek Romeinen laat zien dat de oudtestamentische wet het
tijdperk van genade profeteerde. Het profeteerde dat er ooit rechtvaardiging door geloof zou komen. De oudtestamentische wet
bereidde in feite de weg voor dit onderwijs van genade. In feite was de oudtestamentische wet Gods manier om oordeel over zonde
te brengen en Jezus nam dat oordeel op zich, en leed door middel van die oudtestamentische wet die straf en die verwerping en
die afscheiding van God. De oudtestamentische wet is dus vervuld. Alle eisen zijn voldaan en daardoor zijn we dóór de wet nu
vrij van de wet omdat we al gestraft zijn.
Het is net als iemand die een of andere zonde begaat, een overtreding in het wettelijke systeem. Als je daarvoor naar de
gevangenis bent geweest en de boete betaald, kun je als je eruit komt niet nogmaals de prijs voor die zonde betalen. Want je
hebt er al voor geboet. In de geestelijke betekenis is het zo dat Jezus al voor onze zonden heeft betaald. Er ís al voor
betaald. Aan de eisen van de wet is al voldaan. De wet is genoegdoening gedaan door wat Jezus deed en dus is nu het wettelijk
voor ons. Wij zijn wettelijk vrij van de wet!
Vers 20: Ik ben met Christus gekruisigd; en ik leef, niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en voor zover ik nu in het vlees
leef, leef ik door het geloof van de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven.
Hier kunnen we wel hele boekdelen over spreken. Dit vers heb ik in deze serie ‘Life for today’ al honderden keren genoemd.
Dit is zó’n geweldig waarheid. Paulus spreekt over zijn erkenning en besef dat hij dood was aan zichzelf. Dood voor zijn oude
leven. Toen hij wedergeboren werd, werd hij een nieuwe schepping. 2 Korintiërs 5:17 En het is zijn nieuwe wedergeboren ‘zelf’
dat nu regeert en domineert. Het is niet langer zelfrespect maar Christusrespect. Hij respecteert Christus binnen in zich; niet
meer zijn oude natuurlijke vermogens en ‘ik’.
Hij heeft geleerd alles te doen vanuit zijn eenwording met Christus. Dit is een krachtige uitspraak. Paulus zei dat hij
gekruisigd was met Christus. En toch leefde hij. Maar niet meer hijzelf leefde, het was niet langer zijn oude ‘ik’ dat
leefde, maar Christus die door hem leefde. Jezus Christus komt letterlijk binnen in ons leven als wij wedergeboren worden. Ik
zeg je dat hierin een geweldige waarheid ligt, waar de meesten van ons nog niet het volle gewicht van hebben ervaren.
In Kolossenzen 1:27 wordt gesproken over: Christus onder (lett.: in) u, de hoop op de heerlijkheid.
De meeste christenen kunnen dat vers zo spuien, zonder zelfs maar na te denken over wat ze eigenlijk zeggen. De meeste mensen
zien Christus niet echt als binnenin hen. Ze zien dat als een soort theorie. Een of ander iets, dat dit in principe is gebeurd.
Ze zien het niet als iets uit de realiteit. Maar in realiteit leeft Christus nu binnenin iedere wedergeboren persoon. Hij
verlaat ons nooit, hij laat ons nooit in de steek, hij is áltijd bij ons. Als wij daar een echte openbaring van zouden hebben,
kan ik je beloven dat het ons gedrag zou veranderen. Het zou de dingen die je doet veranderen. Het zou je emoties veranderen.
Als iemand dat werkelijk zou begrijpen, zou je op geen enkele manier eenzaam kunnen zijn; als je werkelijk begreep en door
geloof deze aanwezigheid van God je eigen zou maken.
Wij zouden op geen enkele manier onze omstandigheden en alle problemen die ons aanstaren kunnen benaderen met deze houding van:
‘Heer, ik ben maar een mens, God, ik weet niet wat ik moet doen’. In plaats daarvan zou je beginnen te zeggen: ‘Man,
binnenin mij leeft Christus, ik heb het denken van Christus binnenin mij leven’. En je zou je problemen totaal anders
benaderen. Maar het zou ook niet jíj zijn, maar Christus ín jou! Zie je, je zou vertrouwen hebben dat Hij binnenin je zou
zijn. Dat God almachtig binnen in jou woont, dat God door jou heen zal stromen.
Ik zeg je, toen ik voor het eerst genezing aan mensen begon te bedienen, in het begin zag ik het mezelf doen. Maar ik dwong
mezelf ertoe. En door geloof was ik af en toe in staat een beetje van de zalving van God eruit te knijpen en begon ik wat
wonderbaarlijke resultaten te zien. En na verloop van tijd ging ik beseffen en vertrouwen en geloven in het feit dat ík het
niet ben die handen op mensen leg. Het is de almachtige God die door mij handen op mensen legt. En daarom verwacht ik
resultaten. Ik verwacht wonderen te zien. Het maakt een groot verschil.
Iemand die er van buiten tegen aan kijkt kan geen verschil zien. Zij zien helemaal niets anders. Maar ik zie wel het verschil.
Want ik weet dat ik het niet ben, maar Christus die in mij woont als ik ga staan en aan mensen bedien. Toen ik net begon dacht
ik nog dat ik het was. En ik dacht dat God zou zegenen wat ik zou zeggen. Ik bereidde me dus voor en maakte allemaal
aantekeningen in de hoop dat God er wat van kon gebruiken.
Nou, door de jaren heen heeft God dat omgedraaid, zodat ik het nu niet langer zo zie dat ik degene ben die aan het praten is,
maar dat het Christus in mij is, die door mij heen stroomt. Dat gebeurt niet automatisch en ook niet van de ene dag op de
andere. Maar de Heer stroomt door mij heen. Ik zie dingen, ik voel dingen op die manier. Mijn hele leven is hierop
gebaseerd.
Dit is wat Paulus zegt. Wie in wetticisme zit, zoals deze wettische Joden die kwamen en spraken van: ‘Je moet besneden worden.
Je moet deze wet houden, en je moet dit en dat doen’. Die keken naar de uiterlijke verschijning. Ze probeerden iemand van
buiten naar binnen te veranderen. Paulus zegt: ‘Ik ben van binnen naar buiten veranderd. Het is niet langer ik, het is niet
mijn vlees, het is niet mijn uiterlijke mens. Ik kijk daar niet naar. In plaats daarvan is het Christus in mij. Hij stroomt in
mij, en uit mij, door mij heen, naar andere mensen’. Er zit een geweldige waarheid in onze eenheid met Christus. Als mensen
dat zouden kunnen begrijpen, zou dat volledig afrekenen met depressie, eenzaamheid, laag zelfbeeld. Het zou afrekenen met angst
en intimidatie, enzovoort.
Zie je, dit is de reden dat Paulus Petrus recht in zijn gezicht kon aanspreken, want hij deed het niet als Paulus die Petrus
aansprak, hij deed het als de Heer Jezus. Het was God die door hem heen stroomde en tot Petrus sprak, precies op dezelfde manier
als Jezus dat deed en zei: ‘Ga achter Mij satan, want jij bent niet bedacht op de dingen van God maar van mensen’, in het
16e hoofdstuk van Matteüs. Jezus deed dat tegen Petrus. En door Paulus heen deed Jezus dat nogmaals tot Petrus. Paulus zou
juist uit trots en arrogantie hebben gehandeld als hij het ingeslikt had. Als hij zich de mond gesnoerd had en had gezegd: ‘God,
dat kan ik niet maken, dit is de apostel Petrus’. Dan was het Paulus geweest die leefde, in plaats van Christus die door hem
leefde. Dit zijn krachtige waarheden.
Weet je, als jij dood bent aan jezelf, en jij Christus door jou heen laat leven, ben je niet gevoelig voor verleiding. Je bent
niet gevoelig voor intimidatie, vrees en al dat soort dingen. Als je een dode bedreigt... Hoe kun je een dode bedreigen? Kan
iemand zeggen: ‘Stop met het evangelie prediken of wij maken je dood’! Iemand die echt aan zichzelf gestorven is zou zeggen:
‘Geweldig’. Want zoals Paulus zei: voor mij is het leven Christus en sterven is gewin, want ik ga met Hem leven. Dat is nog
beter. Hoe kun je zo iemand intimideren?
Als jij iemand zou zijn die te intimideren is, en iemand zou zeggen: ‘Als je nog eenmaal het evangelie predikt, raak jij je
baan kwijt’. Dan ben je niet dood aan jezelf. Je hebt niet echt begrepen en beseft dat Christus in je is. Je begrijpt die
eenheid nog niet. Je bent nog te veel gedomineerd door jezelf en erop gericht jezelf te bevorderen in plaats van Christus in jou
te promoten. Wij moeten dood zijn aan onszelf, en aan onze eigen ambities, en aan onze eigen angsten. Dat is waar Paulus over
sprak hier.
“en voor zover ik nu in het vlees leef, leef ik door het geloof van de Zoon van God”.
Merk op dat hij leeft door het geloof VAN de Zoon van God, niet het geloof ín de Zoon van God. Dat was waar ik eerder over
sprak. Hij had letterlijk Gods geloof toebedeeld gekregen. Zo werd hij wedergeboren. En hij gebruikte Gods bovennatuurlijke
geloof.
Romeinen 12:3 zegt dat aan ieder dé mate van geloof is toebedeeld. Niet ‘een’ mate van geloof . Er zijn geen verschillende
maten van geloof. Ik heb niet een bepaalde mate van geloof en iemand anders heeft meer. Als je wedergeboren bent, is aan jouw
dé mate van geloof toebedeeld. Als dé mate die Paulus gebruikte het geloof VAN de Zoon van God was, wat betekent dat dan? Raad
eens? Jij en ik hebben hetzelfde geloof! Wij hebben allebei dezelfde hoeveelheid geloof die Jezus had toen Hij op deze aarde
rondwandelde. Jij en ik hebben hetzelfde geloof van de Zoon van God als toen Jezus Lazarus uit het graf riep en hem uit de doden
opwekte.
Het is dus niet gewoon ons menselijke geloof dat wij naar God toe uitoefenen; dit was Gods gave aan ons. Hij gaf ons het geloof
van Zijn Zoon en legde het in ons hart. En wij mogen dat gebruiken. Als wij die houding beginnen te krijgen, kan ik je
verzekeren dat je een groter resultaat gaat verwachten. Je verwacht dat het geloof van Jezus betere resultaten bewerkt dan jouw
pindageloof. En jij hebt HET geloof VAN de Zoon van God, dat binnenin je woont.
In vers 21 zegt hij: Ik doe de genade van God niet teniet; want als er gerechtigheid door de wet zou zijn, dan was Christus
tevergeefs gestorven.
Dit is een verbazingwekkende uitspraak. Paulus zegt dat als je voor het oog van God probeert gerechtvaardigd te worden door jouw
inspanning, doe je de genade van God teniet. En in zeker zin, wat het effect op jou betreft is Christus voor niets gestorven.
Het heeft geen nut, geen doel voor jou. Dit wordt in Galaten 5 nog eens herhaald, waar staat: 4 U bent van Christus losgeraakt,
u die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; en daarmee bent u uit de genade gevallen.
Man, wat een ferme uitspraak is dat.
Tegenwoordig zijn er zoveel mensen die aan het bidden zijn. Ze vragen God om genezing, voorspoed, bevrijding, vreugde, vrede,
redding van anderen, wat dan ook. Ze bidden en vragen om dingen, maar ze zien er geen resultaat van in hun leven. Het is op een
bepaalde manier alsof het voor hen gewoon niet werkt. Het is alsof Christus geen effect op hen heeft. Als je deze redenatie
terug volgt, als Christus zonder effect op je leven is, dan denk ik dat het probleem is, dat je niet echt de genade van God
begrepen hebt. Je bent niet dood aan jezelf en je laat niet Christus door jou heen leven.
Ik verzeker je dat wij echt deze waarheden moeten gaan begrijpen. Wij moeten gaan beseffen dat wij helemaal niets bij God kunnen
verdienen op basis van onze prestaties. Het is allemaal een geschenk. Dat is het punt dat Paulus hier in het boek Galaten maakt.
En ik denk dat hij het bijzonder effectief uitlegt.
In het volgende hoofdstuk, hoofdstuk 3, in onze volgende tape, gaat Paulus echt de genadeklap uitdelen. Hij gaat hen uitleggen:
‘Jullie zijn behekst’. Hij spreekt over een demonische misleiding, een satanische misleiding. Als jij onder de wet hebt
gefunctioneerd, verzeker ik je, broeders en zusters, dat velen van ons tegenwoordig, ik denk zelfs de meesten van ons
tegenwoordig, hieraan ten prooi zijn gevallen.
Ik denk dat iedereen in zijn leven wel gebieden heeft waar hij op een bepaalde manier in wetticisme opereert. Sommigen
functioneren er zelfs zozeer in, dat ze niet behouden kunnen worden, omdat ze daarvoor vertrouwen op hun eigen heiligheid en hun
eigen goedheid. Maar er zijn allerlei variaties op. Er zijn sommige mensen die wel in de Heer geloven wat hun eeuwige redding en
behoud betreft, maar als het om hun dagelijkse omgang met de Heer gaat, vertrouwen ze op hun eigen goedheid. En daarom heeft
Christus geen effect op hen. Het produceert niet in hun leven op de manier die zou moeten.
Als wij op onze eigen werken vertrouwen belemmeren wij de genade van God; en dat wil ik niet doen. Ik wil niets belemmeren van
wat Jezus kwam doen. Jezus kwam en stierf voor mij, omdat ik dat zelf niet kon. Jezus boette voor mijn zonden, omdat ik daar
zelf niet voor kon boeten. Jezus deed al die dingen voor mij en ik wil dat niet belemmeren. Ik wil mijzelf vernederen en zeggen:
‘Vader, ik ontvang de rechtvaardigheid van Jezus uit genade en goedertierenheid, niet omdat ik het verdien. Prijs God.
Nou, wat een geweldig waarheid. We zullen de volgende keer verder gaan met Galaten 3:1
Deel 3: Galaten 3:1 t/m 3:29
|