www.vergadering.nu Recensie-index www.vergadering.nu
5 RECENSIES
Het plan van God
Ontwerp van een voorbeschikkingsleer
Willem J. Ouweneel
Uitgevrij Medema Vaassen
Gebonden, 336 pagina's
ISBN10: 9063535414
ISBN13: 9789063535414
Prijs: € 35,95
Dit boek bestellen bij Boekwinkeltjes.nl (tweedehands)... of zoek bij: fakkel.nl | ichthusboekhandel.nl | goedhartboeken.nl
Het machtige heilsplan van God wordt verkondigd: het evangelie. Ieder mens zou deze boodschap met
vreugdevolle gehoorzaamheid moeten aannemen. Helaas is - zoals J.G. Woelderink zei - de leer der verkiezing voor velen een verschrikking
geworden in plaats van een bron van troost. Mensen bouwen er hun vernuftige bedenksels omheen. Theologen, gomaristen enerzijds en
arminianen anderzijds , hebben er onenigheid over. En arme zondaars keren zich af van de levenswateren die door Gods verkiezende liefde
in het evangelie voor ons ontspringen.
In dit vierde deel van de evangelisch-dogmatische reeks brengt de auteur deze rivieren in kaart, en de bron van Gods oneindige
welbehagen waarin zij ontspringen. ''t Heilgeheim wordt aan Gods vrinden naar zijn vreêverbond getoond,' zoals de berijmde psalm zegt.
Zelfs op de meest zorgvuldige 'kaart' van Gods plannen blijken er veel geheimen over te blijven, die niet allemaal door mensen kunnen
worden ontsluierd. Maar met een ootmoedig en dankbaar hart mogen wij Gods genade aannemen.
Dit is het vierde deel van een geplande dogmatische reeks. Lees meer recensies:
1. De Geest van God...
2. De Christus van God...
3. Het schepping van God...
4. Het plan van God...
5. Het zoenoffer van God...
6. Het heil van God...
7. De Kerk van God, deel 1...
8. De Kerk van God, deel 2...
9. Het verbond en het koninkrijk van God
10. De toekomst van God
11. Het woord van God
12. De glorie van God
5 . Biblion - 2012 - www.deboekensalon.nl
Boekrecensie door Biblion
Vierde deel van een evangelische dogmatiek, die zoals de auteur nu aangeeft uit negen delen zal bestaan. Ouweneel biedt een ontwerp
van een voorbeschikkingsleer, waarin hij diepgaand met vele theologische meningen in gesprek is.
Centraal door heel het geleerde boek heen staat zijn Bijbelse visie: onveranderlijk is God in zijn wezen, maar altijd veranderend in de
liefdesrelatie met de mens die Hij waardeert. In de vaststelling van zijn raad handelt God volstrekt alleen en soeverein, maar de wegen
waarlangs die raad verwerkelijkt wordt, kiest Hij in wisselwerking met de keuzes en beslissingen van de mens.
Dus geen dubbele predestinatie (dat is onbijbels!). De bekering en het heil zijn volkomen een zaak van Gods soevereine genade, maar ook
volkomen een zaak van de menselijke verantwoordelijkheid. De roepstem luidt niet voor niets aan alle mensen: bekeert u!
Een magistraal, met veel verstand én gevoel geschreven studie, waarin wezenlijke en actuele thema's doorleefd worden beschreven.
4. Vox Voetianorum - november 2009
Het plan van God
Recensie door Peter Wijnberger
De eerste jaarthema-avond hebben we allen prof. dr. Ouweneel horen spreken. Het viel mij op dat hij toen zo vaak zei dat de balans moet
worden gezocht. Wie zijn boek Het plan van God leest over onderwerpen als voorzienigheid en predestinatie, vindt het zoeken naar een
balans hierin terug. Dit zoeken naar de balans kunnen we zodoende ook gebruiken om Ouweneels zoeken naar een positie te beschrijven. Hij
behandelt namelijk als gesprekspartners het ‘open theism', waarvan de verdedigers zeggen dat de toekomst voor God nog open ligt — om
zo de menselijke vrijheid te waarborgen.
Daarnaast gaat hij in op de positie van het (hyper)calvinisme, die door hem ook wel determinisme wordt genoemd. Deze gelijkstelling
klonk mij merkwaardig in de oren. Ouweneel suggereert namelijk dat alles wat calvinistisch is, deterministisch is, behalve de mensen die
`tegenwoordig' het licht hebben gezien en 'gematigd calvinist' zijn. Ikzelf voelde me hiermee met echt aangesproken, ondanks dat ik
mezelf wel zie in de gereformeerde traditie, maar dan juist met het idee dat de hoofdlijn niet deterministisch is. Het is dan ook niet
zo vreemd dat Ouweneel voornamelijk met ds. Kersten en Louis Berkhof in debat gaat, die wel te scharen zijn onder de zogenaamde
hypercalvinisten. Ik vroeg mij dan ook sterk af waarom Ouweneel juist met deze twee stromingen debatteert, terwijl deze extreme posities
maar een handjevol navolgers kennen. Ik vermoed dat dit voortvloeit uit Ouweneels doel, het zoeken naar de balans. "De waarheid zal
wel ergens in het midden liggen." (134)
Viatorisme
Dat blijkt het ook te zijn. Ouweneel wilt namelijk van het calvinisme overnemen dat God een gedeelte van de toekomst inderdaad kent
en soeverein bepaald. Van het arminianisme neemt Ouweneel over dat God soms zijn handelingen baseert op vooruit geziene beslissingen van
de mens. Het opentheïsme geeft hij in zoverre gelijk dat God niet de hele toekomst van eeuwigheid heeft bepaald en zelfs niet alle
gebeurtenissen van tevoren lijkt te weten. (80) Deze stellingen neemt hij mee in zijn eigen positie die hij het viatorisme noemt. Aldus
Ouweneel rijst deze weg uit boven het conflict dat zich zo vaak afspeelt rond de vraag, hoe een mens behouden wordt. In het viatorisme
wordt namelijk vast gehouden "(a) aan de individuele, eeuwige, soevereine uitverkiezing van de gelovigen, én (b) aan de rol van de
menselijke verantwoordelijkheid, én (c) aan het afwijzen van de idee van een `eeuwig
besluit van verwerping' (…).” (308) Gods soevereiniteit en de vrije wil van de mens
kan hij op deze manier naast elkaar laten staan.
Dit is wel een belangrijke opmerking. Uiteindelijk is een van de grootste problemen van deze kwestie de verhouding tussen de wil van God
en die van de mens.
Ouweneel lost dit op doordat hij een onderscheid maakt tussen begrip en idee. Hij stelt dat andere posities de fout maken om termen als
‘soevereiniteit' en 'voorkennis' te zien als begrippen. Het zijn juist ideeën. Dat wil zeggen dat Gods soevereiniteit niet alle
eigenschappen bevat die het begrip soevereiniteit heeft. (110) Zodoende is Gods soevereiniteit ook niet logisch in tegenspraak met de
vrije wil van de mens. Met logica heeft Ouweneel dan ook niet zoveel. (217)
Een derde bouwsteen van Ouweneels theologie is zijn onderscheid tussen de raad van God en de wegen van God; vandaar de naam viatorisch
(via = weg). De raad van God is namelijk datgene wat God van tevoren heeft bepaald. De wegen van God is hoe God in de geschiedenis
probeert die raad gestalte te geven. Hierbij weet Hij als een schaakgrootmeester al dat Hij gaat winnen, maar de stappen die gezet
kunnen worden zijn divers.
Echter...
Voor sommigen mag dit voorstel aanlokkelijk klinken, ikzelf ben niet geheel overtuigd. Maar voordat ik Ouweneels voorstel evalueer,
wil ik eerst nog vertellen waarom ik eigenlijk helemaal niet zo gecharmeerd ben van dit dogmatische deel. Het boek prijst zichzelf af,
omdat Ouweneel alleen maar secundaire literatuur gebruikt. Alleen de (vertaalde) Institutie van Calvijn en een bevindelijk boekje staan
in de literatuurlijst, als de enige boeken die niet na 1900 zijn geschreven. Er staan nog wel een paar boeken van eind 19e eeuw tussen,
maar dat zijn voornamelijk commentaren.
Dit is natuurlijk nonsens. Hoe is het ooit mogelijk dat iemand een dogmenhistorisch hoofdstuk schrijft met twee verwijzingen naar de
Institutie en één naar de Dordtse Leerregels en verder alleen naar secundaire literatuur? De gevolgen hiervan zijn tragisch. Zo
behandelt Ouweneel de Dordtse Leerregels aan de hand van TULIP, dit is echter een misplaatste samenvatting van de DL. Er wordt dan ook
weinig moeite gedaan om iets te begrijpen van de theologiegeschiedenis. Over de Heidelbergse Catechismus wordt bijvoorbeeld gezegd dat
ze "een dreigende neiging heeft tot een zeker fatalisme". (109) Of dit werkelijk zo is wordt niet uitgezocht, de stelling
blijft zo net zo vaag als die is opgeschreven.
Verhouding van de vrijheid van God en mens
Inhoudelijk is er het volgende op te merken op Ouweneels stellingname. In de eerste plaats is het lastig dat hij zijn positie niet
expliceert bij het gebruik van zijn onderscheid tussen idee en begrip. De soevereiniteit van God betekent dat God de vrije wil van de
mens niet uitsluit, aangezien God zijn soevereiniteit zo bepaald heeft dat de mens vrijheid heeft. Kortom, dat "(...) de behoudenis
voor honderd procent een zaak van Gods genade en vrije, soevereine wil is. Een mens wordt behouden uit geloof, maar zelfs dit geloof is
een gave van God; het is alles genade." (277-8) En ook: "de behoudenis voor honderd procent een zaak van menselijke
verantwoordelijkheid is, die zich uit in bekering en geloof." (278) Wat dit nu precies betekent voor de verhouding van beide blijft
vaag, terwijl het wel belangrijk is.
Bij zijn bespreking van de 15e stelling van hoofdstuk 1 van de Dordtse Leerregels zegt hij echter net wat meer. Het gaat hier om de
verwerping van de goddelozen, wat inhoudt dat God mensen niet verkiest tot ellende, maar goddelozen in hun ellende laat. In de woorden
van Ouweneel: "Ligt hier niet op zijn minst de suggestie dat het besluit der verwerping weliswaar gegrond is op de vrije,
soevereine wil van God, maar toch ook mede op het vooruitgeziene ongeloof?" (270) Waarmee hij vervolgens concludeert dat "het
besluit der verkiezing niet slechts gegrond is op de vrije, soevereine wil van God, maar ook op het vooruitgeziene geloof." (270,
cf 269, 278, 308) Hierin zien we dat Ouweneel niet alleen in zijn lezing van de Dordtse leerzegels een finale fout maakt, maar ook in de
hele probleemstelling die hij in zijn boek behandelt!
Verkeerde probleemstelling
Ik zet het wellicht wat dik aan, maar als we kijken waar het nu primair omgaat, is het volgende belangrijk (1) De Dordtse Leerregels
hebben niets met chronologie te maken. Ouweneels begrip van vooruitzien impliceert dit echter wel. Als het gaat om besluiten dan gaat
het bij de DL, evenals bij Arminius, om de logische volgorde. (2) Maar het gaat ook niet om de logische volgorde van de besluiten in de
DL! Als dat het geval zou zijn geweest, dan had men zich wel uitgesproken voor het infra- of supralapsiarisme. (3) Het gaat er om wat
genade betekent. Het gaat er ten diepste om wie er uiteindelijk de grond is van het behoud van de mens. Dat de DL hiervoor een bepaald
jargon gebruiken is een kwestie van exegetiseren, dat betekent niet dat ze bedoelen wat wij denken.
Nu kunnen we ook zeggen waar Ouweneel de mist ingaat. Het is immers opvallend dat zijn boek over voorzienigheid en verkiezing een
zoektocht is naar de verhouding tussen de vrijheid van God en mens. Hierbij zegt Ouweneel wel dat hij boven deze verhouding staat door
beide vrijheden naast elkaar te zetten, maar door deze vraag als leidraad te nemen is hij hierin verstrikt geraakt. Bij hem draaien de
dogma’s van voorzienigheid en verkiezing om de vraag in hoeverre de wereld gedetermineerd is. (Opvallend is dan ook dat het boek een
`ontwerp van een voorbeschikkingsleer' heet; het thema wordt niet behandeld onder de scheppingsleer of soteriologie.) Uiteindelijk zegt
hij dus dat God een gedeelte determineert (raad) en een deel vrijlaat (wegen). Hij probeert zo wel een tussenpositie te kiezen, maar
opvallend is dat hij uiteindelijk ook een determinist is.
Als we zijn positie vergelijken met die van Fransiscus Gomarus zien we het verschil. Volgens Ouweneel is hij, evenals alle
gereformeerden, een determinist. De werkelijkheid is anders. Gomarus leerde juist dat de werkelijkheid radicaal vrij is, volgens hem
determineert Gods raad niets, in de woorden van Ouweneel. Daar gaat het dan ook niet om in de voorzienigheidsleer of de
uitverkiezingsleer! Het werkelijke probleem dat echter speelt gaat niet over determinatie. De kernvraag is: Is de mens ook vrij om voor
God te kiezen? Behoort dat tot zijn mogelijkheden? En dat is een totaal andere vraag dan `staat de keuze al van te voren vast?' Met deze
vraag wordt het ook spannend. De gereformeerde theologie is hierin duidelijk: de mens is die mogelijkheid verloren. Dat is het harde
antwoord dat de DL geeft. En ja, daarover valt te discussiëren. Maar niet over de vraag of God al dan niet determineert, dat is een
vraag van de tweede orde.
Toch wel een antwoord
Als we deze vraag nemen als hoofdvraag, of het tot de mogelijkheden van de mens behoort dat hij voor God kan kiezen, dan kunnen we
ook nog steeds terecht bij Ouweneel. Hij gaat namelijk wel in op deze vraag, en geeft hierop ook een interessant antwoord in navolging
van de Gereformeerde Wijsbegeerte. In het kort komt het neer op het volgende: "Qua creatuurlijke structuur is zijn wil nog steeds
vrij — anders zou hij helemaal geen keuzes meer kunnen maken — maar qua moreel-religieuze gerichtheid is zijn wil niet vrij."
(82, cursief Ouweneel) We blijven dus verantwoordelijk, want in de beslissingen die we in de schepping moeten nemen zijn we vrij. Maar
in dit alles richten we onze wil niet op God door onze zondigheid, daarin zijn we afhankelijk van Gods genade. “Ten diepste zijn alle
keuzes van de natuurlijke mens afvallige keuzes, omdat zij gedaan worden in onafhankelijkheid van God [ ... ]”. (82, cursief Ouweneel)
Had Ouweneel deze gedachte consistent doorgevoerd, dan had zijn boek er heel anders uitgezien.
Slot
Ouweneel had beter nog wat langer kunnen luisteren naar wat eerder is gezegd over de voorzienigheid en de uitverkiezingsleer. Dan
zou hij allicht ook niet hebben gesproken over calvinistische systeemdwang en scholastiek als rationalistisch. Het is de gereformeerde
theologie namelijk in dit belijden niet te doen om het maken van een systeem of om een hol begrip van soevereiniteit. Het gaat om het
uitspreken van het vertrouwen dat God alles in de hand heeft; een aspect van de voorzienigheid dat bij Ouweneel niet terugkomt. Dan
hoeven we immers ook niet te stellen, zoals Ouweneel, dat de mens behouden wordt door zijn geloof, maar zijn wil eigenlijk niet kan
richten op God. En dat God wel wil dat iedereen gered wordt, maar niet iedereen gered wil worden. Of dat iedereen een kans krijgt op
behoud, maar helaas niet iedereen dezelfde. Want zo wordt uiteindelijk de mens aan zijn lot overgelaten.
3. Reformatorisch Dagblad - 15 april 2009 - www.refdag.nl
De zet op het schaakbord van het leven
Recensie door Dr. W. van Vlastuin
De Schrift laat zien dat God een plan heeft gemaakt en dat alles volgens Zijn voornemen verloopt. Dit
voorafgaande plan komt niet in mindering op de verantwoordelijkheid van de mens. In zijn jongste boek zoekt prof. dr. Willem Ouweneel
een tussenweg tussen het zogeheten ”open theïsme” en het determinisme.
In de Evangelisch-Dogmatische Reeks van prof. Willem Ouweneel verscheen het vierde deel. Het eerste deel
handelde over de leer van de Heilige Geest, het tweede deel ging in op de christologie, vervolgens dacht de auteur na over de
scheppingsleer in relatie tot de mens- en de zondeleer. Nu heeft hij zijn aandacht gericht op het plan van God. De ondertitel geeft het
nog iets nauwkeuriger aan: ”Ontwerp van een voorbeschikkingsleer”.
Het boek kenmerkt zich door een duidelijke rode draad. Ouweneel zoekt een tussenweg tussen het open theïsme en het determinisme. Onder
het open theïsme verstaat hij de opvatting dat de geschiedenis voor God open is. Het open theïsme verdedigt deze visie om volledig
recht te doen aan de menselijke vrijheid en verantwoordelijkheid.
De opvatting dat God alles in Zijn eeuwige raad heeft besloten, duidt Ouweneel met determinisme aan. Godsdienstfilosofisch en dogmatisch
zouden hier nauwkeuriger aanduidingen mogelijk zijn. Ouweneel komt in de Schrift tal van teksten tegen die het gelijk van het open
theïsme aangeven. Als God berouw heeft over de schepping, valt dat moeilijk te vereenzelvigen met de opvatting dat God tot de zonde
heeft besloten. Waarom zou God toornen als alles volgens Zijn plan verloopt? Hetzelfde geldt voor het gebed. God verhoort gebeden en het
heeft er alles van dat God Zijn plannen wijzigt door de gebeden van mensen....
Lees hier het hele artikel... |
Link werkt niet? Klik hier...
2. Nederlands
Dagblad - 6 maart 2009 - www.nd.nl
God als schaakgrootmeester
Recensie door Jan Hoek
Het vierde deel uit de dogmatische serie die Ouweneel in rap tempo schrijft, is gewijd aan een controversieel onderwerp: het plan of de
raad van God (waarvan de leer van de uitverkiezing een onderdeel is). De Schrift spreekt behoedzaam over Gods raad, maar de theologische
speculatie heeft zich maar al te gretig beziggehouden met de vragen die zich hier voordoen.
Ouweneel probeert in dit boek een weg te vinden tussen enerzijds het (hyper-)calvinisme dat hij als determinisme kwalificeert, en
anderzijds het arminianisme en open theïsme. Deze weg tekent zich af waar hij onderscheid maakt tussen enerzijds ‘de raad van God’,
zijn eeuwig plan dat vaststaat en naar zijn wil wordt gerealiseerd, en anderzijds ‘de wegen van God’, zijn gang door de
heilsgeschiedenis waarbij God dynamisch reageert op het vrije handelen van de mensen. Gods raad is uitsluitend van hemzelf, van zijn
soevereine wil afhankelijk, in Gods wegen echter is de wilsvrijheid en verantwoordelijkheid van de mens verdisconteerd.
Zo behoort het tot de raad van God dat persoon X uitverkoren is voor de grondlegging der wereld uit pure
genade. Maar het behoort tot de wegen van God op welke wijze X tot geloof komt, omdat dit mede van de eigen keuzes en beslissingen van X
afhangt. Dit noemt Ouweneel de ‘viatorische benadering’, met een toespeling op de oude uitdrukking dat ons menselijk theologiseren
nooit boven het bescheiden niveau van een ‘theologia viatorum’ uitkomt. Dat wil zeggen een gebrekkig ontwerp van gelovigen die hier
en nu nog onderweg zijn naar het volkomen kennen en profeteren dat aan het eschaton (de grote Toekomst) is voorbehouden.
Het gaat erom aan de zuigkracht van het determinisme te ontkomen, omdat dan van de wilsvrijheid en verantwoordelijkheid van de mens
niets overblijft. Anderzijds moet Gods soevereiniteit voluit erkend blijven. Hij is nooit afhankelijk van de beslissingen van schepselen
wanneer het gaat om de realisering van zijn plan.
Vastlopen
Wanneer we nu aanduidingen als ‘goddelijke soevereiniteit’ en ‘menselijke verantwoordelijkheid’ als begrippen opvatten en
daaraan logische conclusies verbinden, lopen we vast in tegenstrijdigheden. Maar wanneer we het als ideeën zien, kunnen we deze naast
elkaar honoreren en tegelijkertijd laten gelden. Zo kunnen we bijvoorbeeld stellen dat God de zondeval niet heeft gewild en besloten,
maar wel heeft geweten dat deze zou plaatsvinden, zonder dat deze voorwetenschap de keuzevrijheid van de mens in gevaar bracht. Wie
echter God verantwoordelijk maakt voor de zondeval, komt door zijn doorgeschoten logica tot miskenning van één van de twee polen in
het spanningsveld van goddelijke soevereiniteit en menselijke verantwoordelijkheid.
De traditionele calvinistische theologie verwart ‘soevereiniteit’ te veel met ‘controle’, ‘beheersing’.
God is meer dan de persoon die de knoppen van een geweldige automaat bedient. Dan is eerder de metafoor van de schaakgrootmeester van
toepassing. Deze grootmeester is niet bezig een van tevoren al vastliggende partij te spelen. Hij past zijn zetten steeds aan bij die
van zijn matige, onbeholpen tegenstander, en dat betekent voor hem van tijd tot tijd teleurstelling en ergernis. Maar hij heeft wel het
enorme overwicht om, langs welke weg dan ook, de overwinning te behalen.
Geloofsbeslissing
Ouweneel vereenzelvigt zich in de leer van de uitverkiezing niet met het arminianisme. Toch probeert hij de tegenstelling tussen
remonstranten en contraremonstranten te overstijgen. Op een of andere manier, zo stelt hij met de Zuid-Afrikaanse dogmaticus Johan
Heyns, is het geloof als echte verantwoordelijke beslissing van de mens in de door God zelf geschapen ruimte ingeschakeld, zónder Gods
vrijmacht en genade geweld aan te doen. Vooruitgezien geloof is dus niet de grond van de verkiezing, maar anderzijds is de soevereine
verkiezing door God niet los te maken van de geloofsbeslissing van de verkorenen. Ook in Gods eeuwige raad worden mensen niet als ‘stokken
en blokken’, als marionetten behandeld. Gods verkiezing is daarom geen ogenblik van de menselijke reactie afhankelijk (zoals bij het
arminianisme), maar zij gaat er toch ook niet buitenom (zoals in een deterministische predestinatieleer). Als God werkelijk ingaat in de
tijd (zonder aan de schepselmatige, fysische tijd onderworpen te zijn), moet Gods raad losgemaakt worden van een abstracte tijdloze
eeuwigheid en betrokken worden op de heilsgeschiedenis, waarin ook het vooruitgeziene (on)geloof niet bij voorbaat van de verkiezing en
verwerping los gedacht hoeft te worden.
Dit doet mij denken aan het beroemde woord van Noordmans dat Gods eeuwige besluiten op het laatste moment genomen worden. Gods ‘voorkennis’
is niet noodzakelijk een vooruitkijken langs de tijdas, maar een vanuit een positie buiten onze fysische tijdas kijken naar de tijdas.
Ik vind dat Ouweneel met deze viatorische positiekeus een zinvol voorstel ontvouwt dat nadere overweging verdient. Wel teken ik er
kritisch bij aan dat hij om voluit recht te doen aan de intenties van de gereformeerde orthodoxie zou moeten erkennen dat deze in de
predestinatieleer altijd de psychologische vrije wil van de mens heeft willen handhaven (zie het recent aan de PThU verdedigde
proefschrift van J.M. Bac, Perfect will theology).
Extreem
Dat dit vanwege de gebruikte logica problematisch blijft, doet niets af aan de intenties. Verder gaat het mij te ver om te stellen ,,dat
sommigen gered worden en anderen verloren gaan, is even volkomen de eigen verantwoordelijkheid van de mensen als de soevereine
beslissing van God’’ (217). De auteur stelt zelf enkele bladzijden verder dat de menselijke zijde gefundeerd is in de goddelijke
zijde. Dan is soevereiniteit Gods toch het eerste en het hoogste woord?
Wel voluit overtuigend acht ik Ouweneels afwijzing van een besluit van verwerping van eeuwigheid. De Schrift laat ons niet toe méér te
zeggen dan dat God in de tijd verwerpt die Hem verwerpen en dat dit verwerpend handelen, wat God ten zeerste aan het hart gaat, toch
geen afbreuk doet aan zijn eeuwige plan. Inderdaad gaat er geen mens verloren omdat hij nu eenmaal onder het besluit der verwerping
valt. Wie verloren gaat, gaat door eigen schuld verloren – dat is het eenduidig Bijbels getuigenis. ,,De redding van mensen is uit
God, de verdoeming van mensen is uit henzelf’’ (Frederick Grant).
De schrijver is naar mijn smaak wat inconsistent in zijn oordeelvellingen. De Dordtse Leerregels komen er naar verhouding goed af bij
hem, maar over Calvijn schrijft hij: ,,Calvijn is de man van het extreme standpunt, dat zelfs door de meesten van zijn volgelingen in
zijn donkere absoluutheid vandaag zo niet meer gehandhaafd wordt’’ (162). Toch stelt hij daar dan weer tegenover: ,,Nimmer mag men
er Calvijn van beschuldigen dat er bij hem sprake zou zijn van een eeuwig besluit der verwerping los van de eigen schuld van de mens,
waarvoor alleen deze verantwoordelijk is’’ (307).
Daarmee is toch weerlegd dat Calvijn extreem zou zijn? Ook de hervormer van Genève is een viator geweest die in zijn spanningsvolle
formuleringen laat blijken hoezeer hij op zoek is naar inzicht in geheimen die wij mensen in dit ondermaanse nooit zullen doorgronden.
Als medereizigers op het pad der godgeleerdheid hebben Calvijn en Ouweneel veel met elkaar te bespreken, maar naar mijn overtuiging is
er tussen hen ook ten aanzien van de raad Gods meer dat verenigt dan dat scheidt.
1. Reformatorisch Dagblad - 27 december 2008 - www.refdag.nl
Verkiezing: geen dreiging, maar bron van troost
Door Klaas van der Zwaag
HUIS TER HEIDE - Het wederzijdse vijanddenken van arminianen en calvinisten moet doorbroken worden, vindt prof. dr. W. J.
Ouweneel. „Arminianen, meest te vinden bij de evangelischen, hebben weinig begrip voor calvinisten en hun opvatting van de goddelijke
soevereiniteit. Omgekeerd wordt het etiket remonstrant te gemakkelijk geplakt op evangelischen. Zij herkennen zich daar absoluut niet
in.”
Het vraagstuk van de raad van God en de verkiezing is een lastig onderwerp. Er is nauwelijks een onderwerp te bedenken waarover
enerzijds de Schrift zo behoedzaam spreekt en anderzijds theologische speculatie zo heeft toegeslagen, stelt Ouweneel in zijn nieuwste
boek ”Het plan van God. Ontwerp van een voorbeschikkingsleer” (uitg. Medema, Vaassen). Het boek verschijnt als vierde deel van de
Evangelisch-Dogmatische Reeks.
De schrijver heeft de Bijbel, de gereformeerde en de evangelische traditie doorgeploegd om te kijken hoe gedacht werd over onder meer
goddelijke verkiezing en menselijke verantwoordelijkheid, supra- en infralapsarisme, geloof en vrije wil.
Andere weg
Ouweneel wil een middenweg tussen calvinisme en arminianisme en het zogenaamd ”open theïsme”, actueel bij moderne
evangelischen, bewandelen. Het calvinisme stelt dat God alles wat gebeurt in Zijn raad heeft gedecreteerd en dat God in Zijn eeuwig
besluit van verkiezing en verwerping een aantal mensen heeft voorbestemd en verworpen. Het open theïsme stelt -met het arminianisme-
hier tegenover dat God in Zijn eeuwig besluit van Zijn verkiezing mensen voorbestemd heeft tot het eeuwige heil van wie Hij tevoren zág
dat zij zouden geloven. Het open theïsme gaat echter verder dan het arminianisme door te stellen dat God niet altijd van tevoren weet
wat er gebeurt (omdat dat zogenaamd de menselijke vrijheid zou bedreigen).
Ouweneel kiest voor de zogeheten ”viatorische” benadering (”viator” betekent wandelaar, letterlijk: hij die een bepaalde weg
gaat). Het viatorisme is een benadering die niet alleen plaats geeft voor de eeuwige onveranderlijke raad van God (contra arminianisme
en open theïsme) maar ook voor de tijdelijke, veranderlijke wegen van God waarlangs Zijn raad zich verwerkelijkt (contra het
calvinisme).....
Lees het hele artikel... | Link werkt niet? Klik hier...
|