De rol van de
vrouwen in de samenkomsten
door Willem J. Ouweneel
Dit artikel is gebaseerd op een bijbelstudie die ik in 2001 gehouden heb op de Betteldconferentie. De argumenten zijn niet van mijzelf, maar ontleend aan vele boeken die in de laatste tijd over dit onderwerp zijn verschenen.
Ik geef deze aantekeningen graag door, niet omdat de redactie vindt dat dit artikel het eind van alle tegenspraak is, maar omdat zij het belangrijk vindt dat de lezers over dit onderwerp aan het denken worden gezet. Het zou al heel mooi zijn als we gingen ontdekken dat de traditionele uitleg niet per se de enig juiste hoeft te zijn.
Het gaat ons uitsluitend om de vraag: Wat zegt de Schrift? Soms denken we te gauw dat we dat al weten, maar misschien is dat niet zo. Door alle eeuwen heen is de Schrift op zich niet veranderd, maar de interpretaties wel. Daar ligt een moeilijkheid: Heb ik dat dan altijd fout gelezen? Het staat er toch zo duidelijk!? Verandering van denken kost tijd, is een moeizaam proces.
Elke generatie moet opnieuw die uitdaging aandurven: Wat zegt de Schrift ECHT? Dat betekent hard bidden en hard denken. Bidden moet je zelf doen; voor het denken wil dit artikel een aanzet zijn.
Uitgangspunten
(1) In Christus zijn man en vrouw volstrekt gelijkwaardig (Gl3:27v.).
Rm12:3, 1Ko12:7 en Ef4:7 maken wat de genadegaven betreft geen onderscheid tussen mannen en vrouwen. Waarom zou de Schepper al deze gaven aan zusters geschonken hebben, als zij in de samenkomsten van de gemeente nauwelijks of geen gelegenheid zouden krijgen deze uit te oefenen? -(2) Als volgens de profetie van Joël (zie Hd2:17) zowel de zonen als de dochters gaan profeteren, is het moeilijk in te zien dat dit profeteren van de dochters wel buiten, maar niet binnen de samenkomsten zou mogen plaatsvinden, terwijl het Oude Testament toch eigenlijk nergens het spreken van de vrouw in het openbaar c.q. in de
'gemeente' van Israël verbiedt.
Mirjam 'profeteerde' zelfs in de 'gemeente' (Ex15:20v.). Anna looft God solistisch in de tempel (Lk2:38). Waarom zou het Nieuwe Testament strenger over het optreden van de vrouw in de gemeente oordelen dan het Oude Testament en daarmee de kloof tussen man en vrouw nog eens verder vergroten in plaats van die te verkleinen? Vrouwen maakten individueel de Heer groot in de synagoge (Lk13:10-13) en getuigden te midden van de vergaderde gelovigen (Lk24:9-11,22v.), ja, mochten zelfs nieuwe waarheden aan de vergaderde gelovigen doorgeven (Jh20:17v.). Filippus had
'vier maagdelijke dochters die profeteerden' (Hd21:8v.)! Zuster Febe was zelfs
'dienares' van de gemeente in Kenchreeën; het woord voor 'dienares' (Gr. diakonos) is precies hetzelfde als in Fp1:1, waar sprake is van
'de opzieners en dienaars' in Filippi.
(3) In de samenhang van 1Ko11 is er geen enkele aanwijzing dat het '[hardop!] bidden en profeteren' in vs5 zich zou beperken tot gelegenheden buiten de gemeentelijke samenkomsten om, of tot gelegenheden waarbij alleen vrouwen en kinderen aanwezig waren. Kort tevoren (10:16v.,21) en vooral onmiddellijk aansluitend (11:17-34) spreekt Paulus ook over de gemeentelijke samenkomsten. Paulus lijkt dan ook veeleer alleen over profetie te spreken binnen het kader van de gemeentelijke samenkomst, zoals juist 1Ko14 uitvoerig weergeeft.
(4) Paulus maakt trouwens nergens principieel of praktisch verschil tussen 'officiële gemeentelijke samenkomsten' en bijvoorbeeld huissamenkomsten van enkele gelovigen. Er is dan ook geen grond om te denken dat Paulus wel zou toestaan dat zusters profeteren in huissamenkomsten of vrouwenbijeenkomsten, maar niet in
'officiële' samenkomsten. Het Nieuwe Testament kent dat onderscheid gewoon niet. Het is een uitvinding uit later tijd, die wij terug projecteren op de Schrift.
(5) In het licht van het voorgaande kun je, voordat je naar 1Ko14:34v.
gaat kijken, moeilijk beweren dat volgens het Nieuwe Testament zusters nooit hun individuele stem in de gemeente zouden mogen laten horen. Als we 1Ko14:34v. niet hadden, zouden we nooit op het idee zijn gekomen dat zusters in de samenkomsten niet hoorbaar mogen participeren. Nu 1Ko14:34v. wél in de Bijbel staat, moeten wij ons in het licht van de hele Godsopenbaring ernstig afvragen of wij die verzen dan wel goed gelezen hebben.
(6) Trouwens, zelfs als het om 1Ko14 gaat, verschillen ook de traditionele uitleggers onderling nogal van mening. In vroeger eeuwen namen de uitleggers het
'zwijgen' zo absoluut dat vrouwen in de gemeente zelfs niet mochten meezingen! Vandaag gaat gelukkig niemand meer zo ver. Maar dat betekent wel dat iedereen
'ergens' een grens moet trekken door bijvoorbeeld te zeggen: het 'zwijgen' geldt alleen voor het individueel spreken, maar zusters mogen bijvoorbeeld wel meezingen en Amen zeggen. Waar die grens precies ligt (dus in welke zin zusters moeten
'zwijgen'), moet uit de samenhang van 1Ko14 blijken. Daarover gaan onderstaande stellingen.
Vier stellingen over 1Ko14:34v.
(1) Over liederen opgeven, een gebed uitspreken, een schriftplaats voorlezen of zelfs een getuigenis geven, wordt in 1Ko14 helemaal niet gesproken, en daar mag men het dus niet op betrekken.
'Zwijgen' kan niet méér betekenen dan waar de samenhang over gaat, net als in vs28 (hier betekent
'zwijgen' niet dat de tongenspreker altijd moet zwijgen in de gemeente, maar alleen als er geen uitlegger van de tongentaal voorhanden is) en vs30 (ook hier betekent
'zwijgen' niet dat de eerste altijd moet zwijgen in de gemeente, maar alleen als een ander een openbaring heeft ontvangen).
In 1Ko14 betekent 'zwijgen' dus niet: nooit mogen spreken, maar genuanceerd: je (even) stilhouden omdat...
(2) In heel 1Ko14 wordt de beperking t.a.v. vrouwen pas in vs34v.
gemaakt. Vóór dat vers spreekt Paulus steeds over 'allen' (vs5,23v.,31) en
'ieder' (vs26v.)! Paulus zou zich wel slordig hebben uitgedrukt als hij pas aan het eind van 1Ko14 zou hebben gezegd:
'allen/ieder' betekent in feite helemaal niet 'allen/ieder', maar alleen de broeders! N.B.: Je kunt aan de Griekse werkwoordsvormen in vs26 niet zien of het over mannen, vrouwen of beiden gaat. Je zou dus kunnen vertalen:
'Hoe is het dan, broeders en zusters? Wanneer u samenkomt, heeft ieder een psalm, heeft een leer, heeft een openbaring, heeft een taal, heeft een uitlegging; laat alles gebeuren tot opbouwing. Als iemand in een taal spreekt, dan door twee of ten hoogste drie, en ieder op zijn/haar beurt, en laat één het uitleggen. Maar als er geen uitlegger is, laat hij/zij zwijgen in de gemeente en laat hij/zij tot zichzelf spreken en tot God.'
(3) Het lijkt er dus sterk op dat vs34v. een beperktere betekenis van
'zwijgen' heeft, en wel een die in de samenhang past. Zusters mogen dezelfde bijdragen aan de dienst leveren als broeders (vs26), maar ze mogen bijvoorbeeld niet anderen
'beoordelen' (vs29), want dan zouden ze over mannen 'heersen' (vgl. 1Tm2:11v.). Als zij iets willen
'leren', moeten zij hun beoordelende (dus kritische) vragen niet in het openbaar stellen, maar thuis met hun mannen bespreken (vs35). Zoals tongensprekers en profeteerders onder bepaalde omstandigheden moeten zwijgen, zo geldt dat ook voor de zusters.
(4) Het 'spreken' in vs34v. kan, Schrift met Schrift vergelijkende, het beste gezien worden in het licht van 1Tm2:12 ('ik sta aan een vrouw niet toe dat zij leert of over een man heerst'). Het is niet redelijkerwijs in te zien hoe een lied opgeven, een gebed uitspreken, een schriftplaats voorlezen of een getuigenis doorgeven haar
'onderdanigheid' in gevaar zou brengen (de leer dat zij dan de 'mond van de vergadering' zou zijn, is in de Schrift niet terug te vinden). Gezaghebbend, lerend spreken (in de Woordbediening, maar ook lerend leiderschap in de bredere zin van het woord, nl. leiding geven in discipelschap-processen), waarmee de vrouw zich boven de man zou stellen, is echter wel in strijd met die
'onderdanigheid'. Daarom is er ook geen sprake van dat zusters in ons midden het Woord zouden bedienen of oudsten zouden kunnen worden; het gaat alleen om liederen opgeven, een gebed uitspreken, eventueel een schriftplaats voorlezen of een getuigenis doorgeven. Daar is uiteraard geen enkele zuster toe verplicht (evenmin als de broeders); het gaat er slechts om of er ruimte kan worden geboden aan zusters die zich wel gedrongen voelen dat te doen.
Conclusie
Er lijken in de Schrift geen redenen ontdekt te kunnen worden waarom zusters in de samenkomst geen lied zouden mogen opgeven, een gebed mogen uitspreken, een schriftplaats mogen voorlezen of een getuigenis mogen doorgeven. De Schrift heeft er wel blijkbaar bezwaar tegen dat zusters in de samenkomst gezaghebbend leren, in de zin van geestelijk leiderschap in de gemeente (1Tm2:11vv.; 3:1vv.).
Deze conclusie houdt niet in dat nu alle uitlegkundige problemen van 1Ko34v.
zijn opgelost, maar wel zijn er argumenten genoeg dat deze verzen niet gebruikt mogen worden om het zusters te verbieden in de samenkomst een lied op te geven, een gebed uit te spreken, een schriftplaats voor te lezen of een getuigenis door te geven. Daarover zijn in elk geval zeer vele bijbelgetrouwe uitleggers in onze tijd het eens.
|