Mannen en vrouwen:
Een nieuw perspectief
door Ine Wildschut
of luister...
Je kunt op verschillende manieren naar dingen kijken. De mensen zagen Petrus als een visser. De Heer Jezus zag hem als een visser van mensen. Voor de Joden was het kruis een ergernis, voor de Grieken een dwaasheid, maar voor hen die geloven is het een kracht van God. Voor de Joden was Jezus Christus een steen des aanstoots, maar voor God de kostbare hoeksteen.
Kijk eens goed naar deze tekening. Sommigen zien een jonge vrouw, anderen een oude vrouw. Toch kijken we naar dezelfde tekening. Weinigen zijn in staat om zonder uitleg beide te zien. Hoe komt dat? Omdat het patroon waarnaar we ons richten wordt bepaald door wat we het eerst zien. Het doorbreken van dat patroon is wel denkbaar, maar vaak hebben we daarbij hulp nodig.
Jarenlang heb ik nagedacht over de vrouw in de Bijbel. Over hoe de Heer Jezus met vrouwen omging. Over relaties waarin vrouwen betrokken zijn. Mijn denken daarover werd voor een belangrijk deel bepaald door wat ik daarover tussen mijn 25e en mijn 35e heb gehoord en gelezen. Soms had ik sterk het gevoel: er is meer, ik mis iets essentieels maar ik kon dat niet vatten.
Het heeft veel tijd en inspanning gekost om op een andere manier naar de positie van de vrouw te kijken.
Gezag
Lange tijd heb ik gedacht dat er één gezagsketen was: God, Christus, de man, de vrouw. Ik heb in het verleden regelmatig horen betogen dat dit inhoudt dat dé vrouw (in het algemeen) onderdanig moet zijn aan dé man (in het algemeen), altijd, in alle situaties behalve natuurlijk als dat zou leiden tot ongehoorzaamheid aan God.
Dit gezagsdenken binnen de relatie man /vrouw wordt onderbouwd vanuit Gn1-3.
Met name de scheppingsvolgorde: eerst de man en daarna de vrouw, en de tekst:
'Ik zal voor hem een hulp maken die bij hem past' spelen daarbij een belangrijke rol. Dit denken wordt verder gevoed door Gn3:16:
'En hij zal over u heersen.' We moeten ons echter goed realiseren dat in Gn3 niet meer de schepping aan de orde is zoals God die heeft bedoeld, maar de vloek als gevolg van de zondeval. Dit beeld van heersen is door Christus en het werk aan het kruis van alle kracht ontdaan.
In de traditionele literatuur over dit onderwerp is het wezen van het man-zijn het mannelijk gezag en het wezen van het vrouw-zijn de vrouwelijke ondergeschiktheid. Of zoals Piper & Grudem het omschrijven:
'Het hart van de volwassen mannelijkheid is een gevoel van verantwoordelijkheid voor de vrouw, om haar te leiden, te verzorgen en te beschermen. Het hart van de volwassen vrouwelijkheid is een bevrijdend streven de kracht en het leiderschap van waardige mannen te bevestigen, te ontvangen en te
voeden.' Gezag berust in deze visie op het man-zijn. Een man heeft een positie van gezag omdat hij man is; de vrouw heeft geen positie van gezag daar zij geen man is.
In de loop der jaren kreeg ik steeds meer moeite met deze algemene stelling.
Hoe kun je als vrouw onderdanig zijn aan dé man in het algemeen? Moet je onderdanig zijn aan alle broeders afzonderlijk in de plaatselijke gemeente? En wie moet je dan het meest gehoorzamen? Als je getrouwd bent, kan ik me voorstellen dat je antwoord dan is: aan je eigen man. Maar als je ongetrouwd bent? En hoe zit dat dan in de maatschappij? Mag een vrouw een leidinggevende functie bekleden? Mag zij überhaupt wel leiding geven aan mannen? En kunnen mannen wel onderdanig zijn aan vrouwen? Of hebben al de vrouwen die een leidinggevende positie hebben, het bij het verkeerde eind? Over de eenduidigheid van deze gezagsketen ging ik anders denken toen ik het boek las Vrouwen in de gemeente van George en Dora Winston. Zij zetten in hun boek uiteen dat God gezag delegeert op basis van een taak of positie, en niet op grond van de persoonlijke kwaliteit of sekse-identiteit van degene die het gezag uitoefent. Het gezag dat de een uitoefent over de ander, is altijd gebaseerd op een relatie. De Winstons onderscheiden in de Bijbel zes verschillende gezagsrelaties.
(1) Mens schepping
De mens heeft gezag over de niet-menselijke schepping. God heeft de mens uitdrukkelijk dit gezag gegeven (Gn1:26-28, Ps8:6). In deze gezagsrelatie zijn er geen mensen die zich moeten onderwerpen. De andere schepselen zijn geen moreel verantwoordelijke wezens. God geeft hun dan ook geen gebod om zich te onderwerpen.
(2) Heer slaaf
Deze gezagsrelatie wijkt op een belangrijk punt af van de vier volgende gezagsrelaties, namelijk dat ze niet door God is ingesteld. We lezen dan ook nergens dat God aan de heer gezag geeft over zijn slaven. Wél dat slaven onderdanig moeten zijn aan hun heer (Ef6:5-7; Tt2-9; 1Pt2:18).
(3) Overheid onderdaan
De overheid heeft gezag over haar eigen burgers. En de burgers moeten onderdanig zijn aan de eigen overheid (Rm13:1-2; Tt3:1; 1Pt2:13-14).
(4) Voorgangers gemeente
Voorgangers (oudsten, opzieners) hebben gezag in de gemeente en de leden van de gemeente moeten onderdanig zijn aan hun voorgangers c.q. oudsten (Hb13:7,17; 1Pt5:1-5).
(5) Ouders kinderen
Ouders hebben gezag over hun eigen kinderen en kinderen moeten onderdanig zijn aan hun eigen vader en moeder (Ef6:1,4; Hb12:9; Lv9:3; Ko3:20).
(6) Man vrouw
Mannen hebben gezag over hun eigen vrouw en vrouwen moeten onderdanig zijn aan hun eigen man (Ef5:22 -24; 1Ko11:13; Tt2:4v.; 1Pt3:1,5; 1Ko14:34-35; 1Tm2:11v.).
Gezag en macht
Als we spreken over gezag, dan komen al gauw begrippen naar boven zoals: baas, hoofd, leidend, hoger in positie. Bij ondergeschiktheid denken we aan woorden zoals: onderdanigheid, volgend, lager in positie. Als we op deze manier kijken naar gezag, dan is er een groot risico dat gezag verwordt tot macht. Overheersing door de één wordt onderdrukking van de ander.
Voorbeelden zijn er te over:
slecht beheer van de schepping: economie i.p.v. ecologie; - mannen, vrouwen en kinderen die werken voor een hongerloon (lage lonen landen); - onderdrukking van bevolkingsgroepen; - manipulatie en indoctrinatie in gemeenten; - seksueel misbruik van kinderen, incest; - geweld binnen het huwelijk.
Zoals gezegd: voorbeelden te over. En soms dichter bij huis dan we denken.
Gezag en relaties
Gezag vindt dus zijn plek in relaties, en bij relaties hoort een wederzijdse verantwoordelijkheid, en dat brengt een wederzijdse verplichting met zich mee. Die is kenmerkend voor de specifieke relatie en verschilt naar gelang de aard daarvan. Tussen man en vrouw in het huwelijk is sprake van gezag en ondergeschiktheid omdat er tussen hen een wederzijdse verplichting bestaat binnen het huwelijksverbond. De verplichting van de man is zijn vrouw lief te hebben, de verplichting van de vrouw is haar man uit zijn eenzaamheid te helpen en zijn onvolledigheid aan te vullen, als een hulp die bij hem past.
Tussen die man en alle andere vrouwen bestaat zo'n verbond niet, en dus ook niet
zo'n relatie. Er is dus ook geen sprake van gezag van deze man over andere vrouwen. (Tenzij er een andere gezagsrelatie is, met andere wederzijdse verplichtingen, bijv. in de gemeente, of in een werkverhouding.) Elk gezag is op
z'n eigen manier begrensd, afhankelijk van de aard en het doel van de relatie.
De andere kant van gezag is de zorgverantwoordelijkheid, want gezag is gesitueerd in relaties, met wederzijdse verantwoordelijkheid. In de zes genoemde gezagsrelaties blijkt het er steeds om te gaan het welzijn van de ander te bevorderen: - De mens moet de schepping bewerken en bewaren (Gn2:15).
- Een heer moet zijn slaaf goed behandelen (Jb31:13).
- De overheid is ingesteld om haar onderdanen wél te doen (Rm13:3).
- Oudsten zijn aan de gemeente gegeven om over onze zielen te waken en de kudde van God te hoeden (Hb13:17; 1Pt5:1).
- Ouders moeten zich over hun kinderen ontfermen, hen grootbrengen en opvoeden, hun geven wat zij nodig hebben (Ps103:13; Js1:2; Mt7:11).
- De man moet zijn vrouw koesteren, voeden, liefhebben (Ef5:25-28).
Verantwoordelijkheid in zo'n relatie is op de eerste plaats: zich inzetten voor het welzijn van de ander. De zorger neemt zijn verantwoordelijkheid op, in het uiterste geval door zijn leven in te zetten. De ontvanger accepteert de zorg, stelt zich daarvoor open, stelt de ander in staat zorg te geven.
God heeft de mens geschapen naar zijn beeld, mannelijk en vrouwelijk. In God zijn deze beide kanten volmaakt in balans. Het was nodig de mens als man en vrouw te scheppen om in die beiden het beeld van God Zelf te weerspiegelen.
Het is Gods bedoeling dat wij in relaties (met name in huwelijk en gemeente) dát beeld van Hem weerspiegelen. God is de ultieme Zorger, maar God wil ook ontvangen. En dan niet alleen de eer van het schepsel voor de Schepper, niet alleen de dienst van de slaaf voor zijn heer, niet alleen het volgen zoals een schaap de herder volgt maar God wil ook liefde ontvangen, zoals een vader van zijn kinderen houdt en ook door zijn kinderen bemind wil worden; zoals een man die zijn vrouw liefheeft en daarvoor wederliefde ontvangt. God wil een relatie met mensen, God wil intimiteit met mensen. Dit is het voorbeeld dat God ons voorhoudt. Zó heeft God de onderlinge relaties tussen mensen bedoeld. Mensen zijn in relaties complementair, zij vullen elkaar aan op een manier zoals God dat heeft bedoeld.
Zo bezien gaat het niet meer om gezag, maar om dienen, zorgen, liefde, nabijheid, intimiteit, ontvankelijkheid voor zorg en voor liefde. Er is wederkerigheid. In het huwelijk bijvoorbeeld is onderlinge afhankelijkheid.
In bijv. 1Ko7 is het opmerkelijk dat Paulus in vs3 zegt dat de man zijn verplichting moet nakomen jegens zijn vrouw, en nog opmerkelijker dat hij in vs4 de vrouw de beschikking geeft over het lichaam van haar man. Een opmerkelijk standpunt van Paulus voor de tijd waarin hij deze woorden schreef!
Hoofdschap, onderdanigheid
Maar hoe zit het dan met hoofdschap en onderdanigheid (zoals bijv. in Ef5)? Verkerk en Vegter schrijven hierover: In deze verzen vergelijkt Paulus de verhouding tussen man en vrouw met de verhouding tussen Christus en de gemeente. Wat is het punt van vergelijking? Wat is karakteristiek voor de verhouding tussen Christus en zijn gemeente? Paulus benadrukt hier niet het gezag en de macht van Christus, maar zijn Zelfopoffering. Christus heeft Zich voor haar overgegeven. Christus zorgt voor haar, Christus koestert haar. Nu, zegt Paulus, zo moet de man ook met zijn vrouw omgaan. Hij moet zich voor haar willen overgeven, hij moet voor haar zorgen, hij moet haar koesteren.
Hoe moeten wij deze uitspraken begrijpen? Paulus gebruikt de termen
'hoofd' en 'onderdanigheid' in het kader van verlossing en vernieuwing. Het gaat om het herstel van de relatie tussen man en vrouw. (S) Om herstel naar de situatie waarin de man zich laat ondersteunen door zijn vrouw en de vrouw zich op haar man richt.
(S) Hoe werd Christus hoofd van zijn gemeente? Door Zich voor haar over te geven! Waarom is de gemeente Christus onderdanig? Omdat Hij haar heeft liefgehad. Overgave en liefde. En naar dat voorbeeld mag de man zich richten. Hoe mag de man hoofd worden van zijn vrouw? Door zich voor haar over te geven. Waarom mag de vrouw haar man onderdanig zijn? Omdat hij haar liefheeft en voor haar zorgt.
Verkerk en Vegter omschrijven 'onderdanigheid' als: leven naar de ordening van God. Leven op de manier zoals God dat bedoeld heeft. Een
'hulpe' van kaliber, namelijk: een beeld Gods. Een partner die gericht is op haar man en samen met hem de opdracht van God wil uitvoeren. Hoofdschap is een oefening in liefde. Onderdanigheid is een oefening in leven naar de ordening van God.
In de gemeente vormen we met elkaar het huisgezin van God, het lichaam van Christus, de bruid van het Lam, het huis van God. We zijn allemaal broeders en zusters. Eén is onze Vader, Eén is ons Hoofd, Eén is de Bruidegom, Eén is onze Meester.
We hebben als broeders en zusters wel met elkaar te maken, want we hebben niet alleen ieder onze individuele relatie met God, maar we staan ook in relatie tot elkaar. Dat is een gelijkwaardige relatie, niet een gezagsrelatie waarbij de broeders automatisch het gezag hebben over de zusters. Broeders en zusters zullen elkaar onderdanig zijn (Ef5:21), elkaar leren en terechtwijzen (Ko3:16), elkaar dienen (Gl5:13), elkaar vermanen en elkaar opbouwen (1Th5:11) enz.
Hiertoe heeft God aan mannen én aan vrouwen gaven gegeven. Worden deze gaven wel altijd goed gebruikt? In hoeverre heeft de vloek, die alle relaties fundamenteel heeft aangetast, zich ook in de gemeente laten gelden? Het zou wel eens kunnen zijn dat het niet of te weinig gebruiken van de gaven van de vrouwen te maken heeft met de vloek uit Gn3, dat de beperkte ontplooiing van vrouwen in de gemeente haar oorzaak vindt in de overheersing van vrouwen door mannen. Het gevolg kan zijn dat noch de mannen, noch de vrouwen tot hun recht komen. Het
'met elkaar' gemeente zijn betekent dat mannen ook de gaven van vrouwen nodig hebben.
Gezag en gelijkheid
Betekent dit nu dat binnen de gemeente iedereen een gelijke positie inneemt? Nee, er is binnen de gemeente ook sprake van een gezagsrelatie. In de Schrift is er sprake van voorgangers, oudsten, opzieners. De gemeente moet hun onderdanig zijn, hen navolgen. De mensen die we moeten navolgen, aan wie we ons moeten onderwerpen, die dat gezag hebben, zijn degenen die dienen (Lk22:26), die medewerken en arbeiden (1Ko16:16), die zich moeite getroosten, die ons leiden in de Heer en ons terechtwijzen (1Th5:12), die over onze zielen waken (Hb13:17), die de kudde Gods hoeden (1Pt5:1; Hd20:28), die goede leiding geven en zich belasten met prediking en onderricht (1Tm5:17), die in staat zijn te vermanen op grond van de gezonde leer en de tegensprekers te weerleggen (Tt1:9). In deze teksten gaat het niet in de eerste plaats over leiding geven, beslissingen nemen, maar veeleer over welzijn, zorg, dienen. Gezag in de gemeente is op de eerste plaats herderlijk gezag om gelovigen op te bouwen en opzicht uit te oefenen.
We moeten ook op dit punt vragen wat dit voor vrouwen betekent. Daarover wordt heel verschillend gedacht. De Winstons komen in hun boek tot de conclusie dat vrouwen en mannen in de gemeente dezelfde functies en ambten mogen bekleden. De vrouw in het ambt is in veel kerken geaccepteerd. Anderen zien mogelijkheden voor de vrouw als diaken.
In onze traditie was de rol van de vrouw beperkt tot de zondagsschool of de zusterkring. In de gemeentelijke samenkomst moest de vrouw zwijgen, daarbuiten mocht zij in ieder geval niet leren of over de man heersen. Soms ging dat zover dat vrouwen eigenlijk nauwelijks over de Schriften mochten of durfden te spreken, uit angst dat er misschien op enig moment door de vrouw geleerd zou worden. Elk initiatief, zoals een gebed uitspreken, een lied opgeven, een getuigenis uitspreken, alles werd geïnterpreteerd als de leiding nemen, gezag uitoefenen, over de man heersen, leren. De vrouw moest onderdanig zijn, rustig en stil, en vooral in de samenkomsten zwijgen.
Is dat werkelijk de plaats die in de Bijbel aan vrouwen wordt toegekend? Is het openbare optreden in de gemeente synoniem aan gezag, en daarom uitsluitend toegekend aan mannen? Veel vragen, die hier niet allemaal te beantwoorden zijn. Maar in de opsomming van alles wat oudsten en opzieners doen, zijn toch ook heel veel taken die door vrouwen in de gemeente worden uitgevoerd.
Tot slot nog dit: gezag in de gemeente is gekoppeld aan verantwoordelijkheid voor het welzijn van de ander, voor de kudde als geheel en voor de individuele leden. We zullen allemaal op
z'n tijd zorg nodig hebben, soms een vaderlijke vermaning, soms een moederlijke vertroosting. God geeft aan mannen zowel als aan vrouwen verantwoordelijkheid om die zorg in de gemeente te verlenen. Ook hierin vullen mannen en vrouwen elkaar aan, om zo het beeld van God tot uitdrukking te brengen, in de balans waarin God mensen heeft bedoeld: mannelijk en vrouwelijk.
|