Start

Vrouwen profeteren
   FAQ
   Brochure
   Winston
   Godet
   Praatstuk
   Links

Muziek

Opname
   Geen opname?
   Israel terzijde gesteld?
   250 redenen
   FAQ - vragen
   J.N. Darby

Wedergeboorte

Zoonschap
   Eeuwig zoonschap

Genezing
   Geneest de zieken
   Handoplegging
Heilige Geest
Charismatisch

Verzoening


Home > Zoonschap > Eeuwig zoonschap

EEUWIG ZOONSCHAP

door Willem J. Ouweneel

De leer van "het eeuwig zoonschap", of beter gezegd: de valse leer van de ontkenning van het eeuwige zoonschap (door met name F.E. Raven) heeft in het verleden in de broederbeweging voor veel onrust gezorgd. In het boek "Het verhaal van de 'broeders" van Willem J. Ouweneel staat op blz. 261 een goed samenvattend hoofdstuk hierover:

HOOFDSTUK IV. EEUWIG ZOONSCHAP

(1) "...Ik beschouw het als essentieel om vast te houden aan het Zoonschap [van Christus] vóórdat de werelden waren. Het is de waarheid." Dit zijn de laatste woorden van een artikel dat J.N. Darby heeft neergeschreven op de notitiebladen van één van zijn witdoorschoten Bijbels (die nu bij mij berust). Dit artikel werd later in druk uitgegeven en bevindt zich nu ook in deel 4 van Darby's Miscellaneous Writings (p. 270). Nadat het gepubliceerd en verspreid was, opende het verschillende Taylor-broeders de ogen voor de waarheid die sinds 1929 zo afschuwelijk geweld was aangedaan. Van hoeveel vitaal belang Darby de waarheid van het eeuwig Zoonschap van Christus beschouwde, moge blijken uit enkele andere citaten:


"Ik haat de dwaalleer [nl. de loochening van het eeuwig Zoonschap] 'en zou willen waken tegen de scheut van haar wortels... De verwarring is het niet inzien dat Hij Zoon is in de schepping zowel als in de verlossing, en de orde van beide, en dat Hij verloste als Zoon wat hij schiep als Zoon".


"Hoewel dat wat 'het eeuwig Zoonschap' genoemd wordt, een essentiële waarheid is, óf wij verliezen de Vader die de Zoon zendt, en de Zoon die schept, en wij hebben geen Vader als wij geen Zoon hebben, zodat het ten grondslag ligt aan alle waarheid, toch wordt in de historische voorstelling van het Christendom de Zoon altijd voorgesteld als hier beneden in de toestand van slaaf en mens, zoals alles door Johannes, hoewel in de hemel en één met de Vader".


"Voorzover Hij geboren is in deze wereld door de werking van God door middel van de Heilige Geest, is Hij de Zoon van God (Ps. 2:7; Luk. 1:35). Maar dit is in de tijd, wanneer de schepping reeds het tafereel is van de openbaring van de wegen en raadsbesluiten van God. Maar de Zoon is ook de naam van de eigenlijke betrekking van Zijn heerlijke Persoon tot de Vader voordat de wereld was. Het is in deze hoedanigheid dat Hij alle dingen geschapen heeft".


(2) De dwaalleer dat de Heer Jezus, hoewel van eeuwigheid een Goddelijke Persoon, pas bij Zijn vleeswording de Zoon van de Vader werd, was al omstreeks 1855 in Ierland onder de "Broeders" ingeslopen, maar doeltreffend de kop ingedrukt door het prachtige boek van J.G. Bellett over De Zoon van God. In 1902 kwam de dwaalleer opnieuw naar voren, nu bij monde van F.E. Raven op een reis door Amerika, maar zijn extremistische uitlatingen hierover werden onder de tafel gewerkt (zie hst. 10). In 1909 stak de valse leer voor de derde maal de kop op, en wel in Melbourne bij monde van Ch. Webb. Daar werd de leer krachtig bestreden door G.J. Stewart, echter met weinig resultaat, zodat deze zich met een aantal anderen in 1910 bij de Glanton broeders voegde. Later echter kwam J.S. Giles (zie § 111), die nog krachtiger optrad, met het gevolg dat Webb en de zijnen werden uitgesloten. Een jaar of vijf jaar later beleed Webb zijn dwaalleer, schreef een verontschuldigende brief aan Stewart en werd weer toegelaten in Melbourne.


Er was echter een invloedrijker man dan Webb, die de dwaalleer in zijn hart had toegelaten. En dat was James Taylor, die de leer in 1902 regelrecht van Raven geleerd had, maar zijn opvatting 27 jaar verborgen had gehouden. Pas in 1929 achtte hij de tijd rijp om met deze boze leer voor de dag te komen, en wel op een grote conferentie in Barnet (bij Londen). Onmiddellijk werd de nieuwe leer een algemene wet, mede verspreid door geschriften van Coates (eerlijkheidshalve moet ik vermelden dat C.A. Coates, ongetwijfeld de begaafdste onder de Taylor broeders, volgens verschillende berichten geprest werd tot verbreiding van deze dwaalleer door P. Lyon; dat hij in de laatste jaren van zijn leven meermalen per brief zijn ongerustheid over Taylors leringen aan deze bekendmaakte zonder ooit antwoord te krijgen; en dat hij kort vóór hij stierf (1945) de leer van het tijdelijk Zoonschap betreurd heeft. Taylor moet daarover zo verontwaardigd zijn geweest, dat hij weigerde de begrafenis van Coates bij te wonen, hoewel hij op dat ogenblik in Groot Brittannië was) en Higgins en zie, toen de nieuwe leer Melbourne bereikte, namen Webb en de zijnen haar onmiddellijk weer aan en stelden triomfantelijk vast dat zij in 1909 gelijk gehad hadden en dat de uitsluiting verkeerd was geweest! Het gevolg was dat een aantal in Melbourne zich nu gedwongen zag zich af te scheiden. Ook in Schotland en Engeland (Londen incluis) voltrok de scheuring zich, zodat een aantal vergaderingen nu in afzondering van Taylors nieuwste leringen samenkwam.


De algemene doorvoering van deze leringen in de vergaderingen die aan de zijde van Taylor bleven, werd prompt gegarandeerd door een grondige herziening van het liederenboek, die in 1932 verscheen. Dit was het liederenboek dat in 1856 door Wigram was samengesteld en in 1881 door Darby was herzien. Daarna had Reynolds het al in 1903 aangepast aan de toenmalige nieuwe leringen. Uit deze versie van 1903, die 402 liederen bevatte, werden er maar liefst plm. 120 verwijderd, waarin gezinspeeld werd op het eeuwige Zoonschap en verwante waarheden, en plm. 85 nieuwe liederen werden toegevoegd. Daardoor werd het de vergaderingen onmogelijk gemaakt iets te zingen dat herinnerde aan de vroeger omhelsde waarheid.... Een toelichting bij de nieuwe versie vermeldt: "Verwijdering van vele van deze [liederen] bracht veel onderzoek van het hart teweeg, daar zij destijds geliefd waren en de kritische toets van br. Darby doorstaan hadden... De waarheid is dat God gedurende de laatste dertig jaar genadiglijk verder licht verschaft heeft ten aanzien van de vergadering... en dit heeft de betekenis van de bediening die in de vorige eeuw zo overvloedig geschonken is, opgehelderd". Het is maar dat u het weet: alles wat Darby, Kelly, Wigram, Grant, Bellett, Mackintosh, enz.', gezegd en geschreven hebben, is nu pas in zijn ware betekenis in het licht gesteld door de bediening van James Taylor!


Dat enige zelfverheerlijking James Taylor niet vreemd was, moge blijken uit de volgende uitspraak van hem, gedaan op de hierboven genoemde Barnet conferentie: "De Schrift beschrijft twee dingen, voorgesteld in de stem uit de hemel: 'Gij zijt Mijn geliefde Zoon', en: 'Dit is Mijn geliefde Zoon: hoort Hem.' Toegepast op ons als dienstknechten[!], zou het eerste dienen om ons ervan onder de indruk te brengen dat God een welbehagen in ons heeft, en dan in het tweede vestigt Hij de aandacht van anderen op ons. Hij geeft ons het bewustzijn dat wij persoonlijk Hem welbehaaglijk zijn, en dan vestigt Hij de aandacht van anderen op ons". Aldus Taylor, die geen afstotelijker bewijs van de vleselijke geest van Laodicea had kunnen geven dan door op gewone stervelingen het unieke welbehagen van de Vader in de Zoon toe te passen. Alsof wij ook maar enigszins welbehaaglijk kunnen zijn dan alleen in de Zoon, en alsof God ook maar ooit de aandacht van mensen op Zijn dienstknechten zou vestigen, in plaats van op Hem op Wie die dienstknechten heenwijzen!


(3) Zoals gezegd was het in 1929, op die conferentie in Barnet, dat Taylor zijn dwaalleer over het Zoonschap naar voren bracht. Hij drukte het zo uit: "Het geestelijk inzicht in de samenkomsten wettigde het dat de aandacht erop gevestigd werd". Dat gebeurde tijdens een bespreking over 2 Kor. 2, waarbij iemand vroeg of de uitdrukking "Zoon van God" in hst. 1:19 betrekking had op het eeuwig Zoonschap. Taylor antwoordde:

"Ik weet niet dat er een dergelijke uitdrukking in de Schrift is als eeuwig Zoonschap. 'Zoon van God' is een kwestie van een Persoon. De Zoon van God wordt in de Schrift aangeduid nadat de Heer Jezus hier was. In Lukas staat er: 'Het heilige dat geboren zal worden, zal Zoon van God genoemd worden.' Dat is wat Lukas zegt, met de bedoeling dat dat te rechter tijd in Hem tot uitdrukking zou komen. Jezus stelt Zijn betrekking als Zoon vast op twaalfjarige leeftijd door te zeggen: 'De dingen Mijns Vaders', maar de stem van de Vader die haar aanduidde is bij Zijn doop."

S.J.B.C.: Gelooft u dat Hij de Zoon was in de Eeuwigheid?

J.T.: Wat de Schrift zegt is: "In den beginne was het Woord". Er staat niet "de Zoon"... Zijn eeuwig persoonlijk bestaan wordt meegedeeld. Hij was daar persoonlijk in het begin. Om zover te gaan dat we Hem daar een persoonlijke naam of aanduiding geven, is verder gaan dan de Schrift, lijkt mij, maar dat de Persoon daar was is het grote punt... Johannes spreekt pas van Zijn Zoonschap nadat van Hem gezegd is dat Hij vlees geworden is.

E.J.M.: "God heeft aan het einde van deze dagen tot ons gesproken in de Persoon van de Zoon", Hebr. 1: 1.

J.T.: Precies. Het was een goddelijk Persoon, en die Persoon was de Zoon, maar in een middellijke positie; het is op die wijze dat Hij spreekt. Het spreken was door Hem, als in menselijke staat. Ik ben er zeker van dat wij uiterst voorzichtig moeten zijn met het op Christus als "in de gestalte van God" toepassen van aanduidingen die Hem gegeven zijn als in de gestalte van een mens.

G.J.E.: Wanneer de Zoon van God in de Schrift genoemd wordt, is het niet altijd in menselijke staat?

J.T.: Ik weet van geen andere wijze waarop over Hem in de Schrift gesproken wordt dan in menselijke staat, maar dat doet geenszins iets af van het feit dat Hij een goddelijk Persoon was en daar in den beginne was.( .... )

W.R.P.: U zou niet de titel "Woord" toepassen op wat Hij was in Zijn Godheid.

J.T.: Nee. Hij had die naam gekregen onder de heiligen. Zo vindt u in Hebr. 1 een verscheidenheid van de heerlijkheden van Christus genoemd, maar zij worden alle ontleend aan de uitspraken van heiligen, dat wil zeggen, zij worden alle ontleend aan de Psalmen, alsof God graag de heiligen invoert om de grote waarheid van de Persoon van de Heer Jezus Christus vast te stellen. Maar evenals "Zoon" houdt "het Woord" Zijn godheid in, want alleen een goddelijk Persoon kon openbaren het is een kwestie van het uitspreken van de gedachten van God.( .... )

Vraag. De Schrift zegt: "Wij hebben gezien en getuigen, dat de Vader de Zoon gezonden heeft als Heiland van de wereld" (Joh. 4:14).

J.T.: Het is de Persoon op Wie denkelijk gedoeld wordt. "Zie, Ik kom om Uw wil te doen". "Gij hebt Mij een lichaam toebereid". Het is de Persoon gekomen in menselijke staat. Maar ik zie niet dat wij "gezonden" eenvoudig op Zijn geboorte zouden moeten laten slaan; zedelijk was het er tevoren en trad zo in in de vleeswording, maar de bedoeling ervan is met het oog op Zijn daadwerkelijke aanvangen van de dienst. De Vader had Hem geheiligd en Hem in de wereld gezonden. Ik vat dit niet zo op dat Hij gezonden werd voordat Hij mens werd, maar gezonden als in menselijke staat. Hetzelfde kan gezegd worden van "Jezus Christus die Gij gezonden hebt" (Joh. 17:3). Hij droeg niet de naam "Jezus Christus" voor de vleeswording. In de wereld gezonden te worden betekent niet noodzakelijk dat het letterlijk vanuit een andere plaats is, maar dat de Vader het doet. Daarom zegt de Heer: "Zoals Gij Mij in de wereld gezonden hebt, zo heb ook Ik hen in de wereld gezonden". Het is een kwestie van gezonden te worden door een Persoon; de discipelen die zedelijk noch van noch in de wereld waren, werden daarin gezonden als een getuigenis. We kunnen dus zien, dat terwijl gezegd wordt dat de Vader de Zoon gezonden heeft, wij daaruit niet zomaar kunnen konkluderen dat Hij daadwerkelijk in die betrekking tot God stond als "in de gestalte van God".


(4) De op deze ontboezemingen volgende, verdere uiteenzettingen van Taylor, alsmede die van Coates en Higgins e.a., werden met name bestreden door een brochure (De Eeuwige Zoon) van A.J. Pollock, een Glanton broeder, en door een boek (De Zoon van Zijn Liefde) van W.J. Hocking, van de kort tevoren herenigde "Kelly-Lowe-broeders" (hst. 14). Zij hebben doeltreffend de zonderlinge gedachtengang van de Taylor-broeders doorbroken, die vanuit het negatieve konkludeert: er wordt nergens gesproken van zoiets als "eeuwig Zoonschap", dus bestáát er ook geen "eeuwig Zoonschap" - ook al impliceert de kontekst dit nóg zo duidelijk. Dit is niet slechts een eigenwijzigheid van Taylor, maar een fundamentele aantasting van de Christelijke waarheid:

- Als de namen "Vader en Zoon" alleen van toepassing zijn op de betrekking tussen een goddelijk Persoon in de hemel en een goddelijk Persoon in menselijke staat op aarde en niet (zoals uitdrukkelijk gesteld is) op de betrekking tussen goddelijke Personen van eeuwigheid af, ja, deze betrekking ons nog altijd volslagen onbekend is, dan betekent dit dat God niet geopenbaard is in datgene wat Hij in diepste wezen is (namelijk Vader en Zoon; vgl. Joh. 1:18; 17:3) maar deze openbaring van God is juist een hoofdkenmerk van het Christendom! "God is geopenbaard in het vlees (1 Tim. 3:16). De eniggeboren Zoon, die in de schoot van de Vader is, die heeft [Hem] verklaard" (Joh. 1:18). "Hij openbaarde God zoals Hij Hem kende, als de eniggeboren Zoon in de schoot van de Vader. Het was niet alleen de aard van Zijn heerlijkheid hier beneden; het was wat Hij was (wat Hij geweest was, wat Hij eeuwig is) in de schoot van de Vader in de Godheid: en het is aldus dat Hij Hem verklaarde".


- Als de naam "Zoon" toegepast wordt (zoals eveneens uitdrukkelijk gedaan is) op de idee dat Hij een plaats van ondergeschiktheid, van minderwaardigheid (inferioriteit) tegenover de Vader heeft ingenomen, dan is dit een regelrechte aantasting van Zijn Persoon. De Schrift leert juist dat de Zoon evengelijk is met de Vader: ... opdat allen de Zoon eren, zoals zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert de Vader niet die Hem gezonden heeft" (Joh. 5:23); "Ik en de Vader zijn één" (Joh. 10:30; vgl. 17:11,22). Alleen als Degene die tevens de gehoorzame, afhankelijke Mens op aarde is, zegt Hij: "Mijn Vader is groter dan Ik" (Joh. 14:28). Het kontrast tussen Zijn intrinsieke heerlijkheid als Zoon en Zijn afhankelijke positie op aarde komt prachtig tot uiting in Hebr. 5:8, waar we zo duidelijk lezen: Hoewel [niet: Juist omdat] Hij Zoon was, heeft Hij gehoorzaamheid geleerd uit wat Hij geleden heeft". Het Zoonschap is dus juist helemaal niet de aanduiding van Zijn onderworpenheid, maar van Zijn gelijkheid aan de Vader in heerlijkheid, macht en gezag.


- De loochening van het eeuwig Zoonschap is nauw verwant met een vroegere dwaalleer, namelijk de loochening van de volkomen mensheid van Christus, zoals in Ravens formule: "Hij is in Persoon God, in toestand mens". Hieruit volgde de loochening van het feit dat de Heer niet alleen een menselijk lichaam, maar ook een menselijke ziel (Matth. 26:38) en een menselijke geest (Joh. 13:21) had en heeft. Daarom zegt Taylor in bovenstaand citaat ook meermalen dat Christus een Persoon in menselijke staat (manhood) was. Hieruit wordt direkt duidelijk waarom de Taylor-broeders er niet in slagen het onderscheid te zien tussen (a) de mens Christus Jezus die door God de Heilige Geest uit Maria werd verwekt, en als zodanig (als mens, als Messias, als Zoon van David) ook Zoon van God genoemd wordt (Matth. 1:20; Luk. 1:32 35; vgl. Ps. 2:7), en (b) de eeuwige Zoon die van de Vader gekomen en in deze wereld gezonden is (Joh. 3:17, 31; 10:36; 16:28; 1 Joh. 4:9). Taylor wil uit Joh. 17:18 aantonen dat dit zenden (evenals dat van ons) niets méér betekent dan als getuige van de Vader in deze wereld te verkeren. Maar dat vers wijst alleen op een parallel in getuigenis, waarboven de zending van de Zoon in andere Schriftplaatsen vér uitstijgt. Wie anders dan de eeuwige Zoon kon zeggen: "Ik ben van de Vader uitgegaan en ben in de wereld gekomen; Ik verlaat de wereld weer en ga heen tot de Vader" (Joh. 16:28)?



(5) Naast aanbeveling van de genoemde boeken wil ik tenslotte nog wijzen op een aantal Schriftplaatsen die het eeuwig Zoonschap van Christus eenvoudig en zonneklaar aantonen (zie verder veel uitvoeriger mijn boekje: Wat is het Zoonschap van Christus? Winschoten 1977).

(a) "De Vader, die ons ... overgebracht heeft in het koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde .... die het beeld is van de onzienlijke God .... want in Hem zijn alle dingen geschapen" (Kol. 1:12 16). "God .... heeft aan het einde van deze dagen gesproken in [de Persoon van de] Zoon, ... door Wie Hij ook de werelden gemaakt heeft" (Hebr. 1:1, 2). Het is dus ontegenzeglijk de Zoon die de Schepper is, en dus was Hij Zoon vóórdat Hij mens werd. "Het was de Zoon die schiep in Hebr. 1 en Kol. 1 .... Er zijn personen die menen dat Christus slechts Zoon was als in de wereld gekomen. Het positieve antwoord hierop wordt gegeven in Hebr. en Kol., dat door Hem, de Zoon, de wereld werd gemaakt... Hebr. en Kol. zijn beslissend. Dit is van onmetelijk belang, omdat ik niet de liefde van de Vader heb, die de Zoon uit de hemel zendt, als ik Hem niet als Zoon heb vóórdat Hij in de wereld geboren was".


(b) Als wij vs. 1, 14 en 18 van Joh. 1 met elkaar vergelijken, zien wij zonder moeite in dat de heerlijkheid van het Woord, dat in den beginne bij God (ja, Zelf God) was, de heerlijkheid is van de eniggeboren Zoon, die in de schoot van de Vader is. "De schoot van de Vader was een eeuwige woonplaats, genoten door de Zoon, in het onuitsprekelijke welgevallen van de Vader.( ... ) Beroof Hem van de schoot van de Vader van alle eeuwigheid af, en vraag uw ziel, of zij niets verloren heeft van haar begrip en genot van dit kostelijke geheimenis, aldus ontvouwd van eeuwigheid tot eeuwigheid? Ik kan niet begrijpen dat een gelovige zoiets beweert (J.G. Bellett, De Zoon van God)."
" 'De eniggeboren Zoon die is' letterlijk: 'de Zijnde' of 'Vertoevende' 'in de schoot van de Vader, die heeft Hem verklaard' (verkondigd). De onveranderlijke intimiteit van de eeuwige betrekking is hier dat wat Hem bekwaam maakt als de volmaakte Openbaarder van God, in overeenstemming met wat Hij tevoren was, aan ons bekend gemaakt als het 'vleesgeworden Woord' ... Hij is niet liefde voor een gelegenheid, hoe groots die gelegenheid ook moge zijn. Ook is de Zoon niet Zoon ter openbaring, hoe heerlijk ook. De Vader had geen begin als Vader, evenmin daarom de Zoon als Zoon. Als het anders was, dan hebben we uiteindelijk geen openbaring van de eeuwigheid, evenmin van God zoals Hij is, maar alleen zoals het Hem behaagde te worden - een heel verschillende zaak. Dank God dat het niet zo is. Wij weten hoe God eeuwig in liefde woonde: wij hebben het Voorwerp van die liefde, aan ons bekendgemaakt". (F.W. Grant, De Gekroonde Christus)


(c) De Heer Jezus spreekt Zelf over datgene wat Hij als Zoon bij de Vader bezat van vóór de schepping: "Verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid die Ik bij U had voordat de wereld was"; "Vader, .... Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging van de wereld" (Joh. 17:5, 24). Denk u de wanstaltige bewering in, dat de Zoon hier terugverwijst naar de liefde van de Vader toen de Vader nog helemaal niet de Vader was. Waar is de liefde tussen de Vader en de Zoon vóór de grondlegging van de wereld, als de Vader toen nog niet de Vader en de Zoon nog niet de Zoon was? En dat terwijl de liefde juist het meest heerlijke is van de betrekking tussen de Vader en de Zoon (vgl. Joh. 3:35; 5:20; 10:17; 15:9, 10; Matth. 3:17; 17:5).


(d) Zoals Joh. 1 ons leert dat het Woord in den beginne bij God was en dat in het Woord leven was, zo leren we in 1 Joh. 1:2: "En het leven is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en ons geopenbaard is", en in 1 Joh. 5:20: "De Zoon van God... Deze is de waarachtige God en [het] eeuwige leven". De Zoon is dus het eeuwige leven en dit eeuwige leven was, voordat het geopenbaard werd, bij de Vader.


(e) In Hebr. 1:8 lezen wij dat God (niet maar één of andere gelovige, zoals Taylor hierboven beweerde) van de Zoon zegt: "Uw troon, o God, is tot in alle eeuwigheid" (of zoals het Hebreeuws van Ps. 45:7 zegt: "eeuwig en altijd"). Let wel, dit zei God van de Zoon vóórdat Deze mens geworden was, nl. lang geleden in het Oude Testament! Reeds vóór de vleeswording zei God van de Zoon dat Deze een eeuwige troon heeft; en als dit zo is, staat dit gelijk met te zeggen dat de Zoon Zelf de eeuwige Zoon is! Dit is ook het uitdrukkelijk onderwijs van Hebr. 7:3, waar van Melchizedek gezegd wordt, dat hij lijkt op "de Zoon van God", omdat hij wordt voorgesteld "zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen, of einde van leven".


(f) Men heeft beweerd dat de uitdrukking "eniggeboren Zoon" (Joh. 1:14,18; 3:16,18; 1 Joh. 4:9) aantoont dat Christus pas sinds Zijn geboorte Zoon genoemd kan worden. Maar als we deze uitdrukking zo letterlijk zouden nemen, zou Hij de enige Zoon door geboorte zijn, en dat terwijl alle ware Christenen zonen van God genoemd worden; bovendien, als Hij pas ná Zijn geboorte Zoon was, had niet gezegd kunnen worden dat God Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft (1 Joh. 4:9). Hebr. 11: 17 maakt duidelijk wat "eniggeboren" betekent, want daar wordt Izaak de eniggeborene van Abraham genoemd. Nu weten wij dat Izaäk helemaal niet als enige (en zelfs niet als eerste) uit Abraham geboren was, en dit toont aan dat de uitdrukking niet betrekking heeft op wording, ontstaan, maar op positie, rangorde. (1) Christus is de eniggeboren Zoon omdat Hij onder de zonen van God een volkomen unieke plaats inneemt: Hij is de eeuwige God de Zoon; (2) Hij is de eniggeboren Zoon, omdat Hij van hetzelfde wezen, dezelfde natuur en dezelfde hoedanigheden is als de Vader; (3) Hij is de eniggeboren Zoon, omdat Hij het eeuwige, unieke Voorwerp van de liefde van de Vader is.

~~~~~~~~~~

DUITS - Die ewige Sohnschaft
Een toch weer geheel ander artikel over hetzelfde onderwerp in het Duits van Willem J. Ouweneel is hier te vinden:
   http://www.soundwords.de/die-ewige-sohnschaft-a10368.html