Kerkgeschiedenis
Interessante episoden uit de vroege kerkgeschiedenis

Menu

Evangelisch-Gereformeerd

De Opwekking komt eraan

NBV recensies

Waar was God?

Abortus - Euthanasie

Kerkgeschiedenis
  
De vroege kerk - deel 1
   De vroege kerk - deel 2
   De vroege kerk - deel 3
   De vroege kerk - deel 4
   De vroege kerk - deel 5
   De vroege kerk - deel 6
   De vroege kerk - deel 7
   De vroege kerk - deel 8
   De vroege kerk - deel 9
   Rachab
   Jozef van Arimathea en Jezus
   De leeuw/Heraldiek
   Bonifatius
  
Friezen, Angelen
   Waarom Brits-Israël-visie?
  
Joden in verstrooiing

Satan

 


Uit: Een nieuw geluid - Tijdschrift over Nederlands-Israël - maart 2003

"DE VROEGE KERK" - deel 1

Gladys Taylor

De trek naar het westen

Toen onze Heer Jezus Christus zijn discipelen aanstelde, zond Hij ze uit met deze duidelijke opdracht: “Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls” (Matt.10:5-6).

Wanneer wij deze opdracht goed in gedachten houden en zijn laatste bevel aan hen overdenken, wordt het ons duidelijk dat

1e   Jezus gedurende de veertig dagen na zijn opstanding, toen Hij in zijn opstandingslichaam rondging, hen onderwees aangaande ‘de dingen die betrekking hebben op het Koninkrijk Gods’;

2e   Hij ze zond naar ‘de einden der aarde’.

Dan wordt het ons ook duidelijk welke bedoelingen Hij had met de uitvoering van zijn plan, dat door de discipelen tot op de letter werd nagekomen. Dat zij de opdracht werkelijk uitvoerden, tenminste als we er achter kunnen komen waar de ‘verloren schapen van Israël’ te vinden zijn. Het is niet de bedoeling in deze artikelenreeks in details te treden omtrent de eeuwenlang durende migraties van de verschillende stammen van het Hebreeuwse ras. Het is voldoende dat we ze kunnen volgen bij hun migraties over land en zee naar West-Europa; op dezelfde wijze waarop we in de geschiedenis de Keltisch-Saksische stammen hebben kunnen traceren tot in hun oude land van herkomst in het Midden-Oosten, waar volgens filologen hun gemeenschappelijke moedertaal moet zijn ontstaan. Beginnend met het bovenstaande volgen we de vrienden van Jezus op een reis die hen door alle landen van Israëls migratie voerde. Ze bezochten Griekenland waar de Danaoi woonden, die volgens de overlevering vanuit Egypte waren overgestoken. Ze trokken door de Donauvalleien, waar rijke Keltische vondsten zijn gedaan; ze trokken door naar Frankrijk – in die tijd bekend als Gaul (Gallië) – dat in de eerste drie eeuwen van de christelijke jaartelling puur Keltisch was. Ze kwamen in Spanje, de bakermat van de Keltiberiërs en gingen door naar Brittannië, waar oude kerken over deze eilanden verspreid, talloze herinneringen aan de vroegste heiligen bewaren.

Brittannië wordt het laatst genoemd, omdat dit het eindpunt was van de lange trek naar het westen. Toch tonen historische documenten uit vele bronnen aan dat Brittannië het christelijk geloof eerder aanvaardde dan menig meer oostelijk gelegen land. Tijdens de eerste drie eeuwen ondernamen zendelingen uit Brittannië de reis in oostelijke richting om het christelijke geloof uit te dragen naar de bewoners van plaatsen in Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Italië en de Balkan. Onze broeders in Scandinavië kwamen langzamerhand tot geloof; hun voorgangers reisden naar Glastonbury en Iona om te studeren en stichtten daarna de kerken van de ‘papae’ of ‘vaderen’ in de noordelijke eilanden en nog verder in IJsland en Groenland; ze bezochten zelfs Amerika, naar wij mogen aannemen.

Hoe meer we te weten komen uit de oude kronieken, hoe meer we ervan overtuigd raken dat de Britse Eilanden als een zeer belangrijk reisdoel beschouwd werden; een feit dat alleen maar zo kan worden uitgelegd als dit inderdaad het nieuwe thuisland voor Israël was, de plaats door God aangewezen volgens zijn beloften lang geleden (Jes.49:1; 51:4-5).

Het heilige eiland Avalon

Zowel plaatselijke legendes als geschreven kronieken te zamen geven ons de feiten over Avalon (Glastonbury) en over de komst van Jozef van Arimathea aldaar. Gildas de Wijze, een historicus, wiens werken nog steeds voorhanden zijn, werd geboren in het jaar van de slag van Badon, tijdens de regering van koning Arthur. Toen Gildas probeerde uit te leggen waarom God de Saksen toestond deze Keltische gebieden binnen te trekken zonder dat zij beseften dat ze broeders waren, noemde hij als reden ‘dat God in dit land de liefde van deze Israëlieten, die het christendom hadden aangenomen en die van Hem waren, op zijn eigen manier op de proef wilde stellen’. Het leek erop, dat Gildas kennis had van onze identiteit. Hij geeft het tijdstip van de komst van de christelijke leer in Brittannië als volgt weer: ‘Aan het einde, zoals wij weten, van de regering van Caesar Tiberius’. Hij voegt eraan toe dat ‘het geloof zonder belemmering werd verbreid en dat de dood dreigde voor degenen die zich zouden vergrijpen aan de belijders’. De uitdrukking ‘zoals wij weten’ suggereert dat het algemeen bekend was dat het christelijk geloof tijdens de regering van Tiberius naar Brittannië werd gebracht. De woorden ‘tempo summo’, hier vertaald met ‘aan het einde’, kunnen beter vertaald worden met ‘op het hoogtepunt van de regering van keizer Tiberius’. Wij weten dat Tiberius in 37 nC stierf, zodat de komst van de eerste zendelingen tussen 34 en 37 moet hebben plaatsgevonden, al heel vroeg dus!

Kardinaal Baronius – de kerkhistoricus die tevens als bibliothecaris van het Vaticaan werd aangesteld in 1596 – schreef in zijn ‘Annales Ecclesiastici’ over de vondst in de Vaticaanbibliotheek van een zeer oud manuscript, waarin de reis werd beschreven van een groep vrienden van Jezus. Ze bevonden zich in een oude boot, zonder riemen of zeilen en waren door de eigenaar verlaten. Na grote ontberingen strandden zij op de kust bij Marseille. Vandaar uit verspreidde de groep zich over het zuiden van Frankrijk, waar vele kerken hen vermelden als hun stichters. In deze groep bevond zich Jozef van Arimathea, die echter niet wordt genoemd als stichter van een van deze kerken, hetgeen een aanwijzing kan zijn dat hij zou zijn doorgereisd en niet lang in Zuid-Frankrijk is gebleven. Baronius dateert de aankomst van de boot in het jaar 35. Jozef van Arimathea kan dus in Brittannië aangekomen zijn in de periode die door Gildas wordt vermeld, zodat op dit punt de twee oude documenten overeenkomen. Baronius’ beschrijving vindt bevestiging in Franse kerkannalen. Wat wij verder weten van deze kardinaal-bibliothecaris geeft ons overigens veel vertrouwen in zijn geschriften. Van tijd tot tijd bracht zijn eerlijkheid hem in conflict met andere kerkdignitarissen. Niettemin raadde één van zijn tegenstanders iemand aan die kritiek had ‘Baronius nooit van kwade trouw te verdenken, omdat iedereen die hem kende wel wist dat hij nooit de waarheid geweld aan zou doen’. Andere kerkhistorici met een Roomse geloofsovertuiging hebben ons waardevolle bewijzen geleverd met betrekking tot de oudheid van de Britse kerk. Wij moeten erbij vermelden dat hun eerlijkheid, evenals als die van Baronius, hen in conflict bracht met de pauselijke autoriteiten. De monnik Hugo Paulinus de Cressy, die in de zeventiende eeuw zijn ‘Kerkgeschiedenis van Bretagne’ schreef, spreekt over de kerk van Brittannië in de eerste eeuw. De Cressy schreef nog een ander boek over kerkgeschiedenis, dat nooit werd uitgegeven omdat het verslagen bevatte over twistpunten tussen Engelse koningen en het pausdom. Hij verschafte ons de datum en het jaar van de dood van Jozef van Arimathea, t.w. 27 Juli in het jaar 85 en sprak over zijn komst met de volgende woorden: ‘De uitnemendste nu van de oorspronkelijke discipelen die het meeste bijdroeg aan dit hemelse bouwwerk was Jozef van Arimathea, met elf van zijn metgezellen waaronder zijn zoon die dezelfde naam droeg’. Hij vertelt ons dat ‘Brittannië de stralen van de Zonne der Gerechtigheid ontving vóór veel andere landen, die dichter bij het land lagen waar deze Zon voor het eerst opkwam’. De Cressy bracht lange tijd door in Frankrijk, waar hij studeerde en schreef. Mogelijk bevatten de oude Franse kerkdocumenten enkele van de mededelingen die hij deed, aangezien de uitgangspunten van de zeer vroege kerken in beide landen hecht met elkaar waren verbonden. Hij verklaart dat hij originele documenten heeft overgeschreven. Uit het werk van de Jezuïet Michael Alford, die zijn ‘Annales Ecclesiae Brittannicae’ iets eerder schreef, heeft De Cressy aanhalingen gedaan. Deze Alford stelt de vroege stichting van de Engelse kerk vast en dat deed ook Robert Parsons, een andere Jezuïet en evenals De Cressy een Oxford-geleerde. Zijn verhandeling over ‘De drie bekeringen van Engeland’ werd vlak voor de geboorte van De Cressy gepubliceerd en er staat in te lezen: ‘De Christelijke Godsdienst ontstond in Engeland binnen vijftig jaar na Christus’ Hemelvaart’. In deze periode schenen protestanten en rooms-katholieken beide bezield te zijn geweest met de vaste wil Engeland te verdedigen tegen degenen die hen belasterden en belaagden, zodat sommigen (Hendrik VIII) – hoewel ze trouw beloofden aan de roomse kerk – zich toch te weer stelden tegen de kerkelijke autoriteiten ter wille van Engelands vrijheid en eer. De vrijheid die men bang was te zullen verliezen door kerkelijke druk. Men zou kunnen zeggen dat onder de Oxford-geleerden van die tijd de kennis van onze vroege geschiedenis zich meer en meer verbreidde.

Bewijzen uit niet-Engelse bronnen

Hoewel de geschriften van vroege Britse historici, die onze geschiedenis bestudeerden, kunnen worden beschouwd als authentiek, die van de vroege christelijke kerkvaders die leefden in het Middellandse Zeegebied, zijn ook van groot belang. Wanneer zij in hun gebied dat zo ver verwijderd lag van Brittannië schreven over de vroege Britse kerk, moeten hun gegevens wel als algemeen bekend worden beschouwd.

Irenaeus – geboren in 120 nC in Klein-Azië – leren wij beter kennen dan wie ook van zijn tijdgenoten. Hij was een leerling van Polycarpus, bisschop van Smyrna, die zelf een leerling was van de apostel Johannes. Hij reisde naar Frankrijk, waar hij het ambt overnam van Pothinus, de bisschop van Lyon, die de marteldood was gestorven. Dr.Leighton Pullan vertelt ons dat ‘Irenaeus zelf het beste bewijs was dat het christelijk geloof in Zuid-Gallië wortel had geschoten. Het geloof was vanuit Klein-Azië gekomen en had zich verspreid onder de Grieks sprekende mensen. Grieks was de voertaal in Marseille tot de vijfde eeuw en zelfs nu nog kan men sporen ervan vinden in de dialecten van Zuid-Frankrijk. Irenaeus was echter omringd door Keltische bekeerlingen. Hij bestudeerde ijverig de Keltische taal om van meer nut voor deze bekeerlingen te zijn. Hij sprak met gezag over ‘de apostelen die kerken (gemeenten) stichtten onder de Kelten’.

Het was Freculphus – bisschop van Lisieux in Normandië in de negende eeuw – die ons vanuit een Frans gezichtspunt feiten gaf over Jozef van Arimathea. William van Malmesbury haalt zijn woorden aan en vermeldt zelfs bijzonderheden: ‘het vierde hoofdstuk van zijn tweede boek’. Deze bisschop van Lisieux zegt dan: “De apostel Filippus ging naar Frankrijk om te prediken. Hij zond twaalf mannen vanuit Frankrijk naar Brittannië om dit land te bekeren, waarvan zijn beste vriend, Jozef van Arimathea, de leider was”. Dit brengt een andere apostel, Filippus, voor het voetlicht. Er was de apostelen kennelijk veel aan gelegen om het evangelie aan hun Keltische broeders te brengen. Tertullianus, een kerkvader die opmerkelijk veel te boek stelde, werd rond 60 nC geboren in Carthago als zoon van een Romeinse centurio. Reeds als jongeman werd hij christen. Hij publiceerde voornamelijk christelijke verweerschriften en lessen in christelijke zedenleer en levensstijl. Hij vermeldde in zijn ‘Adversus Judaeos’ dat er al een wijdvertakte christelijke evangelieprediking bestond. Hij zegt: “De uiteinden van Spanje, de verschillende delen van Gallië, de gebieden van Brittannië ontoegankelijk voor de Romeinen, hebben zich aan Christus onderworpen”. Dit toont aan dat de christelijke kerk niet alleen bestond in Glastonbury, maar ook in andere delen van de Britse eilanden.

Origenes – geboren in Alexandrië in 185 nC – bekend als een geleerde, niet alleen in de theologie, maar ook in de klassieke wetenschappen, is ook een van degenen die Brittannië rechtstreeks vermeldt in zijn grote werk ‘Contra Celsum’, waarin hij de wijdvertakte invloed van de christelijke leer behandelt. Hij is blijkbaar niet erg in ons geïnteresseerd, maar wel zegt hij: “Het land Brittannië heeft de christelijke godsdienst ontvangen”. Dit kan niet later geschreven zijn dan 250 nC.

Een andere vroege kerkvader, die kort na de dood van Origenes werd geboren, was Eusebius (260), bisschop van Caesarea in Palestina. Hij werd in Egypte gevangen genomen, maar overleefde de bittere vervolging door keizer Diocletianus. Eusebius trad in dienst bij Constantijn de Grote. In 325 nC woonde hij het concilie van Nicaea bij waar de geloofsbelijdenis werd opgesteld. Het was op dit concilie, dat aan de Britse bisschoppen de ereplaats werd gegeven als vertegenwoordigers van de kerk die door Jozef van Arimathea was gesticht. Zijn omgang met Constantijn, de prins die in Brittannië werd geboren uit een Britse moeder, moet Eusebius zeker wel iets geleerd hebben over zijn geschiedenis, want hij zegt: “De apostelen voeren over zee naar de eilanden, genaamd de Britse eilanden”. Omdat iedere vermelding van de veraf gelegen Britse eilanden door deze leiders van de oosterse kerken als opmerkelijk beschouwd kan worden, is hun vroege verwijzing naar de Britse kerk van grote betekenis.


www.vergadering.nu